VACANT Hellestraat b.d. Utrechtschestraat Telefoon 1580 DE NIEUWE BUREN EEN SPROOKJE UIT DE VOGELWERELD ZOO'N ZWARE VISCH BBBBBBBSBr-iBWB[«jBBBBBBBBBBBBBBSilï Hot Gouden Kruis steeds weer actief, Verschaft ook Bablos hun gerief, Staat vooraan op de nominatie Voor 't leveren van hun installatie Voorziet hun van hun llesch, speen of spons Van badzeop, weegschaal, poederdons, Hondt rekening met de geringste wensch Van dit dikwijls lastige kleine mensch Dns moeders, maakt Uw babies blii Wendt U tot onze drogisterij Neem hier iets voor Uw kleino mee Uw baby lacht en ls tovre*. BBBBBBBBBBBBBSBBBBBBBBBBBBBBBB door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Hoofdstuk IX. Bij den Krommen Berk. Den volgenden dag moest Elly in liuis blijven, daar zij erg verkouden was. 't Speet haar vreeselijk, niet op verkenning te kun nen gaan in de omgeving van den krommen berk, waar „de Uilen" nu natuurlijk vrij spel hadden. Intusschen waren de laatsten reeds bij tijds door „de Poort" op het terrein van „Boschhlust" gekomen cn stonden zij met geheimzinnige gezichten om den krommen berk heen. Jaap stak zijn hand in een diep gat in den boom en haalde er triomfantelijk een couvert uit, dat van vijf lakken voorzien was en door vocht niet open was gegaan. De drie andere kinderen stonden om hem heen. Dit was dus de brief, dien Jaap den vorigen dag al gevoeld had, maar niet uit zijn veilige schuilplaats had durven nemen, uit angst dat het door Elly, die er juist aankwam, gezien zou worden. Natuurlijk hadden ze ditmaal scherp naar alle kanten gekeken, of er iemand aan kwam en nu het terrein veilig scheen te zijn, durfde Jaap den verzegelden brief in zijn zak steken. Daarna ging hij, gevolgd door de drie anderen, naar huis om in de veilige beslotenheid der leerkamer het cou vert, waarop geen adres stond, voorzichtig met een zakmes open te snijden, den brief te ontvouwen en den inhoud te lezen. In gespannen verwachting keken Hans en de zusjes toe. De brief was met groote letters geschre ven, maar daar de inkt zeer verbleekt was, kostte het Jaap toch nog heel wat inspan ning hem te ontcijferen. Eindelijk las hij: In dc buurt van den krommen berk ligt een schat begraven. Hij, die hem vindt, wordt verzocht hem aan den rechtmatigen eigenaar, den bewoner van „Boschlust" ter hand te stellen. Er volgde een datum, dio echter grooten- deels uitgewischt was. Met verbaasde gezichten keken de vier kinderen nu elkaar aan. Sinds eenige dagen hadden zij het plan opgevat, als verrassing voor Wout een geheime brievenbus te maken op het terrein van „Bosclilust". Zoo dra hun buurman dan weer loopen mocht, zouden ze hem brieven schrijven en die in de geheime brievenbus laten glijden, waar uit Wout dan zijn correspondentie halen zou, om haar op dezelfde wijze te beant woorden. De Brandtjes hadden wel eens iets derge lijks in een boek gelezen en het had hun heel gewichtig geleken, op die manier met hun buurman een briefwisseling te houden. Zo hadden alle boomen op dc beide villa- terreinen aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen en waren tot de ontdekking gekomen, dat de kromme berk op „Bosch- lust" verreweg de meest geschikte plaats was. Ten eerste was daarin een diepe holte, die prachtig als brievenbus dienst kon doen en ten tweede stond hij op een mooi afge zonderd plekje, waar zij niet gemakkelijk door oningewijden ontdekt zouden kunnen worden. En nu had Jaap, zooals wij reeds weten, den vorigen dag juist een brief op den bo dem van het gat in den hollen berk ont dekt, toen Elly plotseling uit de struiken te voorschijn was gekomen. Als hij afspraak hadclen de vier „Uilen" niets verraden, 't Eenige, wat Elly nog had kunnen opvangen, was het woordje „brief" geweest, maar daar zij nog nooit en ook nu niet! tot de ontdekking gekomen was, dat de kromme berk h o 1 was, had zij aller minst begrepen, dat hij een brief bevatte en geen verband tusschen dit ééne woord en den boom kunnen vinden. Wel was haar de geheimzinnigheid van het viertal opgeval len en boos was zij weggeloopen