Drogisterij Het Gouden Kruis
VACANT
Ën prima waar,
i.n goed bediend?
Dan 't Gouden Kruis,
mijn beste vriend
Hellestraat b.d. Utrechtschestraat
Telefoon 1580
DE NIEUWE BUREN
OP HET BOERENERF
OOK FEEST
DE ZON EN DE WOLKEN
door
C. E. DE LILLE HOGER WAARD.
Hoofdstuk X.
Het opgraven van den Schat.
Nu de plek, waar de scliat verborgen lag,
door do vier „Uilen" ontdekt was, kwam
bet er slechts op aan hem op te graven
zonder dat Elly of Bob er iets van merkten.
Het sprak immers vanzelf, dat de „klein
tjes" hun geheim, zoodra zij het ontdekten,
aan Wout zouden vertellen en dan was alle
aardigheid er natuurlijk af!
liet trof dan ook al heel ongelukkig, dat
bet plotseling hard begon te regenen, de
jeugd vlug naar huis moest en... het twee
dagen lang bleef regenen, zoodat er van het
opgraven van den schat geen sprake zijn
kon. Groot was do teleurstelling van de vier
Brandtjes, dat juist nu zij gehoord hadden,
dat Elly om verkoudheid thuis moest blij
ven, zij niet van deze gelegenheid gebruik
konden maken door den schat onbespied op
te graven. Maar door hun gemopper werd
het niet droog!
Toen zij echter den derden dag wakker
werden, scheen het zonnetje vroolijk en trok
het viertal er onmiddellijk na het ontbijt met
schoppen gewapend op uit. De jongens zou
den graven, terwijl de meisjes op den uit
kijk zouden staan om bij het naderen van
mensch of kind te kunnen waarschuwen.
Natuurlijk hadden ze Moeder in het ge
heim genomen. Van haar kant was im
mers alleen hulp en geen verraad te ver
wachten!
Glimlachend keek Moeder haar troepje
na. Of ze werkelijk iets vinden zouden? 't
Was net iets voor de jeugd en ze hadden
maar een heerlijke vacantie, nu zij als van
ouds op alle uren van den dag „Boschlust"
weer betreden mochten.
Nauwelijks had het viertal de geheimzin
nige plek bereikt, of de struiken er omheen
werden aan een nauwkeurig onderzoek on
derworpen. En daar zij niets verdachts ont
dekten, maakten Jaap en Hans een aanvang
met graven, terwijl de zusjes op den uit
kijk bleven staan. Hun scherpo oogen ke
ken spiedend om zich heen en hun niet
minder scherpe ooren spitsten zich ten ein
de elk verdacht geluid op te vangen.
Er dreigde echter niet het minste onraad.
Wel mocht Elly weer buiten spelen, maar
mevrouw van der Linde had haar en Bob
meegenomen naar de stad om er eenige in-
koopen te doen, terwijl Wout zich verdiepte
in een mooi boek, dat hij van de buren ge
leend had.
Reeds begonnen Jaap en Hans het warm
te krijgen door hun inspannenden arbeid.
Het werk viel niet mee en zij moesten die
per graven dan zij zich voorgesteld hadden.
Toch verloren zij den moed niet en na als
echte werklui even op hun spaden uitge
rust te hebben, gingen zij weer met nieu
wen moed voort.
Plotseling klonk er een juichkreet van
Jaaps lippen, dien hij echter nog halver
wege trachtte te smoren uit angst op hcc-
terdaad betrapt tc worden.
„Ik stuit op iets hardst" fluisterde hij.
Natuurlijk moest Hans er meer van we
ten; hij voelde ook eens met zijn schop op
de plek, die Jaap aanwees en zei:
,,'t Geloof heusch, dat je gelijk hebt!"
Reeds hadden de zusjes hun post verlaten
en stonden ook zij vlak bij den kuil. Jaap
zei echter onmiddellijk:
„Blijven jullie opletten! 't Komt er nu
juist op aan!"
