M. A. RAMSELAAR LIGSTOELEN 't SMULHUIS BAKKERIJ FIRMA Vanaf f 1.20 AMERSFOORT DAMES, l Koopt Uw brood en ge bak in Amersfoortsch meest hygiënisch en modernst ingerichte Tel. 890 Tel. 890 ONZE KWALITEIT STAAT AAN DE SPITS OP DENNENHEUVEL De Cefople Ooievaar ARTISNIEUWS jVVWVVVWWWVWVWVVWWVV I flAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAW I t* door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Hoofdstuk IV. Een Morgen met Verrassingen. Toen Loek dien avond naar bed ging, kon zij zich niet begrijpen, dat zo pas den vorl- gen dag op Dennenheuvel gekomen was, maar het allervreemdst vond zij, dat zij zich eergisteren nog zoo goed als niets van haar nieuwe omgeving kon voorstellen. Hoog was haar verwachting gespannen geweest, maar dat het zóó heerlijk zou zijn, bad zo toch niet gedacht! Het verwende meisje, dat thuis alles kreeg, wat haar hartje begeerde, had op Dennenheuvel iets gevonden, wat haar tot nu toe onbekend was- do hartelijke, vroolljke omgang met broertjes en zusjes. Toch was er veel, waaraan ze zou moe ten wennen: onschuldige plagerijtjes, waar bij het nichtjo uit de stad door de oudslo drie buitcnkindcren in bet ootje werd ge nomen. Het meest aangetrokken voelde zij zich tot Miek, die een echte robbedoes was en uiterlijk noch innerlijk op bet stadsnufje leek, maar die door haar zonnige verschij ning steeds alle harten won. En dan waren er de kleintjes: Jaapje en Beppie. Met iets van eerbied keken die 1 twee naar haar op en toen ze op het geluk kige denkbeeld kwam hun van Artis te ver tellen, hing bet' tweetal aan haar lippen. Loek wist steeds weer wat nieuws to ver halen: van de jonge poema's, dio als kleine poesjes met hun moeder speelden, het puntje van haar staart trachtten te grijpen en de grappigste buitelingen maakten. Ook waren er jonge beertjes, die als hondjes in het zand groeven en evenals de poema's met een bal speelden. En de duiven, dio er rondvlogen, waren zóó tam, dat ze uit de hand aten! Maar het allerleukst vond Loek altijd weer de aapjes en hun dolle kunsten en sprongen. De kleintjes konden zoo grap pig zijn, maar do grooto chimpansé niet minder! En Loek vertelde, hoe zij met eigen oogen gezien had, dat hij zijn bord pap niet wilde leeg eten en er net als een klein kind mee speelde, nu en dan glurend naar den oppas ser, als deze het niet zag, het bord al schuiner en schuiner houdend, tot eindelijk 't was vreesclijk ondeugend! de pap over den rand liep. Dan zat er natuurlijk een geducht standje op! De kleintjes schaterden het uit. Wat zou den zij dien chimpansé graag eens willen zien! „En hij kan ook koffie malen," vertelde Loek verder. „Hij doet alles even bedaard en op zijn gemak. Als hij den leegen molen lang genoeg naar zijn zin gedraaid heeft, trekt hij het laatje open en baalt er een suikerklontje uit. Dat is dan zijn beloo ning." En door de suikerklontjes gingen Loeks gedachten plotseling naar den grooten oli fant, die ook koffie malen kon en dol op klontjes was. Soms zwaaide hij met zijn slurf een bel, die dan luid rinkinkelde. Eindelijk werden de klointjes door Tante Truus gehaald, 't Was bedtijd. O, ze hadden nog graag veel langer geluisterd, maar daar kwam niets van in!- Tante zei: „Toen kwam er een olifant met een langen snuit, die blies het heele vertelseltje uit!" en nam ieder aan een hand vlug moe naar boven. Lock mocht hen nog even goedennacht zeggen, als ze onder de wol lagen. En nu Loek zelf in haar mandje lag, dacht zij: „Ik zal Moeder vragen, of Jaapje en Bep pie later eens bij ons logeeren mogen, dan kunnen ze zelf alle dieren in Artis zien." Den volgenden morgen aan het ontbijt wachtte haar een verrassing. De „farailiekar" stond vóór de deur cn Oom zei tegen Lock: „Vanmorgen moet ik in Arnhem zijn cn daar de auto groot genoeg is voor allemaal, neem ik de heele familie mee!" Hoera! Dat was een feest, al wist Loek op dit oogenblik nog niet, wat Oom Bert in zijn schild voerde. 