om bij Wout haar nood te klagen. Ook deze scheen niet op het denkbeeld te zijn gekomen, dat de boom wel eens hol zou kunnen zijn cn had er dus evenmin iets van begrepen als Elly. Na den brief nog eens hardop voorgele zen te hebben, vroeg Jaap; „Wat zullen we doen?" „Den schat opgraven!" riep ITans uit „Fijn! Net iets uit een bock!" vond Bep. „Veel leuker, want dit is echt!" luidde Liesje's oordeel. „We moeten in elk geval zoeken, waar het precies is!" vond Jaap en don brief nog eens van alle kanten bekijkend, riep hij plotseling uit: „O, kijk eens! Hier, op den achterkant, staat een teekening. Als dat eens een soort plattegrond was!" Acht spiedende oogen trachtten nu een duidelijk beeld van dc juiste plek te krij gen, maar zoo heel gemakkelijk ging dat niet! ,Hicr staat k/r b/r/k!" zei Jaap. Dat moet natuurlijk de kromme berk zijn! En schuin daaronder, kijk: hier! wat meer naar rechts, staat een k. Datdat zal dan wel een kastanje moeten beteekenen. O, cn kijk! precies in het midden tusschen k/r b/r'k en k staat j/e en daarbij een kruisje. Dat kruisje is natuurlijk de plek, waar de schat begraven ligt: tusschen den krommen berk en den kastanje. Alleen snap ik niet, wat dat J e beteekent. 't Zal ook wel een boom of struik zijn, maar... wat voor een?" „Laten we maar dadelijk gaan kijken!" stelde Liesje voor en het viertal begaf zich opnieuw door „de Poort" naar „Boschlust". Zij waren zoo gelukkig, ook ditmaal niet door Elly overvallen te worden, al keken zij nu en dan ook onderzoekend om zich heen. Ze wisten immers nog niet, dat hun buur meisje huisarrest had. ,,'k Begrijp niet, dat we daar vroeger zoo dikwijls geweest zijn zonder ook maar iets van de geheime brievenbus en den schat ontdekt te hebben," zei Hans onderweg. Neen, dat konden de anderen zich even min voorstellen en toch was het zoo! Vlug liepen zij nu weer naar den krom men berk en het kostte Jaap niet veel moeite, den kastanjeboom, die met een k was aangegeven, te ontdekken. Nu moesten ze nog maar uitvinden, wat J e tusschen deze beide boomen in beteekende en zij wisten de plek, waar dc geheime schat verborgen lag! Dat „Boschlust" zelfs zoo iets heerlijks bevatten kon! 't Was bijna te mooi om waar te zijn! Na dc enkele boomen, welko tusschen den krommen berk en den kastanje in ston den, hekeken te hebben, riep Hans, wiens boomenkennis nu goed te pas kwam, ver heugd uit: „Ik weet het! Ik weet het!" „Wat wat is het dan?" vroegen de an deren nieuwsgierig. „Een jonge eik!" zei Hans, terwijl hij op een eik wees, die nu niet meer zoo heel klein was, maar in den tijd, toen de brief geschreven werd, stellig jong geweest zou zijn. „Iiier is 't dus!" zei Liesje en haar stem klonk min of meer plechtig. „Aan welken kant van den eik zou 't zijn?" vroeg Bep. Weer raadpleegde Jaap den achterkant van den brief en daar het kruisje onder j e stond, wees hij de vermoedelijke plaats met de woorden: „Kijk hier: in de richting van den kastanje!" Even waren de vier kinderen stil. Op dit plekje was het dus, dat wie weet, hoe lang geleden! een schat begraven was, een schat, die zoodra hij opgegraven was, aan den bewoner van „Boschlust" ter liand gesteld moest worden. „Dat wordt moeilijk!" meende Jaap. „Waarom?" vroeg Liesje. „Omdat meneer van der Linde dc tegen woordige bewoner is, maar het toch wel de bedoeling zal zijn: den schat aan meneer ten Bosch te geven. En we weten zijn adres niet eens!" „Maar d&t zal Wouts Vader toch wel weten!" meende Liesje. „Och. natuurlijk!" stemde Jaap in. „Maar dat is ook eigenlijk van later zorg. Eerst moeten we den schat in handen zien te krijgen. Wc weten nu de plaats, waar hij verborgen is en wc hebben dus niets an ders te doen dan hem op tc graven." „Als wc dat maar kunnen doen, zonder dat iemand 't merkt!" zei Liesje. „O, maar daarvoor moeten we natuurlijk zorgen! Alle aardigheid zou er af zijn, als 't gemerkt werd," vond Jaap en dc anderen waren het daarover geheel met hem eens. (Wordt vervolgd) (Nadruk verboden). Heel, heel lang geleden woonde in een groot bosch een