M. A. RAMSELAAR LIGSTOELEN 't SMULHUIS BAKKERIJ FIRMA Vanaf f 1.20 AMERSFOORT DAMES, Koopt Uw brood en ge bak in Amersfoortsch meest hygiënisch en modernst ingerichte Tel. 890 Tel. 890 ONZE KWALITEIT STAAT AAN DE SPITS 3 OP DENNENHEUVEL DE GROOTE, ROODE BUS WAT KABOUTER VLUGVOET IN DE OUDETORENSTRAAT DEED IvvvvVVVVVVVVVVVVVVV WVVW VVJ CAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAW door C. E. DE LILLE HOGERWAARD Hoofdstuk III. Moestuin en Tooverslot. Toen Loek den volgenden morgen wakker werd, moest zij zich eerst eens goed do oogcn uitwrijven, vóór zij wist, waar was. O ja, nu herinnerde zij 't zich weer: bij Tante Truus op Dennenheuvel. De zonnestraal, die door een kier van het gordijn naar binnen gekeken en haar wak ker. gekriebeld had, deed haar vlug het bed uitspringen. Mooi weer gelukkig! Nadat Loek het gordijn opgetrokken had, was zij verrast door den prachtigen tuin, dien ze zag. Dat was een ander gezicht dan de huizenrij, waar ze thuis altijd op keek! En wat was de tuin groot! Om daar roo- vertje of verstoppertje in te spelen! Maar wat zag zo daar?! Miek, die in oen knoestigen boom zat, juist, waar deze zich in tweeën splitste! Als ze er maar niet uitviel! Verbaasd bleef Loek naar haar nichtje kijken. „Hallo! Kleed je maar gauw aan! 't Is heerlijk buiten!" klonk het vroolijk uit den ouden boom. „B hen je niet bang er uit te vallen?" vroeg Loek iangstig. „Geen nood!" riep Miek lachend terug, „'k Zit hier-al zooveel jaren met een boek; zoo lang als ik lezen kan! Trek je oudste jurk maar aan en kom bij mij zitten. Er is plaats genoeg voor twee en we ontbijten pas om acht uur". Loek, die do uitnoodiging maar zeer ma tig vond, kleeddo zich toch haastig aan. Maar waar moest ze een oude jurk van daan halen? Ze had heelemaal geen oude bij zich! Wacht, deze was misschien nog het meest geschikt! Die was ten minste groen e.11 dus in de kleur van den boom. Vlekken zou je er niet licht op zien. Of de jurk ook niet scheuren zou? Toen ze in den tuin kwam en naar Miek liep, nam deze haar eerst monsterend op. „Hm! Is dat je oudste jurk?" vroeg haar nichtje. „Je kon er best mee naar 'n bal gaan, maar als jouw moeder 't goed vindt, heb ik geen bezwaar, hoor! En de boom is zoo gemakkelijk! Die vindt alles goed!" „Hoe... hoe kom ik bij je?" vroeg Loek en haar gezicht stond nog angstiger dan haar stem klonk. Miek proestte het uit. Eindelijk antwoord de ze „Gewoon! Je klimt er maar in!" ,,'t Is maar wat je gewoon' noemt!" mom pelde Loek en ze trok een vies gezicht, toen ze een spinnetje zag loopen. „Die spin is eerder bang voor jou!" riep Mjek. „Kom maar hier!" Plotseling schaterde zij 't opnieuw uit bij Locks schuchtere poging den boom te om armen Dit was te veel voor Loek en ze liep boos weg. Miek, die haar nichtje heelemaal niet on aangenaam had willen zijn, liet zich vlug en lenig naar beneden glijden en holde Loek achterna. „Ik ben oen uil, dat 'k er niet aan gedacht heb, dat je misschien liever wat in den tuin wilt rondloopen," zei ze, stak haar arm door dien van Look fcn troonde haar moe naar den moestuin. Zc keek haar daarbij zoo berouwvol aan, dat Loek onmogelijk langer boos blijven kon. ,,'t Is veel te mooi weer om kwaad te zijn!" zei Miek en op Locks gezichtje brak plotseling de zon weer door. In den moestuin vond Loek het eenig. Wat. 