LETTERKUNDIGE KRONIEK KUNST EN IN BERLIJN ACHTER HET GORDIJN Gedeuksnbriit, vijftienjarig be staan van bet Genootschap Ne derland—Frankrijk (1816—1931). (N.V. Drukkerij „Vada", Wagc- ningen. Den twaalfden Maart was hot vijftien jaren geleden, dat het Genootschap Neder landFrankrijk werd gesticht en men heeft (terecht!) gemeend dit feit niet beter te kunnen herdenken, dan door de uitgavo van een beknopt boekje, dat een overzicht bevat van hetgeen in den loop van zijn bestaan door het Genootschap verricht is, maar dat daarnaast tevens eenige, door Nederlandsche deskundigen geschreven, ar tikelen brengt over Franscbe letteren, kunst en wetenschap. Deze laatste geven het werkje een meer dan alledaagschc bc- teekenis en ze vcrleenen er tegelijkertijd hot karakter aan van strijdschrift Een strijdschrift, jè, want als ik goed zie, dan heeft wel degelijk de bedoeling voorgezeten hier eon pleidooi te houden voor de schoone, diepe ernst, de geeste lijke rijkdom en kracht van het moderne Frankrijk. En misschien is zulk een plei dooi indordaad nog noodig; nog immer schijnt hicr-cn-daar de mcening tc hestaan uat al wat Fransch gonoemd wordt» ook lichtzinnig en oppervlakkig mag hceten, en wie aldus denkt, vermoedt natuurlijk in-de-verste-verto niet, dat hij daarmede alleen zijn éigen oppervlakkigheid demon stroert Meer dan elders ligt hier een groot gevaar in de onvoldoende bekend heid met de zaak, waarover gesproken wordt, want liet is, gelijk René Doumie ge zegd heeft: ,,c' est chez nous qu' il faut toujours craindre de se laisser trompcr au.\ apparences". Het is al weer meer dan dertig jaren ge leden, dat wijlen prof. van Hamel zijn schitterende academische redevoering hield over „Hot zoeken van „1' Ame francaise" in de letterkunde en taal van Frankrijk". Tel kens uitgaande van de middeleeuwen en voortschrijdende tot op onzen tijd, wees •1e fijnzinnige geleerde dié elementen in raai en letterkunde aan, die overgedragen werden van geslacht op geslacht, en die aldus de permanente kern vormen van .,T amc francaise", dc essentie van het celtisch gevoelen en denken. Speciaal in dc literatuur belichtte hij een nationaal he roïsch en tegelijkertijd menschelijk idea lisme, gepaard gaande met een cerebraal- erotisch element, beide niet slechts de oudste, maar tevens de meest-blijvende ei genschappen van den Fransclicn gée^t. Twintig jaren later kwam prof. Valkhoff in een populair-bcdocld maar niettemin /.eer zuiver en principieel gehouden ge schriftje („De Fransche Geest in Frank- ïijk's Letterkunde") hetzelfde betobgen. In een soort algomcene inleiding noemde hij daar als de meest typeerendc Fransche kwaliteiten: maatschappelijkheid, mensche- Ujkheid, idealisfe en heiderhoid van geest, en heel mooi en interessant werd zijne beschouwing bovenal toen bij aan vele voor beelden duidelijk maakte, hoe de Fran sche literaire kunst zich bij voorkeur heeft bezig gehouden met de gewichtige en ver heven vraagstukken, die raken aan het ge luk, bet gedrag en de bestemming van de gewone aardsche menscli en hoe zij daarbij oververvuld is van een zacht-ontrocrende raenschelijke teederheid, „nourric du lait de 1' humaine tendressc", terwijl zij zich toch tevens, in eeuw na eeuw, beriep op de t.ypeerend Fransche „raison", die zuiver heid en duidelijkheid van denken, welke verrassend is niet allereerst door overvloed van materiaal, maar door intuïtieve logi sche kracht. Wat beide boogleeraren be toogden, de oen bijna een kwart eeuw no den ander, was in beide gevallen voor den beschaafden Hollander, die hun tijdgenoot was, eigenlijk geen nieuws, maar liet werd met zooveel liefde en innigheid getuigd en met zooveel enthousiasme gedemonstreerd, dat het hem toch als nieuw m dc ooren klonk. Eenzelfde, niet gering to achten waarde iigt er, dunkt me, tevens in het geen gedurende deze vijftien jaren van