LIGSTOELEN
't SMULHUIS
M. A. RAMSELAAR
BAKKERIJ
FIRMA
Vanaf f 1.20
OOIEVAARSVERDRIET
AMERSFOORT
DAMES,
Koopt Uw brood en ge
bak in Amersfoortsch
meest hygiënisch en
modernst ingerichte
Tel. 890 Tel. 890
ONZE KWALITEIT
STAAT AAN DE SPITS
OP DENNENHEUVEL
TRIPPELTJE
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD
Hoofdstuk VII.
Boppi9 is wegl
Al verscheiden brieven had Loek uit
Zwitserland gekregen: van Moeder, die
j haar vertelde, dat zij Vader aanmerkelijk
beter vond vanaf het oogenblik, waarop hij
den Zwitserscben bodem betreden had en
zelfs van Vader, wiens brieven steeds op
gewekt waren en menig grapje inhielden.
„En toch moet het vervelend zijn voor
Vader: tusschen al die zieke menschen in,"
peinsde Look. „Moeder is overdag wel veel
bij Vader, maar moet tocli in een ander
pension zijn."
„Ik begrijp eigenlijk niet, dat Vader zoo
vroolijk zijn kan," zei Loek in een vertrou
welijk oogenblik tegen Tante Truus.
„Vader tracht eigen moeilijkheden te trot-
seeren en wil graag vroolijk zijn, als hij
aan zijn dochtertje schrijft," antwoordde
Tante Truus.
„Enging zij even later voort, terwijl
zij naar het ernstige gezichtjo van haar
nichtje keek. „Wat zeggen Vader en Moe
der van jc dagboek?"
„Ze vinden liet een pracht-idee, Zal ik'u
eens voorlezen, wat Vader er over schrijft?"
Tante Truus knikte instemmend.
Loek zocht nu in' haar brief het bewuste
gedeelte, op en las hardop:
„Wat een praclit-idee van je: een dag
boek to schrijven! We blijven daardoor ge-
licol op de hoogte van al je wederwaardig
heden, van de vele prettige, die er ongetwij
feld zullen zijn cn de enkele minder aange
name, die je ons ook trouw schrijven moet
Want denk er aan, meisje, elk boek bevat
goede en minder goede bladzijden en je
moogt er de laatste niet uit scheuren om
liet geheel mooier te maken. Beloof je dat?"
„Ik zal Vader cn Moeder alles schrijven,"
zei Lock nu. „Ook van het prikkeldraad,
de gescheurde jurk en u weet wel!"
Glimlachend knikte Tante Truus haar
nichtje toe. Zij begreep best, dat „u weet
wel!" niet zoo heel gemakkelijk te schrijven
was, maar dat Loek toch eerlijk haar boos
heid cn den goeden afloop in den brief aan
haar ouders vermelden zou. Niet ieder bad
zoo'n heerlijk zonnig humeur als haar eigen
Mick, maar wat niet aangeboren was,
kon immers aange 1 c e r d worden en was
liet dan eigenlijk nog niet véél meer waard?
Terwijl Tante Truus en Loek nog ver
trouwelijk bijeen zaten, kwam Miek. plot
seling naar binnen stormen met de vraag,
of Beppie er ook was.
Neen, Moeder noch Loek hadden dc jong
ste van dc familie gezien en gedacht, dat
zij bij Miek en dc anderen in den tuin was.
„Ze was een kwartiertje geleden nog bij
ons!" zei Miek, terwijl een hoogroode kleur
haar angst over het vermiste kleine ding
verried. „Ze is toen naar binnen gegaan
met een Verkadc-plaatjc, dat ze Loek wil
de brengen
„Maar ik heb haar niet gezien!" haastte
Loek zich te zeggen.
„Laten we beginnen met op Locks kamer
tje te zoeken," stelde Tante Truus voor en
met hun driecn gingen zc nu vlug naar bo
ven. Maar geen Beppie was in Loeks ka
mertje te vinden. Het gclieele huis werd tot
in de meest verborgen hoekjes afgezocht,
maar hoe nauwkeurig er ook rondgekeken
werd en hoe luid er ook „Beppie! Bep-pie!"
geroepen werd, van do kleine voortvluch
tige was geen spoor te ontdekken.