'n roode bessen zaten er aan de strui ken! Ook frambozen! Om van te watertan den! „Je mag cr zeker niet van eten? vroeg Loek, voorzichtig polsend. „Nee!" antwoordde Miek. „Moeder liecft gezegd, dat ze ons vertrouwt on daarom den moestuin niet heeft afgesloten. Eigenlijk is 't wel jammer! Maar doe er eens wat aan! Eu we krijgen natuurlijk van alles volop! We helpen dikwijls plukken, ook voor den inmaak. Dat is een leuk werkje. Aardbeien hebben wij ook vreeselijk veel gehad, maar die zijn nu voorbij „Wij hebben thuis één aardbeien-bedje", zei Loek, blij, dat ze toch iets van al dit heerlijke in Amsterdam had. „En als ik help plukken, moet ik altijd fluiten Miek keek haar nichtje vragend aan. „Dan kan ik er. niet van snoepen!" maak te Loek haar zin af. Miek schaterde alweer. „Jij hebt ook een slimme Moeder!" riep zc uit. Nadat Loek den moestuin vol aandacht bekeken en tot haar schande bekend had, dat ze geen peultjes van tuinboonen onder scheiden kon, waren de meisjes weer ver der gcloopen. Ze bezichtigden den vijver en het gezel lige koepeltje, waar hij warm weer thee gedronken werd, het croquet veld en den bloementuin en waren juist van plan naar huis te gaan, toen de ontbijtbcl hen wat vlugger deed aanstappen. Het huis lag op een heuvel en was om ringd door prachtige dennen, die bet zijn naam gegeven hadden. Op zichzelf was het heelemaal geen bijzonder mooi huis, maar het was echt gezellig. Gedeeltelijk was het met klimop begroeid en gedeeltelijk met wildowingerd, die vroolijk afstaken tegen de witte muren. Vóór de eetkamer wag een terras, waarhoven een reuzen-markies uit gespannen was en een genoeglijk zitje tot rusten uitnoodigde. En dan was er de „to ren", die het geheel een ouderwetsclr aan zien gaf en met klimop begroeid, was. „Na het ontbijt zullen wij je den toren van binnen laten zien!" zei Bob tegen zijn nichtje, zichzelf daarbij vrijwillig als gids aanbiedend. Hans, voor wien dc toren ook altijd een bijzondere aantrekkingskracht bezat, voeg- do zich bij het gezelschap en zoo gingen zij dus met hun vieren naar bovon. Tot den zolder was alles gewoon, maar daar begon, zoodra Miek een deur openge daan had, het wonder: eerst oen wenteltrap, die steeds maar in de rondte liep, tot zo eindelijk kwamen op een soort gangetje, dat ook al iu het rond liep en waar in de mu ren kleine ruitjes waren aangebracht. „O, wat een prachtig uitzicht!" riep Loek opgetogen uit, terwijl zc naar buiten keek. „En wat kun je hier ver zien!" „Wij noemen den toren altijd het toover slot" zei Bob. ,En wc spelen hier dikwijls voor prinsen en prinsessen!" voegde Ilans er aan toe. „Soms is het hier de toren, waarin dc prinses opgesloten wordt of waarin een sa menzwering ontdekt wordt," zei Miek. „Is 't niet eenig, zoo'n sprookjestoren in je eigen huis?" Loek knikte slechts. Zij kon geen woor den vinden om haar bewondering te uiten. Veel had zij zich van Dennenheuvel voor gesteld, maar dat hot zóó iets bijzondere zou zijn, had-ze toch niet vermoed! En van vroeger herinnerde zij 't zich heelemaal niet meer. Dat was ook