't Was heerlijk weer en allen genoten van het ritje. „Waar moet u zijn, Vader?" vroeg Bob, die meende, dat Vader do één of andere boodschap in de stad te doen had. ,Dat is een verrassing!" antwoordde zijn vader en niemand werd ook maar iets wij zer door deze woorden. „'t Lijkt wel, of wo naar 't station gaan!" riep Miek plotseling uit Een fijn lachje op Vaders gezicht deed haar vermoeden, dat ze juist geraden had en werkelijk! nog een hoek om en... Vader stopte vóór het station. „We gaan even de ouders van I.ook goe dendag zeggen; over een minuut of tien komen zij met den D-trein voorbij," zei Vader, als gold het. de meest gewone zaak der wereld. „Wat leuk! Eenig! Dolletjes!" riepen allen door elkaar. „Ikko ook!" zei Beppie, terwijl Moeder haar uit den auto tilde. Vader zette den motor af cn nam perron kaartjes voor het heele gezelschap. Nauwe lijks stonden allen op het perron geschaard, ofdaar reed met veel gedreun en ge raas de lange, zware trein binnen, 't. Was een geweldige bof, dat toen hij stopte, de familie van Dennenheuvel juist stond te genover de coupé, waarin Locks Vader cn Moeder zaten. Dat was een gezwaai en gewuif! Vlug werden de raampjes neergelaten. Oom Bcrts stevige armen tilden Loek op, zoodat ze haar ouders om beurten omhel zen kon. „Wat een verrassing!" riep Vader uit cn Moeder voegde er aan toe: „Nu zien we 't heele troepje bij elkaar! Wat zijn de kleintjes vóöral gegroeid!" Look tilde Beppie op om haar beter aan Vader en Moeder te vertoonen cn toen de laatste zag, hoe moederlijk zij dit deed, be sefte zij eerst ten volle, hoe heerlijk het voor haar kind moest zijn in dit vroolijkc gezin haar vacantie te mogen doorbrengen. En wat zag Loek er opgewekt en zonnig uit, terwijl zij daar naast Miek stond! Nooit had mevrouw de Bout eenige gelijkenis tus- schcn de nichtjes kunnen zien, maar nu scheen haar die toch te treffen. 't Was een gepraat en geroep cn de en kele minuten, welke de trein stopte, vlogen om. Daar gingen de reizigers al weer ver der! Zij werden vergezeld door do beste wenschen van het gezelschap op het perron en 't werd opnieuw een gewuif en gezwaai tot Loeks Vader en Moeder het niet meer konden zien. Even kwamen er tranen in Loeks oogen. Maar zij beet zich op de lippen om ze bin nen te houden. Oom en Tante waren veel te lief voor haar om bedroefd te zijn, zelfs al gingen Vader en Moeder ver weg. Ze moest zich goed houden. Tante fluisterde Oom iets in. Lachend zei de laatste: „En nu hebben wc nog een verrassing. We gaan naar Roosendaal." „Hoera!" klonk het weer en juist toen Miek iets wilde zeggen, legde Oom den rechter wijsvinger tegen zijn lippen en zei: „Mondje dicht en niets verklappen!" De „familiekar" werd weer volgeladen en Oom zette koers naar Roosendaal, dat mooie, oude kasteel dichtbij Vclp met zijn heerlijk en lommerrijk park. Juist toen het gezelschap uitgestapt was, kwamen er nog meer liefhebbers en konden allen onder geleide van een gids op stap gaan. Heerlijk koel was het onder de hooge, oude beuken on langs den frisschcn vijver met den klaterenden waterval. Bij een grappig, hangend bruggetje gekomen, hiel den allen stil. Het was de beroemde ketting brug, die men alleen hard over kan loopen, wil men den overkant halen en niet in hot water tuimelen. ,,'t Is net en heel breed springtouw!" vond Miek, die zeker aan de bocht van een dergelijk touw dacht. Oom, Miek, Bob en Hans liepen er vlug over, maar Loek sloot zich liever aan bij Tante, die met Jaapje en Beppio langs een kleinen omweg zich weer bij de anderen voegden, die het er allen goed hadden af gebracht Toen ging het naar de „bedriegertjes." Over vochtige steenen met aan één kant een muurtje van schelpen, waartegen beel den waren aangebracht, liepen ze nu. Ter wijl het geheelc gezelschap op deze steenen stond, zei de gids: „En hier hebt u een mooi kijkje op het oude kasteel," Een Ooievaar met langen snavel Stond eens op één poot in 't moeras. Zoo uit do verte leek het eig'lijk, Of 't snaveltje een zitplaats was. Een soort van bank! Heer Langbeen riep ook: Daar krijg ik plota eon goed idee! Wie van de dieren uit d'omgcving Maakt er een reisje met me mee? 