Daarna werd de tuin geheel afgezocht.
Achter alle boschjcs en struiken werd ge
keken en allen riepen nu als om strijd den
naam van het kleine ding.
Maar ook daar werd de vermiste niet ge
vonden!
Plotseling ontdekte mevrouw Tervoren
met schrik, dat het tuinhek wijd open stond.
Stellig was Beppie daardoor weggeloopen,
den grootcn weg opIn één oogenblik gin
gen allo gevaren, welke haar jongste lie
veling bedreigden, aan haar oog voorbij!
Toch begreep zij, clat zij zich kalm moest
houden, wilde zij in staat zijn te handelen
en mogelijk gevaar voor haar dochtertje af
te wenden. En dit was te meer noodig, daar
haaa* man dien geheelen dag voor zaken
op reis was en pas tegen den avond terug
zou kunnen zijn. O, zij wilde er niet aan
denken, dat zij misschien slechte tijding
voor hem had. Zij moest haar lieveling
vinden en hoopte vurig, dat hot kleine ding
ongedeerd blijven mocht.
„Vóór alles kalmte en overleg!" hield zij
zichzelve voor, terwijl zij met Miek en Jaap-
je den weg naar het dorp insloeg en tegen
Bob, Loek en Hans zei, den anderen kant
uit te gaan.
Steeds werd' nu aan beide kanten den
naam van bet vermiste kind geroepen,
maar nog altijd was bet geen der partijen
mogen gelukken de kleine Beppie te vin
den. Waar zou ze toch zitten en... wat zou
er misschien gebeurd zijn? waren gedach
ten, welke zich niet-lieten terugdringen.
Reeds waren de beide partijen zóó'n eind
uiteen geloopen, dat zij elkanders geroep
niet meer konden hooren. Elke groep hoop
te haar natuurlijk te vinden, maar nu dit
nog steeds niet het geval was, hoopten zij,
dat liet den anderen gelukt zou zijn.
Eindelijk had mevrouw Tervoren met
Miek en Jaapje <le eerste huizen van het
dorp bereikt. Op haar herhaald geroep
kwam echter geen Beppie te voorschijn, wel
een bejaarde vrouw, die vertelde, dat zij
het kind een kwartier goleden met „de
oudste van Bolthuis" voorbij had zien ko
men.
„Goddank!" dacht de arme moeder. „Zij
is dus niét alleen!".Toch begreep zij niet,
waarom Marie Bolthuis, die haar wei ken
de, Beppie niet naar huis gebracht had.
Zoo vlug als de-korte beentjes van Jaop-
ji» hét.' toelieten,'ging liet' nu naai* juffróuw
Bofthuis, die é'eii garen- en bandwinkeltjc
had aan den anderen'kant van hét dorp.
De winkeliersier Was juist'in druk ge
sprek met een klant en keek heel verwon
derd, toen mevrouw Tervoren haar vroeg,
of Beppie er soms was.
..'k Zou 't niet kunnen zeggen, mevrouw!
Misschien is zo achter!" antwoordde zij,
deed dc deur naar do kamer achter den
winkel open en keek onderzoekend rond.
terwijl de moeder van het verloren kind
opnieuw haar naam riep.
En werkelijk, daar kwam dc kleine schul
dige aan met zóó'n stralend snuitje, dat
haar Moeder onmiddellijk begreep, dat zij
er heelemaal geen kwaad in zag. Ze was
eigenlijk ook nog to jong om te beseffen,
hoe ongerust zij allen gemaakt had en
scheen het zelfs heelemaal niet vreemd ie
vinden, Moeder plotseling te zien.
„O, Mammie! Kijk eens! Kleine poesjes!
Beppie mag er eentje liehben!" klonk het
zóó blij, dat Moeder lieusch niet boos kon
kijken. Ze nam haar lieveling in de armen,
in-gelukkig, dat zij haar ongedeerd terug
had. Voor het oogenblik kwam de rest er
immers niet op aan!