Dit zagen de meisjes maar al te goed in
en zij keerden naar hun post terug, al speet
het haar op dit oogenblik dan ook geweldig,
dat ze geen jongens waren en dus niet met
graven belast Ze wierpen nu en dan een
verstolen blik naar den kuil om daarna
weer dubbel ijverig in het rond tc spieden.
Steeds dieper groeven de jongens, tot
ze juist op het oogenblik, dat ze meenden
den schat triomfantelijk aan de zusjes tc
kunnen vertoonen, met vereende krachten
iets ophaalden, dat.., een steen bleek te
zijn!
't Was een geweldige tegenvaller en nu
kwam het er* zelfs niet op aan, dat de zus
jes hun post verlieten!
Teleurgesteld keken ze elkaar aan, tot
Jaap op eens zijn schop ter hand nam en
vol ijver met graven voortging, daarin trouw
bijgestaan door Hans, terwijl de zusjes weer
op don uitkijk gingen staan.
Het duurde nu niet lang meer, of de jon
gens stuitten opnieuw op iets Jiards. Het
was ditmaal grooter... Zou er dan toch?
vol verwachting klopten hun harten tot...
zo ditmaal een hard voorwerp opgroeven,
dat geen steen, maar een bus bleek te zijn.
Alle gevaar van buitenaf op dit oogenblik
vergetend, stonden Ilans en zijn zusjes om
de bus, welke Jaap in zijn hand hield.
„Nu moeten we 'm open zien te krijgen!"
zei Hans, maar dit bleek gemakkelijker ge
zegd dan gedaan. IIoc het viertal zich om
beurten ook inspande om het deksel van de
bus open te maken, het mocht geen hunner
gelukken. Het was vastgeroest! Dat was
een nieuwe tegenvaller!
Zij rammelden eens met de bus om te
hooren, of er iets in zat, maar hoorden niets.
„Oude munten of geldstukken zijn het
vast niet!" zei Hans en er klonk teleurstel
ling in zijn stem.
„Misschien zijn ze één voor één in een
papiertje gepakt", meende Liesje, „om
iemand, die de bus bij toeval vindt, niet te
laten merk.en, dat er een schat in zit!"
Onmogelijk was dit natuurlijk niet.
De vier kinderen liepen nu vlug naar huis
waar Moeder onder grootc belangstelling de
bus met een bussen-openmaker bewerkte en
het haar na eenige inspanning gelukken
mocht het grootste gedeelte van het' deksel
te verwijderen.
(Wordt vervolgd).
(Nadruk verboden).
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
't Was heerlijk voorjaarsweer en Nero. de
groote waakhond, lag zich op het boerenerf
in het zonnetje te koesteren, nu cn dan even
knipoogend tegen de zon of naar een vlieg
happend, maar verder gingen zijn bezighe
den niet. 't Was ook echt weer om eens lek
ker lui te zijn, vond hij, vooral na een ver-
moeienden nacht, waarin hij verscheiden
keeren rumoerige kermisgangers, die hot
erf voorbijgeloopen waren, waarschuwend
aangeblaft had. Dien morgen nog had dc
baas hem „een besten waakhond" genoemd
en hij lag nu dus echt op zijn lauweren te
rusten.
Daar kwam Moortje, de zwarte poes, aan.
Zij liep uitdagend dicht langs Nero heen en
kon niet nalaten eens flink te blazen en
zelfs een hoogen rug op te zetten. Zij woon
de nog maar kort op het erf en had nog niet
geleerd, dat men vooral onder huisge-
nooten! verder komt rnet inschikkelijk
heid dan boos van zich af te blazen cn wat
er verder bij een minder vriendelijke stem
ming behoort. Den heelen nacht was zij
op dc muizenjacht geweest Ze kon dan ook
niet over haar vangst klagen, maar... ze
was er moe van cn wilde nu niets liever
dan eens lekker in het zonnetje uitrusten en
zoetjes indommelen. Zc had het verdiend!