zoo vreeselijk lang ge leden! Nog langer dan zij Jaapje en Beppie voor drie jaar had gezien bij Oma! „Jullie verveelt je zeker nooit!" riep zo eindelijk uit, toen ze haar woorden weer te rugvond. Vervelen??? Zes oogen keken het nichtje uit de stad hoogst verbaasd aan en drie stemmen rie pen tegelijk uit: ..Natuurlijk niet!" Maar Miek werd het op dit oogenblik dui delijk, dat Loek, die altijd zoo alleen was, zich blijkbaar wel eens verveelde en ze zei hartelijk: „En jij zult je bij ons ook geen seconde vervelen, hoorl" Neen, daarvoor was Loek heelemaal niet bang. Te midden van vijf vroolijke nichtjes en neefjes in zóó'n leuk huis met zóó'n prachttum was immers elke dag opnieuw een feest! (Wordt, vervolgd). (Nadruk verboden). De bus slaat klaar 't is kwart voor acht op 't pleintje bij de kérk; zoo 's Maandags zijn wc allen laat wie heeft, dun zin in 't werk? Vooruit, vooruit, roept Piet, maakt voort! 'k wacht geen soconde moer! 'k rijd nu naai- stad en 'k zeg op school: Ze komen hier nooit weer! Piet, dc chauffeur, kijktfal eens rond en toetert al zijn best'; daar komen Wiin, en Lies en Ans, j Kees, Arnold en'de rest/1' ft: -c Do bus,.de groote, roode bus slokt nu ons allen op; we tuffen vroolijk langs don w,c£, maar bij de school is 'ts t-ö-p IIERMANNA. .(Nadruk verboden). D'cen lacht, de onder toetert gauw, hier schreeuwen cr een paar, maar Piet doet, of het mecncns wordt en zegt: vooruit, 'k ben klaar! 't Was nacht en in het bosch zaten de Ka bouters in een kring onder de hooge hoornen. Puntbaard, de grijze Kabouterkoning, zat in hun midden op zijn troon: een reuzen- paddenstoel. Menschenvoeten en kinderstemmetjes wer den er nu niet in het bosch gehoord, waüt ledereen sliep behalve de Kabouters en be halve Manus. De Maan stond wel hoog aan den hemel, maar... kon toch best zien, wat cr in het bosch gebeurde. Manus kon zelfs verstaan, wat dc Kabouters zeiden en keek lachend omlaag. Ilij had er bepaald scliik in. Heel wat nachten had hij daar al gestaan, als 't Ka boutervolkje bijeen was! Maar toch vond hij 't altijd opnieuw weer aardig, die klcino mannetjes te zien en te hooren. En van Puntbaard, hun ouden grijzen Koning, hield hij al heel veel! Hij hielp den vorst dan ook, waar hij kón. Hoe hij dat deed? Wel, heel eenvoudig! Puntbaard had evenals alle Kabouters graag liclit om zich heen en Manus scheen daarom helder, zoodra hij wist, dat Puntbaard in het hoscb was. En vanavond was het een gewichtige ver gadering, die daar gehouden werd en waar op alle Kabouters aanwezig waren, alle be halve Puntschoen, die ziek in bed lag en dus niet komen kon. Manus knikte de Kabouters eens toe. 't Waren or heel wat! Daar begon Puntbaard te spreken. Duide lijk kon Manus hem verstaan. De Kabouter koning zei: „Er is een klacht bij mij ingekomen over een zekeren Jan de Bont. De jongen is lui; hij wil niet leeren en zijn Vader en Moeder nooit eens helpen. Ilij doet alleen maar, wat hij zelf prettig vindt." De Kabouters schudden allen het hoofd. Wat do Koning daareven gezegd had, was erg, heel erg. Sommigen kenden Jan de Bont wel, maar dat hij zóó lui was, neen, dat wis ten ze toch niet! En toen Puntbaard aan het eind van zijn verhaal