Marie Bolthuis vertelde nu, hoe zij „de
jongste jongejuffrouw van Dennenheuvel"
op den grooten weg vlak bij haar huis was
tegengekomen, haar gevraagd had, wat zij
daar deed en uit haar antwoord: „Beppie
wil mooi kapelletje zien!" begreep, dat het
kleine ding een vlinder achterna geloopen
was.
Goedhartig maar ondoordacht als Marie
Bolthuis was, had zij om het kind af te
leiden verteld, dat ze thuis jonge poes
jes hadden en Moeder vast goed vond, dat
zij er centje kreeg.
Daar was Beppie onmiddellijk voor te
vinden geweest en aan dc hand van Ma
rie had zij het geheelc dorp doorgeloopcn
met het ons reeds bekende gevolg.
Terwijl Mick het poesje in een mandje
droeg, ging Moeder met Beppie aan dc ééne
rn Jaapje aan dc andere hand naar Den
nenheuvel terug. Juffrouw Bolthuis was
natuurlijk vriendelijk bedankt voor het
poesje.
O, wat waren Moeder en dc anderen blij,
dat alles zóó goed op zijn pootjes terecht
was gekomen!
Toen zij Dennenheuvel naderden, waren
Bob, Lock en Hans daar juist in de groot
ste moedeloosheid teruggekeerd. Zo ston
den nog aan het hek te roepen, maar zagen
zelf het nuttelooze van hun pogingen in.
Groot was natuurlijk ook hun blijdschap,
toen zij haar veilig aan Moeders hand
zagen aankomen. Zij snelden haar tegemoet
en Beppie, die niet begreep, dat het weer
zien do anderen zoo blij maakte, meende,
dat hun belangstelling het kleine poesjo
gold en liet dit vol trots zien.
Pas later toen Moeder baar op schoot
nam en haar uitlegde, hoe ongerust allen
geweest waren, omdat Beppie weg was,
Een kikkertje wjlde eopj wandeling doen:
Hij sprong uit liet. water in 't geurige
groen,
Daar komt'hij een 'Ooievaar tegen!
Die klept al bij vooibaat: Ha! jou
hap ik op!
Maar 't kikkertje kwekte: Toch heb
je een strop!
Zoo'n groenrok is lang niet ver
legen!
'Hij.,hippelde hier.,en hij" hippelde daar
En kwekte:.IJeer Langsnavel, pak
jij me maar!
Je hebt zulke heel liooge pootcn! -
Op eens, wip!'daar liipt hij hef slootje
weer in.
En Vadertje Ooievaar had niet zijn zin!
Ja jongens, dat heeft hem verdroten.
,9
TR. VERDOXER SALOMONS.
(Nadruk verboden).
scheen dc jeugdige schuldige het een klein
beetje te begrijpen.
Vleiend sloeg zc haar arm om Moeders
hals, legde haar wang tegen die van Moe
der aan cn zei:
„Hoef heelemaal niet baiig te zijn! Beppie
komt altijd weer bij Moeder terug!"
Even moest Moeder lachen.
Toen vroeg zij ernstig:
„Belooft mijn kleine Beppie Moeder, dat
ze nooit weer zal wegloopen?"
„Ja Mammie!" antwpordde liet kind.
„Beppie blijft altijd bij je".
En hoewel Moeder noch één der anderen
twijfelde aan de oprechtheid van deze be
lofte, namen allen zich toch voor, het klei
ne ding niet uit het oog te verliezen.' Zij
mocht het eens vergeten!
(Wordt vervolgd).
(Nadruk verboden).
VOOR DE KLEINTJES.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Trippeltje was een klein, jong muisje, zóó
jong, dat hij nog niet eens naar de muizen-
school van meester Spitssnuit mocht gaan,
zooals zijn neefjes: Grijsje en Vaal. Dat
waren groote muizen! Natuurlijk niet zóó
groot als Vader en Móeder, maar zc wonnen
het toch van Trippeltje.
Eigenlijk zou Trippeltje niets liever wil
len dan eiken dag met de beide neven naar
school to trippelen.