Vervelend, dat nu juist op het plekje, dat
baar het zonnigst voorkwam, die domme
waakhond lag, die niets anders scheen tc
kunnen doen dan onzinnig hard te blaffen.
En mijnheer lag natuurlijk, alsof hij in de
eerste uren niet van plan was op te staan.
Dc stumperd kon zelfs niet eens een
eindje gaan wandelen, al had hij het ook
nog zoo graag gewild!
Moortje's oogen fonkelden van leedver
maak. Dat was ten minste verstandig van
den baas, dat hij dien levenmaker overdag
aan een ketting vastlegde!
Valsch, zooals Moortje helaas van nature
was, vroeg zij met vleiende stem:
„Niet aan den wandel met het mooie weer
vandaag?"
Nero, die Moor vanaf haar verschijning j
op het erf niet had kunnen uitstaan, keek
haar met groote oogen verontwaardigd aan
en gaf geen antwoord.
,0, ik zie het al!" zei Moortje nu. „De
baas heeft je aan den ketting gelegd. Dat
is nog eens verstandig van hem, want hij
doet het natuurlijk om te zorgen, dat je
mij niet hinderen kunt. De baas vindt mij
een veel nuttiger dier dan jou!"
Waf, waf! Dat zal nog tc bezien staan!"
kon Nero nu toch niet nalaten tc blaffen.
,M ij heeft de baas vanmorgen geprezen!"
„Mij ook!" klonk het miauwend terug.
„Ik ben een goede waakhond!"
„Ik een beste muizenkat!"
..Ik bewijs den baas groote diensten door
kwaad volk van het erf te jagen".
Greet, 'k heb j' eén week lang niet gezien!
Waar. ben je toch ggweest?
Je was ook gisteravond niet
Op Dorothea's feest!
Ik was Yei;kpud,cn,.;?<$t Margrect,
Maar 'k had toch óók wpl pret:
Ik had mijn heclcn poppcnboel
Wat fijn bij mij in bod.
Ik speelde heel den langen dag
„Verhalen" voerd' ik op
En elke pop was een persoon
Denk niet, dat ik je fop.
(Nadruk verboden).
Tot slot speeld' ik „verjaringsfeest".
Pop Jo gaf dc partij
En al dc and'rcn kwamen aan
In lange, bonte rij.
Moes zorgde voor traktatie en
de radio stond aan
Zoo is aan 't eind wel iedereen
Voldaan naar huis gegaan.
Ja, 'k denk, jij liadt bij Dorotliee
Toch stellig niet méér pret
Dan ik op popje Jo's partij
Thuis in mijn eigen bed!
HERMANNA.
„Ik vang dc muizen op den hooizolder!"
„Ik zorg, dat er geen dieven komen!"
„Ik zorg, dat het hooi niet gestolen
wordt!"
„Mijn karakter is eerlijk en oprecht! Ik
toon mijn waren aard."
„Ik doe mijn best aanhalig te zijn".
„Jij bent valsch!"
„Jij kwaadaardig!"
„En nu is 't genoeg!" zei Nero en liet
daarbij zóó dreigend zijn groote, scherpe
tanden zien, datMoortje het ook genoeg
vond.
In dit opzicht waren zij liet ten minste
samen eens.
Moortje had haastig bccnen gemaakt en
was in een boom geklommen, vanwaar zij
Nero nog eens eventjes flink de waarheid
zei.
Maar Nero hield zich slapende.
En daar een gesprek altijd verflauwt, als
het maar van één kant gevoerd wordt,
zweeg na een poosje ook Moortje.
Zij liet zich weer op den begancn grond
zakken en liep met een boog om Nero heen.
Je kon nooit weten, of het akelige dier zich
niet slapende liiel d. Van honden viel nu
eenmaal niets goeds te verwachten en van
dezen hond zeker niet!