zijn hestaan het Genootschap Nederland- Frankrijk beeft gedaan, en ge vindt die waarde bovenal ook terug in dc opstellen, welke dit kostbare herdenkingsboekje bij een heeft gebracht. I Ook nog aan een andere publicatie doet dit work mij denken, en ik wil dit niet onvermeld laten omdat liet in doel cn ka rakter een duidelijke overeenkomst ver toont met dit gedenkschrift cn omdat het verscheen in denzelfden tijd toen liet Ge nootschap Nederland—Frankrijk zijn werk zaamheden begon. Dit alles is stellig niet toevallig, in 1915 verscheen er bij Hachctte een prachtig werk over de geestelijke bc- teekenis van Frankrijk in het moderne Europa„Un demi-siéclc dc civilisation francaise (1S701915)". Dit bock was toen tertijd ook voor Holland een kostbaar cn zéér voornaam tegenwicht tegen alles wat cr, veelal in kleinere brochure-vorm, r ver onze Oostelijke grenzen kwam aan verheer lijking van een bepaalde Duitsche, Ger- maansche beschaving. Samengesteld door mannen wier grootheid zelfs in oorlogstijd verre boven do holle toren van liet chauve- nismc uitstak, gaf het, een soort „comptc rendu" van een der, belangrijkste en cul tureel mcest-waardevollc episoden uit het Fransche leven. Want na dc vernedering van 1870 is Frankrijks ontwikkeling er bo venal een geweest van innerlijke kracht, en juist daardoor was ze schoon en diep. Hier evolueerde, sterker dan elders in Europa, het leven van den geest, hier voltrok zich heimelijk maar zeker „la marche en avant de Thuraanité!" Het beeld van deze gcluidlooze, toch glorieuze en redding- brengende opmarsch werd zonder eenige polemiek en zonder eenige opzettelijke ver- gelijking met andprc culturen, ons voorge houden in „Un demi-siècle dc civilisation franqaisc". Daar waren ustig-bcschouwcn- dc en als-'t-ware verantwoording-gc- vendc artikelen van Raphael-Georges Le vy over handel in finanticn, van Ernile Boutroux over do toen-jongste Fransche wijsbegeerte van Emüc PicarJ. van Lu- cien Poincaré, van don senator Paul Strauss en den oud minister Albert Viger, een gecondenseerde literaire essay ook van Reni Douini, cn met zijn bijna vijfhon derd bladzijden bleek hot toch eigenlijk nog lang niet groot genoeg. Want men go- voelde hoe de schrijvers zich behecrscht hadden in dc keuze der hen overweldigen de stof en hoe zc den nog in enkele regels samengedrongen wat lange uitvoerige be schouwingen eischic cn.... verdiende. Naast deze „Demi-siècle" uit het jaar 1915 zal ik in mijn boekenkast het nu pas verschenen gedenkschrift van het Genoot schap NederlandFrankrijk plaatsen, dat een voortzetting er van mag heeten, een voortzetting in bedoeling en karakter, een voortzetting ook in den tijd. Evenals in „Un Dcmi-sióclc" vindt ge hier oriéntoe- rendo beschouwingen bijeen op velerlei ge bied van het Fransche geestesleven en dezo beschouwingen richten zich in 't bijzon der naar de verschijnselen van dc laatste vijftien"jaren, liet is onmogelijk ze hier al le uitvoering tc bespreken en dit zou boven dien buiten mijn taak en bevoegdheid val len. Na een algemeen inleidend woord van Prof. Salverda dc Grave, schrijft Mr. J- B. de la Faille over de hoofdstroomingen in de Fransche schilder- en beeldhouwkunst der twintigste eeuw, Dr. J. van der Eist béspreokt het karakter van eenige bekende Fransche letterkundige bijschriften, M. II. K. Franken dat van de Fransche film kunst, Prof. van der Pluym dat van de moderne Fransche architectuur. Dan zijn cr voorts kostbare artikelen van Prof. Hui zinga over de geschiedschrijving in het hc- dcndaagschc Frankrijk, van Prof. Leo Po lak over hodendaagschó Fransche wijsbe geerte, van Dr. J. Ticlrooy over dc Fran sche literatuur in de twintigste eeuw. Het laatste opstel had uit den aard van de zaak het moest mijne belangstelling; ik heb hier ook het pijnlijkst de beperktheid der beschikbare ruimte gevoeld en toch te vens