„Waarom heet ik anders Trippeltje, Moe
der?" vroeg hot kleine ding op een mor
gen, toen het er weer over gesproken had,
dat liet toch zoo graag naar school wilde
gaan.
„Om buiten te trippelen en te spelen!"
antwoordde Moeder Muis. „Dan word je een
groote, sterke jongen cn kun je na de va-
cantie met Grijsje en Vaal naar school
gaan."
„Na de vacantiaherhaalde Trippeltje
teleurgesteld, „och Moeder, dat duurt nog
zoo vreesdijk lang!"
Eigenlijk wist Trippeltje heelemaal niet,
hoe lang dit was, maar hij begreep, dat
het niet vandaag of morgen zou zijn en dus
was het „vreeselijk; lang" in zijn muizen
verbeelding.
Moeder begon een beetje ongeduldig te
worden. Ze had het druk vandaag en heel
druk ook! Niet alleen moest zij het holletje
schoon houden en koken, maar ze had van
daag de groote wasch. Dat was een heel ding,
voor alles hing te wapperen aan de lijn,
die ze tusschen een paar dikke korenhal
men spande, want vooral Trippeltje maakte
altijd veel vuil. Zijn schoone bloesjes en
truitjes waren in een wipje weer zwart.
Moeder zei, dat hij niet zoo in het zand
mocht rollen, maar Trippeltje vergat het
telkens weer cn dacht cr pas aan, als hij
zich heelemaal zwart gemaakt had en dan
was het natuurlijk weer te laat! O, hij had
er al dikwijls straf voor gehad, maar zelfs
dat had niet veel geholpen.
„Als je later naar school gaat, stuurt
meester Spitssnuit jc naar huis!" zei Moe
der, terwijl zij den bengel aan een oor trok
om het hem maar goed duidelijk te maken.
Ditmaal had zij niet aan doovemansooren
gepraat. Haar woorden waren in Trippel-
tje's bolletje blijven hangen en werkelijk
de jongen begon zich al minder vuil te ma
ken.
Moeder was er blij om. Laat eens zien,
neen, nog nooit had Trippeltje zóó weinig
vuil gemaakt als deze week. Daar zou ze
hem straks voor beloonen: hij kreeg een
paar extra graankorrels van haar, als hij
vanavond naar bed ging.
Vader cn Moeder Muis woonden midden
in een korenveld. Dat was voor Trippeltje
oven prettig, als het voor jullie zou zijn,
als je in een huis woonde, dat stond tus
schen de heerlijks'c aardbeien, frambozen,
kersen, appels, koekjes enz. Noem zelf maar
op, wat je nog meer lekker vind en vergeet
daarbij niets!
Alleen en dat vond Trippeltje erg jam
mer! hij mocht de graankorrels, die hij
vond, niet dadelijk opeten! Alles wat hij
vond, moest hij aan Moeder brengen en die
deeldo het dan uit Hij zou immers ziek
worden, als hij naar eigen goedvinden zijn
huikje rond mocht eten en dan zou hij bo
vendien wel eens onrijpe korrels ook naar
binnen kunnen krijgen. Stel je voor! 't Zou
met hem net gaan als met kinderen, die
onrijpe appels en peren eten!
Eens was Trippeltje heel ondeugend ge
weest cn had hij toch graankorrels ge
snoept. Maar o, wat had hij daar een spijt
van gehad! Hij werd zoo ziek, als hij nog
nooit geweest was en huilde van pijn en
Meligheid.
Moeder begreep er niets van, maar
toen hot hoogc woord er eindelijk uit kwam
en de ondeugde bekende, wat hij gedaan had,
begreep zij het maar al te goed.
Moeder stopte Trippcltjo in bed en hoe
wel hij eerst niot slapen kon van pijn in zijn
maagje, word hij langzamerhand toch beter
en dutte hij eindelijk in om pas den vol
genden morgen wakker te worden. Geluk
kig was hij toen heelemaal beter, maar...
het lesje had geholpen en voortaan bracht
Trippeltje alles, wat hij vond, trouw aan
zijn Moeder. En w i e er nog snoepen mocht,
ons muisjo niet. Dat had cr meer dan ge
noeg van!