oude, bruino uil. De vogels noemden hem „Tooveruil", en vele kleine vogeltjes waren bang voor zijn groote, ronde oogen. Ecnigen durfden zelfs niet voorbij den eik te vliegen, waarin hij zijn nest had. Ook in de verder gelegen wouden sprak men over den „Tooveruil". En toen nu op een dag eenigo leelijke, grauwo vogels, die altijd door de eksters cn de. spechten wer den geplaagd, over den „Tooveruil" hoor den vertellen, die alle leelijke vogels in groote, schoone vogels kon veranderen, vlo gen zij naar den grooten eik, zetten zich neer op de takken en riepen daarna: „Too veruil, word eens wakker! Kom uit je nest! We zijn gekomen van heel ver! We wilden je iets vragen!" Door het gekir en geschreeuw der vogels opgeschrikt uit zijn slaap, riep dc groote, bruine uil: „Oehoe, oehoe..., waarom stoort men mij in den slaap?" Doch nieuws gierig de vreemdelingen, die van zoo heel ver waren gekomen, te zien, stapte hij uit zijn nest op een der takken, keek de vogels met zijn groote, ronde oogen eens aan cn begon daarna weer: „Wat komt ge hier doen, gij vreemde vogels?" „Wij komen u vragen, o groote, wijze grootvader, ons zóó schoon te maken, dat dc eksters en dc spechten ons niet meer met minachting zullen behandelen," begon de fazant, die toen nog leelijke, grauwe vee- ren had. Geef mij daarom een schoon veder kleed, grootvader!" „Ach, maak ons allen mooi, grootvader!" riepen ook de andere groote en kleine vogels. „Oehoe, oehoe, wat zijn jullie toch onte vreden!" antwoordde de uil. „Denkt ge mis schien, door in schoone vogels te zijn cm- getooverd, gelukkiger te worden?" „Het is zoo prettig mooi tc zijn, groot vader," antwoordde de fazant. „Welnu, ik zal u allen in schoone vogels veranderen," sprak de bruine uil. „Doch eens zult ge berouw krijgen, dat ge niets beters dan schoone vederen hebt ge- wenscht" Het boschhaantje had bij deze waarschu wing luid gekraaid: „Kukleku, Kukleku, Toch wil 'k schooner zijn dan nu!" ,,'t Is best," zei de uil en hij gaf het haantje zulke prachtige veeren, dat het weer vroolijk kraaide: „Kukleku, Kukleku, O, hoe mooi ben ik toch nu!" „Ja, mooi ben je," sjilpte een klein, grauw vogeltje, „maar je gekraai klinkt lang niet fraai!" „O, en kijk mij nu eens!" schreeuwde een spreeuw, die juist prachtig-glanzende vee- ren had gekregen. „Je veeren zijn schitterend," sjilpte weer het kleine vogeltje, „maar je schreeuwt veel te schel." Juist vloog een wonderschoonc goudfa zant uit den boom. Heel trotsch op zijn prachtigen staart, piepte hij luid tot een grooten kalkoen: „Zie toch eens, wat een prachtige veeren ik van den tooveruil kreeg Trotsch op zijn eigen mooi veerenpakje, blies de kalkoen zich op en kakelde: „Kalle- kallekalle, kijk eerst eens naar mij!' Zag je ooit zulke schoone, roodc lellen en zoo'n prachtigen, blauwen neus? En dan mijn friiai gespikkelde veeren! O, wat kijkt die kleine, grauwe vogel naar ons! 'k Weet zeker, dat hij ons bewondert; dat hij ver langt zoo schoon te zijn als wij..." „Ja, schoon zijt ge beiden," sprak weer het vogeltje, „doch gc hebt beiden een lee lijke stem. Neen, dit is geen geluid, dat bij je prachtige veeren past!" „Zwijg, leelijk, grauw gedierte!" piepte nijdig de fazant. „Ga heen; je plaats is niet meer bij ons, die nu zoo schoon zijn!" schreeuwde boos de kalkoen, terwijl hij daarna het vogeltje een pik op zijn kopje gaf. Do tooveruil had, zittende op een hoogen boomtak, het gesprek aangehoord. ,,'t Is heel valsch en leelijk om dat kleine dier kwaad te doen," sprak hij: „Daarvoor zal ik je straffenHij riep nu drie maal luid: „Oehoe!" En ziet! bij de derde maal vloog de straks nog zoo Irotsche kalkoen door C. E. DE LILLE HOGERWAARD Japik Lang en Jantje Kort Deden veel aan hengelsport, Gingen sadm er vaak op uit, Hadden meest een dikken buit. Op een keer zei Japik Lang: 'k Ben vandaag toch heel erg bang, Dat 'k geen enkel vischjc snap. Nee, geloof me, 't is geen grap! Jantje Kort ving ook geen visch, Zei: Zeg, Japik-vriend, het is Met de vischvangst vast gedaan. Laat ons dus naar huis toe gaan! - (Nadruk verboden.) Met een leego bus? Dat nooitf *-< Antwoordt Japik en hij gooit Met een ruk zich plots'ling om. Jantje was van 't lachen krom. Japik dacht: ik heb nu beet, Net zoo vast als 'k Japik heet! 