bewonderde ik het, hoe dc schrijver desondanks géén ordinaire opsomming lieeft gegeven, maar wei-waarlijk een klaar cn zuiver-oriénteerend overzicht Dit lijkt wezenlijk op een heksentoer wanneer men bedenkt dat Florian Parmentier in zijn. trouwens dwaas-volledig gedocumenteerde „Histoirc contemporairc des lettres fran chises, alleen reeds op het terrein der moderne Fransche poezie ruim dertig ver schillende scholen weet te onderscheiden, 6lk met zijn eigen stichters, groote man nen en epigonen. Johannes Tielrooy is echter van don anderen kant té select wan neer hij kort-en-goed beweert, dat het meest onverwachte gevolg van den oorlog déze was, dat bijna alle poëzie dóód Is, en daarbij het woord van Dc Musset citeert: „L'homme n'ècrit ricn sur lc sablc A l'heure oil passc l'aquion". De zware dicliter-bloemlczing van Kra bloost mij uit do verte toe met nog rooder rood dan haar omslag roods heeft En zoo zouden er nog wel een paar kant- teekeningen te maken zijn. Opmerkelijk is het bijvoorbeeld dat ge in het geheele ar tikel, waarin toch onder-de-hand heel wat namen vermeld staan, nergens Han Ryner genoemd vindt. Nu weet ik wel, dat Ryner. naar zijn leeftijd, reeds tot de „ouderen" be hoort, maar hij heeft toch nog een merk waardige invloed op het thans levende ge slacht en daarop komt liet meer aan dan op de datum van het geboortebriefje. Ook met een enkele appreciatie kan men zich moeilijk vereenigen. Ik ben een paar kee ren opgeschrokken bij dc naam van Pó- guy. wiens stijl „eigenzinnig" en wiens wel sprekendheid „koppig en boersch" wordt ge noemd. Men zou deze epitheta met even veel recht op dc bijbolschc taal kunnen toepassen, waarmede inderdaad do poëzie van Péguy veel overeenkomst heeft. Hij schreef het incercndeel zijner gedichten in een soort „vcrs-librisme" niet zooals dat door Gustavo Kalm is gepropageerd, maar nog vrijer dan deze en stellig niet met dtens bedoeling tot het vormen van een muzikale eenheid van strophe tot strophe. Het vers van Peguy geeft in iedere regel telkens een op-zich-ze.lf-staand geheel, welk ideëel verband met li 2t vorige en het vol gende duidelijk bevestigd wordt door do herhaling van één df meer markante woor den. Zilne taal kriigf daardoor iets van het bijbelschc parallelisme. dat zeer zeker, wan neer niet de innigheid en de kracht erach ter .gevoeld worden, juist door de herha ling gaat gelijken op rhetorika, maar „boersch" kan racn dat niet noemen, cn „koppigheid" of „eigenzinnigheid" toonde Pcguy alleen in de ongeschokte kracht waarmede hij, in zijn lyrisch-mystisch zoo wel als in zijn polemiseerend werk, aan dezen versvorm vasthield Maar dit zijn kleinigheden, liet laat ste is misschien alleen een kwestie van woordgebruik; hoofdzaak is, dat het liier gepubliceerde artikel van den heer Tiel rooy in al zijn beknoptheid een prachtige, zuivere oriëntatie geeft van de geheele Fransche literatuur der laatste vijftien jaren. Zelfs heeft.do schrijver nog kans ge zien in dit korte bestek de voornaamste wogen, laat ik zeggen: de heerbanen, aan te geven welke uit het verleden kwamen (over Taino, Zola, De Maupassant, Coppèe, Ver laine, Morèas) en die leidden tot den dool bof der huidige Fransche letteren. Deze essay geoft in groote trekken (gelijk dc schrijver zelf het gezegd heeft) alles wat een Franschinnn, die thans „op het midden van den weg dos levens" gekomen is, door een voortdurend contact met do literatuur van zijn jeugd en van zijn rijpere jaren, kan hebben opgemerkt, overdacht cn ge voeld. Op een pcriodo van ernstig, door dacht scepticisme, van ietwat verbleekt raffinement en poëtische nabloei heeft de hier veronderstelde Franschman een vijf tiental jaren van eclectismo zien volgen, na den oorlog beleefde hij onrust ten deele vruchtbaren onrust en dc voort zetting van meer dan één goede traditie. Hij kan hopen verwachten