Terwijl Moeder druk bezig was met de
muizenhemdjes en broekjes to wasschen,
dacht Trippeltje weer:
„Ik wou, dat ik naar school mocht!"
En als het nu maar bij die gedachte ge-
[bleven was! Maar neen! Trippeltje liep
over het smalle kronkelpaadje tusschen de
korenhalmen, sloeg een paar keer een hoek
om enkon maar niet begrijpen, dat hij
nog niet bij de school kwam. Hij had den
weg erheen al een paar keer met Grijsje cn
Vaal afgelegd, als zo samen gingen wan
delen, en het eigenwijze, kleine ding meen
de nu, dat het dien alleen wel zou kunnen
vinden. Verder dacht het:
„En als ik eenmaal bij de school ben, zal
meester Spitssnuit mij wel binnen laten.
Ik kom immers om te leeren lezen uit het
grooto Muizcnvcrtelsolboek!"
,Maar ochTrippeltje had al con heel
eind geloopen en was nog altijd niet bij do
school gekomen. Hij begon heusch moe te
worden en ging eens even tusschen de
korenhalmen zitten om wat uit to rusten.
Hij kon niet meer! Zijn pootjes waren ook.
nog zoo klein! Langzamerhand begreep hij,
dat hij verdwaald was tusschen al die ko
renhalmen, die zoo akelig veel op elkaar
lekon!
Trippeltje barstte in tranen uit en viel
eindelijk in slaap.
Hoe lang hij daar tusschen de korenhal
men geslapen had, wist hij niet, toen
hij op eens wakker schrikte van... juf
frouw Egel, dio heel kwaad keek cn hem
vroeg:
„Zeg eens, bengel, wat doe jij daar in
mijn korenveld?"
Trippeltje was zóó geschrokken, dat hij
niets zeggen kon.
„Kom vooruitl geef antwoord 1" piepte
juffrouw Egel nog boozer.
Trippeltje beefde over zijn heelc kleine
lijfje. Moeder had hem verteld, dat de fa-
milio Egel altijd een vijand van de familie
Muis geweest was. En daar zij veel sterker
was dan één van hen, moest alles, wat
Muis heette, de familie Egel uit den weg
blijven. Egels waren bovendien dieren, die
altijd honger hadden en maar al to graag
een muisje opaten.
't Was vreeselijk en Moeder was zóó ver
weg! Was er dan niemand, die Trippeltje
hielp? Niemand, die hem tegen de booze
juffrouw Egel beschermde?
Daar dreunde do gropd plotseling en
kwamen er heel groote wezens'aan. „Men
schen" noemde Moeder hen. Maar al waren
ze ook veel grooter dan de grootste Egel,
zo waren toch niet zoo gevaarlijk als deze,
vooral niet in het vrije veld.
En 't allermooiste was, dat Juffrouw Egel
die anders heusch niet zod> gauvfr bang! was,
bet plotseling op een loopen zette.
Rennen als zij deed!
Als Trippeltje niet zoo bang geweest was,
had hij cr zeker om moeten lachen. Maar
n u dacht hij, alleen maar aan het gevaar,
dat hem dreigde. O, hij had wel kunnen
springen van plezier, dat juffrouw Egel
zoo ver weg holde!
Maar.... wat was dat? Wie kwam daar
aan? Moeder! Moeder, die haar bengel
al een heelen tijd miste en hem nu einde
lijk vond.
Vlug nam zij hem aan een poot mee.
Thuis zou zij hem wel straffen, maar nu
moesten zij weg zijn, als juffrouw Egel, dat
akelige, stekelige dier, terugkwam!
Onder het loopen keek Moeder eens naat*
Trippeltje. Och, och, hij zag wit van schrik!
Ejgclijk had hij al genoeg straf gehad en
hij zou stellig nooit meer wegloopen!
Toen zij thuis kwamen, beloofde hij dit
dan ook en strafte Moeder hem niet meer.
Ze gaf hem een kom zeepsop en Trippeltje
mocht bellen blazen.
Dat deed hij voortaan altijd, als Moeder
waschdag had en toen eindelijk de tijd