gekomen was, voegde hij er aan too: „En nu heb ik allen hier bijeengeroepen om samen te overleggen, hoe we Jan van zijn gebrek genezen kunnen. Wie kan mij een middel aan de hand doen?" Ernstig dachten de Kabouters nu na. Ein delijk zei Vlugvoct: „Ik geloof, o Koning, dat ik een middel weet! Indien Gij mij toestaat morgenavond, zoodra het donker is, naar Jan de Bont te gaan, zou het mij al zeer verwonderen, als ik dat baasje niet van zijn luiheid genezen kon. Geef mij slechts zijn adres en ik wil het probeeren." „Hij woont in de Oudctorenslraat, num mer 39", zei de Kabouterkoning nu. „Prachtig! Overmorgen vóór middernacht hoop ik met hem klaar te zijn en kom ik U daarna vertellen, hoe het gegaan is". „Afgesproken!" zei Koning Puntbaard. „Overmorgennacht tegen twaalf uur komen wijx,allen hier weer samen en kun je ons den uitslag modedeelen. Ik hoop, dat je ons dan iefs goeds tc vertellen hebt". Hierna sloot de Kabouterkoning de ver gadering en konden allen naar huis gaan. Maar ómdat het bosch groot en donker was, bleef Manus aan den hemel staan. Hij moest toch zorgen, dat het Kabouter- volkje niet over de boomstronken struikel de! Toen Vlugvoet den volgenden avond, zoodra het donker werd, het bosch ver liet, ging hij regelrecht naar de Oudcto renslraat nummer 39 Spoedig vond hij uit, waar Jan dc Bont sliep en gluurde hij eens door zijn raam naar binnen. Jan, die nog stilletjes in bed had liggen lezen, nadat Mooder de kamer af was gegaan en het boek nog open had liggen bij een mooi Kabouterverhaal met oen prachtige plaat, was ingedommeld en hoorde niet, dat Vlugvoet door het open raam naar binnen wipte. 1-Iij merkte niet eens, dat dc Kabouter op het voeteneind van zijn bed ging zitten! „Hoe krijg ik hem wakker?" dacht Vlug voct. Hij keek eens om zich heen en zag oen vaasje, waarin oen paar pauweveeren ston den. Ha! nu wist hij het! Vlug nam hij een pauwoveer, kriebelde Jan cr mee in zijn neus en „Apsjal Apsjoe!" zei de jongen, terwijl hij geweldig begon te niezen. Vlugvoet moest bijna hardop lachen, maar hij hield zich gélukkig nog in. Daar kriebelde hij het luie jongetje nog oens flink. „Apsjoe!" Jan nieste nu zóó hard, dat hij er zelf wakker van word. „Hou op, alsjeblief!" riep hij boos uit, toen hij de pauwcvccr gewaar werd. „Dat kun je denken!" zei Vlugvoet. „Ik heb juist zoo'n zin je eens tc plagen." Verschrikt zag Jan nu den kabouter op den rand van zijn bed „Wie wie ben je?" vroeg hij eindelijk. „Vlugvoet, dc Kabouter", antwoordde het kleine mannetje. „Ik kom eens een praatje met je houden. Wat beteekent dat boek daar?" vroeg hij streng. „Ik ik heb erin gelezen!" bekende Jan. „Gelezen?! Maar voor jo schoolwerk hadt je geen tijd, is het wel?" Jan bleef het antwoord schuldig. „Hoe weet die Kabouter dat?" vroeg hij zich a<- „En om je Moeder of Vader tc helpen, ont brak je ook de tijd?" ging Vlugvoet op vra- gendon toon voort En toen er nog steeds geen antwoord kwam. zei de Kabouter: „Nu, hoe is het? Wil je mij antwoord ge ven of niet?" „J-ja, meneer de K-Kabouter," zei Jan nu kleintjes. „Dat heb ik wel gezegd, maar „Nu zul je geen tijd bobbon voor iels andere dan je Kabouterboek!" klonk het streng van den rand van Jans