eigenlijk niet, want dc toestand is to onduidelijk dat de beste vroegere klassieke en romanti sche elementen zijner nationale literatuur tot een nieuwe kunst zullen samensmelten. Ook do belangstellende Hollander wordt hier tot deze schoone overtuiging gebracht cn ik maak mij sterk dat het juist om dezen den schrijver tc doen was, en dat ook de andere, hier vereenigde artikelen, een dergelijke strekking hebben. Het Genoot schap Nederland—Frankrijk heeft met dit boekje zijn derde lustrum op zeer vrucht dragende wijze gevierd. HERMAN POORT. door H. G. CANNEGIETER. Eens tijdens het verblijf in een buiten landsche stad belandde ik op een avond toevalligerwijs in een café, dat, van bui ten bezien leek op alle café's. Er was niets opmerkenswaardig aan don banalcn ge vel met de gewone reclame-opschriften en licht-effecten. Maar van binnen scheen het hier in dit café een zonderlinge geschiedenis. Er wa ren bijna geen klanten en wanneer er een binnenkwam, sloot dc gegallonneerde portier zorgvuldig de deur. Een Russisch strijkje speelde op een verhooging. Maar deze Russen waren klaarblijkelijk familie van dc bezoekers. Want na afloop van elk nummer mengden zij zich onder het schaarschc publick cn nameh aan de ta feltjes der weinige gasten plaats. Met den kellner cn den portier vorm den muzikanten cn klanten een gezel schap, waarbij ik de cenigo vreemdeling was. Dit leek ietwat beangstigend. Men leest zulke griezelige verhalen over bui- tenlandschc café's in de krant. In welk een roof- of moordhol was ik in mijn on bekendheid met. den plaatselijkcn toe stand verzeild? Mijn argwaan, eenmaal opgewekt, vond voedsel in een geheimzinnig verschijnsel achter in de golagkamcr. Deze was afge sloten met een gordijn, waarachter af en toe klanten, muzikanten, portier en kell ner verdwenen. Door de spleet tusschen de gordijnen schemerde een lichtstreep, die telkens gedeeltelijk verduisterd werd door de1 silhouetten van menschelijke ge daanten, welke zich in de ruimte achter dc gordijnen bewogen. Wat zou dat voorhangsel aan liet oog onttrekken? Zooveel was zeker, dat daar de sleutel tc vinden moest zijn van het mysterie, dat deze lugubere gelegenheid verborgen hield. Mijn fantasie ging zich bezig houden met dc gedaanten en de gebeurtenissen, welke ik achter de gordijnen veronder stelde. Ik dacht aan de onderwereld van Berlijn on Chicago, aan spelers, opium schuivers, bandieten en bacchanalen. Alle wilde avonturen, welke het gemengd nieuws, de bioscoop en de detectivero mans in mijn verbeelding hadden gegrift, begonnen te spoken en het troosteloos leegc, banale café kreeg door dat geheim zinnige gordijn plotseling oen romantisch karakter. Ten slotte werd de aantrekkingskracht van het mysterie mij tc machtig en ik waagde het, dwars door do leege zaal op het gordijn toe te stappen. Ook ik ver dween door do kier, waardoor ik al do overige aanwezigen had zien verdwijnen. En wat was de uitkomst van dezo ont dekkingstocht? Achter liet gordijn zette de zaal zich voort; ook daar stonden stoe len en tafels en ook dezo waren leeg. Het eenige verschil was, dat hier geen lam pen waren ontstoken. En hierdoor werd de leegc café-ruimte nog banaler en pro zaïscher dau het verlichte gedeelte. Een drietal deuren, onderscheidenlijk met de opschriften: Garderobe, Telefoon en Toi let, beëindigden de ongezellige ruimte. Dit was het dus, wat het geheimzinnige gordijn had verborgen. Dit was alles, wat mijn geprikkelde verbeelding voor het toppunt van romantiek had gehouden! Dit opzichzelf onbelangrijke avontuur had mij een les geleerd, welke op allerlei gebied toepassing kan vinden. Wie de il lusie van het loven wil bewaren, wage rich nooit aan den achterkant van het gordijn. Want daar wacht hem stellig cn zeker ontgoocheling. Wij vermoeden geheimzinnige en ge wichtige dingen op plaatsen, waar slechts de