'k Vang dus toch wat, nou en óf 1 Is me dat een reuzebof! -y Japik tuimelde heusch waar! Omdat 't „vischjo" was zoo zwaar, Wipte overeind cn toen Zag hij ookeen ouden schoen! als een groote zwarte kraai, luid krassende weg. „En wat wensch jij nu, kleine vogel?" vroeg toen de tooveruil. „Verlang je ook schooner veeren? Kijk eens naar de par kieten cn de andere kleine vogels, die ik zulke schitterend-mooie vederen gaf Kom, wees niet zoo verlegen!" „Goede, oude tooveruil," sprak de kleine, grauwe vogel, „neen, ik wil mijn leelijke, grauwe veeren, mijn leelijk pakje, zooals de andere vogels het noemen, liefst behouden. Doch wilt gij mij iets goeds schenken, geef mij dan een lieflijke stem Denkende te veel te hebben verlangd, zweeg liet vogeltje op eens; het keek ang stig den grooten uil aan en wilde reeds het kopje in de veeren verbergen. Doch daar hoordo het, hoe de tooveruil hem op zijn vriendelijksten toon toeriep: „Oehoe, oehoe, maar weet ge dan zelf niet, kleine vogel, welk een prachtige stem gc reeds bezit? Kom, kweel eens een lied, en ge zult zien, dat alle vogels komen aanvliegen, om naar uw gezang te luisteren De kleine, grauwe vogel, dio zelfs nog geen naam had, begon daarna heel zacht en bovendien wat bevende een lied te kwee- len. Hij zong van do stralende zon en de heerlijke lente, en van de schoone bloemen. Op dit prachtige geluid kwamen toen alle vogels, die pronkten met hun schitterende veeren. aanvliegen. ,,'t Moet wel een zeer bijzondere vogel zijn, dio zóó heerlijk kan zingen," dachten allen. Luid schreeuwende of krijschende vlogen zij naar den boom, vanwaar het lieflijke gezang kwam. Maar toen zij daarin alléén den tooveruil en het kleine, grauwe vogeltje zagen, begrepen zij er niets van. „Zijt gij het, dio zoo mooi kunt zingen?" vroegen zij den tooveruil. Doch do oude, bruine uil schudde zijn kop. „Daar op dien tak, zit do kleine zanger," vertelde hij. Neen, zoo iets konden do mooie, groote vogels niet gelooven. „Ge maakt ons wat wijs, grootvaderl'* piepte de goudfazant. „Zoo'n leelijk, nietig dier kan onmogelijk zóó zingen!" schreeuwde mijnheer Pauw. spottend. Zoo krijschten, schreeuwden en piepten ook alle andere groote vogels, zoodat ang stig door dit lawaai, de kleine, grauwe vogel verschrikt uit den boom vloog. Heel ver vloog hij, totdat hij bij een heg kwam, waar het doodstil was. Zelfs geen vogel was er to zien. „Hier is het goed. Hier is het rustig,'1 dacht hij. Op een der twijgen zette hij zich neer en bleef daar zitten, totdat het avond was geworden. Heel donker was het overal. Maar de duisternis hinderde hem niet, en omdat hij nog geen lust tot slapen had, wist hij niets beters tc doen, dan een liedje te kweelen. Denkende, dat niemand zijn gezang zou hooren, begon hij zijn lied. Neen, hier op die stille plek was de kleine, grauwo vogel niet meer te verlegen om zijn prachtig geluid te doen hooren. Maar ziet, terwijl hij zong, al maar zong en niet wist, dat de tooveruil en de andere nachtvogels niet sliepen en zelfs de men- schen, die in de nabijheid der heg woonden, luisterden naar zijn gekweel, kwam op eens de tooveruil met alle uilen uit het woud aangevlogen. Toen zweeg, daardoor ver-f schrikt, de vogel. „Zing door, ach, zing toch door!" riepen de uilen. „Uw gezang klinkt zoo schoon...'* „Ja, mijn klein vriendje in zijn grauw pakje heeft een prachtige stem," begon nu de tooveruil. „Doch het is niet alleen do schoone klank van zijn stem, die ons zoo aangrijpt en boeit. „Neen, het schoonste be- zit van dit kleine vogeltje is... bescheiden heid en tevredenheid! Hij wensch te geen prachtig gewaad, waarmee hij kon pron* ken; hij was tevreden met hot eenvoudige, grauwe pakje, dat de Schepper hem gaf. En hij wist zelfs niet, hoe lieflijk het geluid

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1932 | | pagina 19