bed. „Ik zal jo zeggen, hoe al die Kabouters heoten en dan moet je 't mij honderdmaal nazeggen. Begrepen?" Jan knikte. Begrepen had hij 't best, maar o, hoe bleef hij zóó lang wakker? Hij had zoo'n vreesdij ken slaap!' Vlugvoet noemde nu op: „Puntbaard, Spilsvoet, Kloinmans, Lang neus, Puntschoen, O. er kwam geen eind aan a.1 die namen! Jan haaldo ze allemaal door elkaar en maakte telkens fouten. Maar het orgste was: hij moest ze honderd keer achter elkaar zonder één enkele fout opzeggen. Hij was juist op het punt in tranen uit te barsten, toen Vlugvoet hem door elkaar schudde en zei: „Alsjeblieft! Geen gehuil! Daar schieten wc niet mee op!" „Och, meneer Vlugvoct," waagde Jan het nu te zeggen, „Ik wil alles wel doen, maar die namen kan ik niet onthouden. Zegt u maar, wat ik doen moet... als.... als het maar iets-anders is!" De Kabouter schoen even na tc denkon en zei- „Nu goed! Je zot je wekker op zeven uur, staat onmiddellijk op, als hij afloopt, leert je lessen en vraagt aan Moeder, of zo ook een'boodschap of iets anders te doen hoeft, vóór je naar school gaat. Goed begrepen, mannetje?" Jan knikte slechts, opgelucht, dat hij van die Kabouternamen af was. „En," ging Kaboutor Vlugvoet voort, „morgenavond kom ik terug. Als ik merk, dat je gedaan hebt, wat ik zeg en ook ver der op den dag je plicht hebt gedaan, ben ik tevreden. Is dit echter niet hot geval, dan moet je d u i z e n d maal do Kabouternamen opzeggen. Daar helpt niets aan!" Jan beloofde te doen, wat de Kabouter hem bevolen had en Vlugvoct verdween even geruischloos door het raam, als hij go- komen was. Vlug wond Jan nu zijn wekker op en gelukkig viel hij weldra opnieuw in slaap. Den volgenden morgen precies zeven uur liop dc wekker af. Jan wreef zich eens goed de oogen uit Nu al opstaan? Hij dacht cr niet over en wilde zich juist nog eens om draaien, toenhet gebeurde In dien nacht hem plotseling te binnen schoot In het volgend oogenblik was hij zijn bed uit Alles liever dan al die Kabouternamen duizendmaal achter elkaar zonder één fout te moeten opzeggen! Vader en Hoeder verwonderden zioh er wel over, dat Jan plotseling zoo hulpvaar dig was geworden, maar vroegen niets. Toen Jan 's avonds in bed lag en Moeder hom kwam toedekken, sloeg hij zijn arm om Moeders hals en vertelde haar alles. Juist kwam Vlugvoet, die wat vroeger was dan den vorigen avond, weer binnen. Jan merkte er niets van, maar het deed den Kabouter veel plezier mevrouw do Bont te hooren zeggen: „Je bent den heelen dag een flinke jon gen geweest, Jan!" Nu wist Vlugvoet genoeg. Hij spoedde zich weg en kwam lang voor middernacht in het bosch terug. Op de Kaboutervergadoring deed hij Ko ning Puntbaard nauwkeurig verslag van zijn bezoek aan de Oudetorenstraat en do grijze Kaboutcrvorst zei goedkeurend: „Dat heb je slim aangelegd, Vlugvoet!" Manus lachte alweer. Hij had alles mee gemaakt: was Vlugvóet naar de stad ge volgd en weer op de Kaboutervergadering present. „Zoo'n slim Kaboutertje als Vlug voet zal het ver brengen!" dacht hij. En Ma nus, die alles ziet en alles hoort, kan het natuurlijk weten! ANNIE O» (Nadruk verboden).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1932 | | pagina 19