saaiste nuchterheid heerscht. Hoe ont goochelt een kijkje achter de schermen den schouwburgbezoeker. Dc schilderach tige wereld, waarop hij uit de zaal bet uitzicht heeft, bestaat niet. Het is een troostelooze rommel van planken en bordpapier, wat bij daar vin du Zou men zich aldus ook niet vergissen, wanneer men eens door kon dringen ach ter het masker van menig „interessant" mensch? Zijn edel voorhoofd, haar donke re blikken wekken het vermoeden, dat daarachter een belangwekkend mysterte schuilt. Hoe gaarne zouden wij door de spleet van de oogen, die immers de spie gel der ziel zijn, naar binnen treden om kennis te maken met- het romantische le vensgeheim! Het is goed, dat dit minder gemakkelijk, gaat dan do ontdekkingstocht in het café. Want helaas zou ons ook hier dikwijls de teleurstelling wachten, dat het er in 't duis tere domein van dit raenscbenleven even troosteloos nuchter uitziet als achter het gordijn, waar dc banale inventaris in een leege ruimte staat uitgestald. Het levensgeheim! Van bet groote my sterie der dingen scheidt ons een op een kier staand gordijn. Wat zou het verber gen? In S.trindbëig's. Droomspel staan geleer den en dichters voor een gesloten dour en verdiépen zich in betgeen zich daar ach ter bevindt. Zij stellen hun verschillende opvattingen tegenover eikaar en geraken In een hevigo wooMenwisseling, totdar. eensklaps dc deur openspringt en de ge leerden en dichters ontdekken, dat er niets achter verborgen is, hoegenaamd niets. Alweer een ontgoocheling! Wat zit er achter. Dit is een vraag, wel ke, wanneer wij lezen van duistere ge schiedenissen of wanneer men ons fluis tert over goheimzinnige betrekkingen en toestanden, onze verbeelding prikkelt. Angst, naijver, achterdocht wekt deze vraag op, maar evenzeer voedt zij het vernuft, het geloof en de poëzie. Laten wij raden, laten wij dichten, ge ven wij onze gevoelens vrij spel, maar wanneer wij ontgoocheling vreezen, wax gen wij ons dan niet achter het geheim zinnige gordijn. BRIEVEN UIT BERLIJN De politiek heeft in deze veelbewogen dagen het Duitsche volk zoozeer met be slag belegd, dat natuurlijk voor dingen, die ik niet aarzel „van hooger orde" te noemen als tooneel, muziek, sport, film, beeldhouwkunst, literatuur niet al te veel belangstelling meer overblijft. Gelukkig bet volk, dat zich in deze tijden nog aan zulke zaken wijden kan. In Duitschland ie de kunst vooral niet meer al te hoog in aanzien. Al dadelijk, omdat inen geen geld meer heeft om zich kunst te koopen, waardoor ook do meeste kun stenaars honger lijden cn een inzinking het gevolg moet worden, die in later jaren de kunsthistorici nog lang zal be zig houden. Vol zijn in Duitschland, zijn in Berlijn vooral tegenwoordig alle musea. Dat is voor -een deel te danken aan de omstan digheid, dat beter, directoraal inzicht ze gelijk dat zoo voortreffelijk met ons Amsterdamsch Rijksmuseum geschied is geheel andere indcelingen gegeven heeft, ze overzichtelijker en smaakvoller heeft gemaakt. Lang niet alles b?ant- woordt in dit opzicht in Berlijn en elders aan de verwachtingen. Maar vergeleken met een jaar of vijf geleden zijn de musea hier toch bepaald aantrekkelijk geworden. En wat er voor het arme Duitschland van heden nog bijkomt: ze zijn goed verwarmd cn bieden duizenden thuis van koude huiverende, ondervoede menschen tenminste nog beschutting tegen de barre vorst, die zelfs half Maart nog niet wijken wil en ons 's nachts tem peraturen tot 12 gr. C. onder nul bezorgt! Het Pergamon-museum is nog altijd de enorme attractie van de museumbezoekers. Wie naar Berlijn komt het zijn er in- tusschen den laatsten tijd, vermoedelijk afgeschrikt door politieke verwikkelingen, uit Nederland nog slechts zeer weinigen! moei niet verzuimen, het Pergamon- wonder, waarover ik indertijd op deze plaats uitvoerig geschreven heb, te gaan zien. Ik