't Konijn, de Uil, twee kleine Muisjes, Vier passagiertjes stapten op En zaten deftig op deii"snavel lïccl rustig vlak'föU Langbeens kop! 't. Was wél een ongewone zitplaats En 't uitzicht wcrk'lijk eenig, hoor! Het kostte niets, geen passagiertje Betaalde maar een cent ervoor. De reis ging over zeeén, landen. Maar plots kreeg Langbeen honger II ij gaapte! 't snaveltje ging open! 't Werd onverwacht een wilde ren! Zij liepen, vlogen, sprongen vluchtten! Geen kwam in Langbeens maag terecht Want wie daar in kwamoch natuurlijk Verging 't. den armen stakkerd slecht! Heer Langbeen stond geheel verlaten, Droef peinzend weer op éénen poot, Dc passagiertjes dachten dankbaar: W' ontsnapten aan een wissen dood! - Nooit,nooit gaan wij Aveér met Je mede; Wij reizen voortaan liever niot In jouw soort luchtschip, vlicgeniertje, Want zulk een reisje geeft vcrdrietl We groeten je dus, domme Langbeen! Wij waren jou to slim toch af! Teleurgesteld sta je te kijken, Maar heusch! 't is je verdiendo straf! (Nadruk verboden). Daarna schopte hij tegen een ijzer op den grond cntal van fonteintjes spoten naar hartelust tusschcn de steenen omhoog. Onder luid gegil cn gelach holden allen weg. Even had Lock angstig gekeken naar baai- jurk, toen die zoo plotseling nat werd, maar Micks v rooi ijk o lach werkte zóó aansteke lijk, dat ze wel meclachcn moest. „Schoon water is gezond!" zei Tanto Truus. 't Was maar goed, dat het warm weer was en de zon alles gauw droogde, zoodat, toen het gezelschap eindelijk weer in dc „familiekar" stapte, alle sporen der „bedrie gertjes" verdwenen waren. „En nu naar huis!" zei Oom Bert, waar zij tegen koffietijd met hongerige magen aankwamen. „Alles is hier anders dan in Amsterdam!" had Loek onderweg gedacht en zij vatte het plan op een dagboek in briefvorm te begin nen, ten cindo Vader en Moeder tot in do kleinste bijzonderheden van alles op de hoogte te houden. Dien raiddag begon zij er op een schaduw rijk plekje in den tuin mee. „Als je zóóveel to vertellen hebt, is hot leuk om een brief te schrijven!" dacht zij. En terwijl Vader en Moeder hun reis naar Zwitserland voortzetten, was hun dochtertje bezig haar wederwaardigheden op papier te zetten. (Wordt vervolgd). (Nadruk verboden). door: G. J. V1SSCHER. Piet Spikkel. Eigenlijk heet ik „spreeuw" en onder dien naam ben ik bij de menschen algemeen be kend, maar als heel jong vogeltje werd ik door mijn kennissen reeds „Piet Spikkel" genoemd. Ik had toen nog geen enkel spik keltje, maar nu heb ik wel honderd grijze spikkels over mijn heele lijf, dus ik draag mijn naam met cere. Den naam Piet heb ik van mijn grootvader. Ik ben een Amsterdammer van afkomst; wie er verstand van heeft, kan dat ook aan mijn fluiten hooren. Ik ben geboren op het dak van de Muiderpoort, dus dicht bij Artis. Toen we nog met ons vijven in 't ouder lijk nest lagen, vertelde moeder ons her haalde malen, dat we tot de trekvogels be hoorden en dat daardoor op ons do ver plichting rustte, om later, als wc volwas sen zouden zijn, naar een ver land, Afrika, te vliegen, ten einde daar de drie laatste en ook de drio eerste maanden van het jaar door to brengen. Maar ach, hoe ging dat? Toen we op eigen wieken konden drijven, spraken we met allerlei andere spreeuwen en daar waren erbij, die zeiden: „Naar Afrika gaan? Allemaal malligheid! 't Is veel te ver en ook levensgevaarlijk. Het wemelt daar van leeuwen, krokodillen en gieren, cn al zijn we ook klein om als dessert te dienen vinden die ongure beesten ons groot ge noeg. Je moeder zegt, dat het heele land hier in den winter met sneeuw bedekt wordt wacht maar, totdat het zoo ver is on blijf maar hier!" En dat heb Ik werkelijk gedaan. Niet Ik alleen, maar wel honderden andere spreeu wen. Toen het winter werd, scharrelden we overdag ons voedsel op in het weiland rond om de stad, en 's avonds vlogen we, om te overnachten, naar dc boomen aan de Cein tuurbaan of op het Frederiksplein cn daar sliepen we lekker onder politietoezicht, zoo dat we niet bang behoefden to zijn