Tusschcn zijn oogharen door zag Nero
Moortje weggaan en pas toen ze een heel
eind weg was, besloot hij echt een dutje
te gaan doen. Van katten viel nu eenmaal
niets goeds te verwachten en van deze
kat zeker niet!
Er verliepen verscheiden dagen, waarin
Nero Moortje niet zag. Waar zou ze geble
ven zijn? Zou de baas haar om haar valsch-
hcid weggestuurd hebben? Een fox-terricr
kon evengoed muizen vangen. Als dc baas
dat maar begreep! Menschen wisten soms
zoo weinig van die dingen af, ook al meen
den zij heel verstandig te zijn! Even moest
Nero in zichzelf lachen om dat „menschen-
verstand". De stumperds wisten immers
niet eens, waartoe een goede hond in staat
was! Had zijn Moeder hem in zijn jeugd
niet verteld, hoe zij eens uren en uren aan
één stuk geloopcn had om bij haar ouden
baas terug te keeren, toen deze haar aan
iemand uit de stad verkocht had?! De baas
was hoogst verwonderd geweest, dat zij den
weg bad kunnen vinden. Maar.... zij was
er toch maar gekomen!
Al heel gauw dacht Nero niet meer over
liet verdwijnen van Moortje na. 't Was
heerlijk rustig cn li ij zou geen heimwee
naar liaar krijgen.
Maar in een nacht, toen alles heel stil
was op het erf, mcenclo hij geritsel op den
hooizolder tc hooren.
„Zeker een muis!" dacht Nero. „Die is
ook blij, dat Moortje weg is!"
Weken gingen voorbij, tot er op een-mor
gen Nero werd juist uit een verkwikkend
slaapje wakker! iets zwarts aankwam,
't Zwarte naderae cn... was Moortje! Moor
tje was dus terug! Maar... wat had zij in
haar bek? Een muis misschien? Och, wel
nee, daarvoor was het veel tc groot en te
dik! 't Leek wel een'jong poesje! Ja, waar
lijk! 't Was een jong poesje!
Nero was nu helder wakker. Hij zag Moor
tje naar liet koepeltje loopen en... haar
kind, dat evenals Moeder pikzwart was, er
onder verstoppen. Er was een smalle ruim
te tusschcn liet koepeltje en den grond. Dat
was toch slim van Moor! En een goede
pocsenmocder was zij vast. Nu ging zij weer
terug om even later met een grijs katje
in den bek terug te keeren. Ook dat werd
onder den koepel verstopt en Moortje b.'eef
er bij zitten om do wacht te houden.
,,'t Is een waak poes!" dacht Nero en
alle booze gevoelens, welke liij tegen Moor
tje gekoesterd had, waren plotseling uit
zijn hondenhart verdwenen.
De boerin, die Moor daar zag zitten, zei
tegen den boer:
„Ik zal de melk voor Moortje maar bij
den koepel zetten".
Moortje werd dus buiten bediend en 't
beviel er baar zóó goed, dat ze 's nachts
ook onder den koepel kroop.
Als de zon overdag scheen, kwamen twee
nieuwsgierige poesenkopjes met lieve,
blauwe oogjes wel eens onder den koepel
uitgluren.
Nero kon 't niet helpen. Ilij moest er
telkens weer opnieuw naar kijken. Wat
waren dat schatjcs! Hij kon best begrijpen,
dat Moortje op zulke kindertjes trotsch was
En gezellig was 't ook voor haar!
Neen, w a t er ook gebeurde, Moortje's
kinderen zou hij nooit kwaad doen!
Langzamerhand kwamen de kleine poes
jes zich ook in het zonnetje koesteren. Zij
speelden met elkaar en rnet Moeders staart,
dat het een lust was! Nero bedacht met
een gevoel van spijt, dat zijn staart veel
te kort was om cr mee tc spelen. Was hij
langer geweest, ze hadden cr heusch mee
mogen stoeien!