sprak er dezer dagen met een landgenoot over, die uit Amsterdam ge komen was en die op het gebied van musea uiterst deskundig bleek. Hij ver klaarde oprecht, dat nergens ter wereld een stukje artistieke oudheid zoo prachtig gerestaureerd is en zoo indrukwekkend weergeeft, welke kunstenaars in die oude tijden geleefd hebben. Hoe poover is, hiermee vergeleken, dc prostatie van dc moderne Duitsche archi tecten, ofschoon zij van ons Nederlanders veel geleerd hebben en bovendien over voldoende oorspronkelijkheid beschikken om zich van voorbeelden los tc werken. Men is in Duitschland de laatste tien tallen jaren steeds verzot geweest op alles wat uit de Vereenigde Staten van Noord-Amerika kwam, reisde er heen, schreef er dikke, acht Deutsch-„grund- liche" studieboeken over en kende geen grooter genot dan zulke Amerikaansche denkbeelden en vormen critiekloos op Duitschland over de planten. De „Jazz"- muziek is bij dc Duitschcr niet minder snel en geliefd geworden dan in andere Europaesche landen, en ernstige moderne componisten bobben onmiddellijk neger motieven en rhythmen in hun werken overgenomen, totdat we een periode van oververzadiging op dit gebied bereikt hadden en een sterke propaganda voor den „Wiener Walzer" en voor klassieke muziek inzette, die zich op dit oogenblik nog in hevigan strijd met „Jazz" en ato naliteit bevindt Dc architecten bleken natuurlijk gewel dig .onder den indruk van de New York- eche wolkenkrabbers en rustten niet, voor dat ze in Berlijn, Hamburg, Leipzig, Han nover, Dusseidorf en andere Duitsche ste den imitaties van deze monsterwerken, zij het dan ook hoogstens met 14 tot 16 verdiepingen, konden neerzetten, die op zichzelf weliswaar geen slecht figuur ma ken, maar waarbij men zich afvraagt of een der hoofdargumenten voor deza noordelijke torenconstructies, n.l. de enorme grondprijzen iii de Amerikaan sche wereldsteden, voor de Duitsche ste den eveneens geldig zijn. Dc Duitsche wolkenkrabbers staan daar als reuzen uit een vreemd land zonder eenig organisch of artistiek verband met bun omgeving. Ze storen en zc voldoen aan geen enkele behoefte. Ja, ze zijn zelfs nauwelijks tc verhuren, omdat do huurprijzen te hoog blijken en in dezen tijd van algemeene malaise nauwelijks één firma zich ver oorloven kan, de vaste onkosten nog door hooge huren tc doen toenemen. De Nederlander, die naar Berlijn komt, zal in het hartje van dc stad, midden op den bekenden Potzdarnmer Platz, eeu brandpunt van het verkeer, door zulk een wolkenkrabber getroffen worden. Erich Mendelssohn, dc bekende Joodscbc archi tect, die sterk door het „Berliner Tage- blatt" gepropageerd wordt en die steeds tal van meer of minder geslaagde Ameri- canismos tot stand heeft gebracht hij schreef ook oen belangwekkend boek over zijn studiereizen door de Vereenigde Sta ten is de bouwheer van dit monster- werk, waardoor het toch al niet fraaie plein (liet onmiddollijk-aangrenzende, dat Leipziger Platz lieet, ziet er veel beter uit) volkomen ontsierd wordt. Dan is, nog altijd in de City en wel in de Tiergartcn buurt, die men hier „het Oude Westen" noemt een andere sky-scra per, door Henry Deterdings „Shell" als hoofdbureau voor Duitschland besteld, met zijn wonderlijk-golvenden gevel. Ten minste nog origineel, ofschoon dat hyper moderne bouwwerk in de Königin- Augustastrasse en in de onmiddellijke nabijheid van het momumentale oud- Ministerie van Marine (thans Rijksweer- ministerie), waar de groote Tirpitz nog geresigeerd heeft, al evenmin een steui- migen en in de omgeving passenden in druk vermag te maken. De 86-jaar oude professor Max Lieber- mann schildert nog heden. En nog altijd wil hij met moderne schilderkunst, met (overigens reeds overleefd) cubismc, fatu j-isme en andere ismes niets te maken heb ben. Van de oudste generatie is hij na Lesser Ury's wonderlijke dood vrijwel