voor jon gens, ratten, bunzings, uilen of andere ge vaarlijke klanten. Maar al viel er in den afgeloopen winter weinig sneeuw, toch werd het voedsel ook in 't weiland schaarsch. Wie een worm vond, kon er zeker van zijn, dat hij hem met drie, vier andere spreeuwen declen moest Ik dacht: „Weet je wit? Vader en moeder haalden, toen we nog klein waren, het meesto voeder uit Artis. Ik wil het daar nu ook eens pro* bceren." Ik zei niets, maar toen wo op een morgen van 't Frederiksplein opstegen, om naar do omgeving van Amstelveen te gaan, vloog ik juist den anderen kant uit, regelrecht naar Artis. Ik was wel meer in dien grooten tuin ge weest, dus ik wist den weg. Ik zag de leeuwen en do uilen, maar ik dacht: „Bij Jullie moet ik niet zijn." Ik ging naar de eenden en dc meeuwen. Die hadden pas hun voeder gekregen cn toen zij zelf genoeg gegeten hadden, gunden ze mij ook wel een hapje. Dat ging dus best. Maar even daarno, kwam ik bij bet gebouw voor do kleine zangvogels, vlak naast het apen- paleis. 't Was me een leven daarbinnen! Al was het midden in den winter toch hoorde Ik allerlei wijsjes fluiten en daar vernam ik waarendig ook het versje, dat wij, spreeu wen, ons volkslied noemen. Ons volkslied? Maar dan moesten er daarbinnen ook spreeuwen zijn! Was dat mooie gebouw dan misschien... een pen sion voor vogels? Daar moest ik meer van weten! Jui6t ging do deur open en ik vloog naar binnen. Maar o wee! Ik zag wel links en rechts veel vogels, maar en daar keek ik veel meer naar ik zag er ook verscheidene men schen en angstig vloog ik rond, zoo hoog mogelijk, vlak onder bet dak. Dat zag een oppasser. De deuren werden goed gesloten. Hij haaldo een langen stok met een netje aan 't eind cn ik werd ge vangen! Vijf minuten later bevond ik mij in do volière, bestemd voor inlandsche vogels, in gezelschap van zeker wel vijf en twintig an deren. In 't midden stond een doode boom cn ik was op 't hoogste takje gaan zitten. Ik zag daar een paar merels, een zanglijster, vinken, ringmusschen, meczen, leeuweri ken, een gcelgors, een paar puttertjes en ook zoowaar een stuk of drie spreeuweEL Aan alle kanten was onze grootc kool afge sloten door ijzergaas en door de oponingen zag ik andere volières met vogels uit aller lei vreemde landen; ik kende er maar en kelen van. Plotseling werd ik aangenaam verrast, door het noemen van mijn naam. „Dag Spikkeltje! Dag Piet!" werd er on der mij geroepen. Wie was dat? *t Was waarendig een spreeuw, dien ik goed kende, een vroegere buurman. Toen ik nog op do Muiderpoort woonde, had ik hem dikwijls gezien, schuin over ons, op het dak van het Koloniaal Museum. Wat was ik blij, dat ik hem zagl Hij kwam bij mij zitten en dadelijk waren we in druk gesprek. Hij was daar al een heelo maand en hij kende al onze kooigenooten. „Wees maar blij, dat je hier aangeland bent," zei hij. „Jo kunt hier oud worden." „Maar," vroeg ik, „hoe kunnen we hier uitkomen, om naar 't weiland to gaan?" „Zet dat maar uitje hoofd," was zijn ant woord.. „Wie eenmaal in Artis opgesloten Is blijft er zijn heele leven." „Komen wc dan nooit meer buiten? 1" „Jawel! Zoodra het zacht weer wordt, gaat daar in den achterwand een deurtje open en dan hebben we vrijen toegang tot do buiten volière. Die is wel vijf maal zoo groot als deze en ze ligt vlak op 't Zuiden, dus daar zitten we in de volle zon." „Kunnen we dan geen eten gaan zoeken?" „Dat wordt jo gratis thuis bezorgd. Kijk eens naar beneden. Daar is eten genoeg en drinken er bij." Nu zag ik op den grond twee vlerkante bakken staan, do eene met wit en zwart vogelzaad, de andere met boomvruchten, en daar tusschen ook een paar meelwormen. Plotseling schoof ik hevig verachrikt een eind achteruit. „Wat overkomt je?" vroeg mijn kameraad Ik wees met mijn kop naar den voorkant en fluisterde: „Daar staat een Jongen naar ons te kijken." „O, maak je daar maar niet bezorgd over" zei mijn vrind. „Dat is een bezoeker. Die zien we hier zoo dikwijls. Ze komea

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1932 | | pagina 19