Dc poesjes groeiden flink cn liepen spoe
dig met of zonder Moeder Moortje in de na
bijheid van den koepel rond. Steeds groo
ter werden hun wandelingen en bij Moeder
bleven ze ook al niet meer. Die bad hen
wel gewaarschuwd voor allerlei gevaren als:
Nero, den grootcn waakhond, en het vijver
tje, waarin Moeder Eend met haar kinder
tjes zwom.
Maar op een keer gingen ze stilletjes toch
naar den vijver. Moeder Moortje, die erg
moe en slaperig was, lag te dommelen en
de stoute kleintjes liepen naar den water
kant.
„Hè, wat leuk: net als die eendjes to
zwemmen!" zei de één.
„Moeder is altijd zoo bang!" zei dc ander.
„Als zoo'n heel klein eendje dat kan, kun
nen wij het natuurlijk ook!"
Eens even voelde zij met een pootje in
het water.
Hu! wat was dat koud! De poesjes schrik
ten ervan.
Nero schrikte ook. Dat ging verkeerd! Die
kleintjes konden toch niet zwemmen! Hond
jes natuurlijk wel! Maar Moortje's kinde
ren waren nu eenmaal poesjes. Als Moor 't
wist... waar zat ze toch? Nero moest
haar waarschuwen, 't Was zijn plicht als
waakhond!
En hij blafte zóó doordringend, dat Moor
tje er wakker van werd, haar kindertjes
miste en... weldra het gevaar zag, waar
in zij verkeerden. Zij snelde er heen en
slaagde er gelukkig nog juist bijtijds in, het
tweetal van den gevaarlijken waterkant
weg te halen.
Moortje was héél dankbaar, dat Nero
haar gewaarschuwd had, ging met haar
stouto kindertjes naar hem toe en zei:
„Wel bedankt voor je waarschuwing. Nu
begrijp ik pas, hoe nuttig een goede waak
hond is".
En ik heb in den laatsten tijd ontdekt,
welk een goede poesenmocder jij bent",
blafte Nero terug. „Zullen we vrienden wor
den? Voor je kindertjes hoef je niet bang
te zijn. Als iemand hun tc na komt, krijgt,
hij met mij te doen!"
Graag wil ik goede vrienden met je zijn,"
antwoordde Moortje, ,,'t Spijt mij, dat ik
vroeger zoo onaardig togen je was".
En zij meende het oprecht.
„Toen kenden wc elkaar nog niet!" ant
woordde Nero.
„Dat is zoo!" gaf Moortje toe.
Vanaf dit oogenblik was Nero niet alleen
goede maatjes met Moortje, maar ook met
haar kindertjes, want Moeder had bun ver
teld, dat Nero hen gered had en hun vriend
geworden was.
(Nadruk verboden).
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
De Zon ging zicb verstoppen,
Zij hield wel van een grap
En dacht: Wie m ij kan vinden,
Op aarde, die is knap!
Er kwam een grijze Wolk aan
Dat is een mooie plaats!
Riep Zon, maar 't Wolkje dacht toen:
Heb jij maar niet zoo'n praats,*
Je mag je wel verstoppen,
Maar... wachten doe ik niet»
Ik ben, zou ik zoo zeggen,
Hier niet voor mijn verdriet!
Na 'n poosje trok dc Wolk weg.
Hè! dacht nu toch de Zon,
'k Wou, dat ik met mijn stralen
Vasthouden je maar kon!
Zon wou de menschen foppen,
De Wolk had haar gefopt,
Juist toen de Zon dacht: Lekker,
Nu heb ik mij verstopt!
Zon moest toen hart'lijk lachen,
Zei: 't Is een mal geval.
Wees maar niet bang, hoor Wolk je,
Dat 'k boos op jou zijn zal.
Wie veel houdt van een grapje
En graag een ander plaagt.
Die moet toch zelf ook zorgen,
Dat hij een grap verdraagt!
(Nadruk verboden;.