dc eenig-overgeblevene. De jongeren en de jongsten verkorren in een periode, waarin men in deze kunstbranchc nauwe lijks meer droog brood te eten heeft De Duitsche kunstschilders passen zich slechts schoorvoetend aan de omstandigheden en hongeren zich liever door deze miserabele tijden heen. Wie nog over energie be schikt als de jeudige Fritz Heins- heimer, die morgen in Berlijn -een expo sitie van het resultaat van zijn studiereis over Japan opent trekt er op uit en ontvlucht den deprimeerenden indruk van het vaderland. Hoe bitter slecht het den schilders gaat, ziet men in de adverten ties der dagbladen en overal in de steden aan groote plakaten, waarin schilderijen „per duizend stuks" te koop aangeboden worden: Dc gemeenten cn de musea, die vroeger nog al eens in de bres sprongen, zijn tot nader order natuurlijk volkomen uitgeschakeld. En ook in de tooneel- en filmwereld, in de kringen der uitvoerende musici is van rozengeur en maneschijn niet het minste meer te bemerken. Enkele sterren verdienen nog grof geld, al is er geen sprake meer van, dat honoraria uitbe taald worden, die een jaar of drie geleden nog gebruikelijk waren. En naast de weinige goed-betaalden werken of hon geren zeker 75 pet. van de kunstenaars, die gedeeltelijk reeds andere beroepen hebben ofschoon ze voor practisch werk 6lechts in uitzonderingsgevallen bruik baar blijken. Wat meer solidariteit onder dc Duitsche kunstenaars zou wellicht verbetering in dc groote ellende kunnen brengen. Het is weliswaar juist, dat in de laatste winters groote weldadigheidsvoor- stellingen zich in de medewerking van de meest beroemde artisten mochten ver heugen, die op deze wijze ten minste een klein offer voor hun misdeelde collega's gebracht hebben. Maar over het alge meen is het heel lastig, om de goed be haalden voor de misdeelden in beweging te krijgen en in sommige gevallen heeft dc pers zelfs moeten ingrijpen om al te egoïstische sterren op het ongepaste van hun houding tc wijzen. In de tooneelwereld te Berlijn is Ger- hart Hauptman's nieuwste stukken „Vor Sonnenuntergang" sinds ecnigo weken d e groote attractie, vooral door het heer lijke spel van Wiener Kraus, dien men zonder te overdrijven den grootsten thans levenden tooneelspeler mag noemen. Maar voor het overige geldt, wat ik ook vroe ger op deze plaats al eens opgemerkt heb: nergens ter wereld wordt beter ge speeld dan in Berlijn, maar ook nergens ter wereld worden door prachtig spel zwakke stukken genietbaar gemaakt als hier. En met dc films gaat het al net eender. Dc „Ufa" overstroomt de markt met een meestal middelmatige of zelfs minderwaardige productie, werkelijk meesterlijke films als „Madchen m Uni form", waar geen macht, geen geld en geen organisatie achter staat, kunnen zich tegen het Ufa-concern niet hand- naven cn in plaats van kunstenaars be velen van kunst niets begrijpende zakeu- menschcn in het filmwereldje, welks pro ductie tot bet peil van keukenromans ge daald zijn en die door de massa toch maar geduldig, als de eenige betaalbare afwisseling geslikt worden. In de concertworeld ten slotte is s Berlijn in last! De groote orkesten, waaronder de be roemde „Philharmonie", weten niet, hoe ze door de volgende maanden zullen heen komen. Niet één op honderd concertee- rende kunstenaars komt door zijn kosten heen, hoogstens één op driehonderd kan op volle zalen rekenen. Radio en gramo- foon, die nu ook nog dc grootste piano- fabrieken (als die van Hupfeldt) kapot gemaakt hebben, blijken ook hoogst ge- vaarlljke concurrenten voor de concert zalen, die nog slechts met 8095 vrljbll- jettcn te vullen zijn. Niet alleen een economische-politieke, jok een artistieke crisis heeft het Duit sche volk aangepakt, en schijnt het voor- toopig niet meer los tc willen laten! ROLANH

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1932 | | pagina 16