DE HAND
WOLLEN DEKENS
l ACHTERBERGH
MEUBILEERING
)NDER SCHADUW
LN!
WALTER SCOTT
HERFSTSTEMMING
M
K
JOtt
Bij
B.
ng
!Ct
we
mul
b
rwfl
:i(n
on
dral
nei j
ijnt I
en
moel
NIEUWE ZENDING
VERLAAGDE PRIJZEN
WESTSINGEL -
IJft I
nchl
dioh door H. G. CANNEGIETER.
i grf
llichter Von Chamisso heeft de ge
Jnis verteld van Peter Schlemihl, die
lhaduw aan den duivel had verkocht
1 in 't vervolg zonder schaduw moe6t
Jopen. En Offenbach heeft in zijn
Hriverk aan deze schaduwlooze figuur
leede slachtoffer van den duivel toe-
|d, toen hij zijn hoofdpersoon Hoff-
door Satans verleidelijke handlang
fen zijn spiegelbeeld liet berooven.
nuchtere lezer begrijpt niet, waarom
Ee beide slachtoffers eigenlijk moet
Jen. Is het zoo erg, zonder schajuw
fider spiegelbeeld door het leven te
Wat heeft men voor profijt van een
Iw of van een spiegelbeeld? Er zijn
1 dingen denkbaar,
o-daad, een arm te moeten laten af-
J is droeviger dan zich zijn schaduw
In afknippen en met één oog te loo-
1 lastiger dan in den spiegel zijn beeld
imfr
n j
anl
s o|
g<«
«>nil
ge\l
tot r
is de opmerking van den nuchteren
injuist. Het is niet alleen nam- het
t wij de dingen waardeeron. Er be
voorrechten welke geen enkel stoffe-
zitter van groote beteekenis lijken
kwHp zi^n verder bezit. Hoeveel waarde
Jmen aan een adclijken titel of aan
ademiöchen graad! Het eergevoel is
|erke factor in het persoonlijk en
happelijk leven en de vraag „wat
[men er voor" wordt in vele opzichten
orechte gesteld. Er bestaan dingen,
[oor men niets kan koopen en die de
ir toch op grooten prijs stelt.
ontdekken wij de waarde van ons
erst nadat wij het hebben verloren,
ckommeren wij ons over onze scha-
iVe letten er niet eens op, dat v%ij al-
volgd worden door deze grillige sil-
En is bet zoo iets van belang, dat
den spiegel ons eigen beeld aan-
.vcn? Dit is toch niet6 bizonders.
enschen hebben een spiegelbeeld en
haduw.
r dit is juist de oplossing van het ge
Waarom waren Schlemihl en Hoff-
zoo wanhopig na hun verlies? Omdat
enschen iets hadden, dat hun out
lets doodgewoons, iets volkomen on
rijks, maar met dit al iets algemeen-
helijks. Door het verlies van hun
w of spiegelbeeld waren deze twee
en duivel verkochte mannen buiten
nschcngemcenschap komen te staan,
ren niet langer een gave en volledige
•nlijkheid.
inkte lieden waren ze eensklaps
den, lieden die niet meer mochten
aten omdat ze een van de kenmer-
|te eigenschappen van al hun genoo-
oesten ontberen. Een dergelijke ver-
V z0§ng is als een brandmerk; de man
™r schaduw voelt zich onteerd of-
hij aan zijn schaduw praktisch
heeft gehad; de man zonder spie-
;ld schaamt zich, omdat men hem
elrappen op een vreemdsoortig ge-
dat hem van alle menschen onder
:t.
Iers te zijn dan de anderen, iets te
wat iedereen overigens bezit, het
kwellend besef, dat zwaarmoedig en
stemt.
kan vele dingen ontberen, die alleen
onderc bevoorrechten blijven voorbe-
n. Niemand behoeft zich te schamen
|t hij geen Rembrandt of Napoleon of
't is; niemand gevoelt zich in zijn
helijkheid geknot, omdat hij de ver
ing met een algemeen vereerd man
algemeen bewonderde vrouw niet
ioorstaan. Maar iets te missen, dat de
jtè de beste bedelaar als een doodge-
on levensbezit met zich draagt, dit
rflgiard te verduren.
den er inderdaad zulke menschen
ir schaduw of zonder spiegelbeeld
omen? Zooveel is zeker, dat er on-
•ns meer dan één ongelukkige roncj-
die meent, uat hij op dergelijke wijze
seld is. Laat het een waan zijn, de ge-
In zijn even noodlottig als wanneer
merkelijkheid ware. De duivel maakt
zijn slachtoffers door met zijn betoo-
|g het oordeel te vervalschen. Ook de
is een inblazing van den duivel, dat
(eggen een inblazing van ons wantrou-
friismoedige, angstige Zelf.
veel is zeker, dat er onder on6 meer
één ongelukkige rondloopt, die zich
geslotene waant> een verminkt, on-
Jilted ig exemplaar van de raenschheid
t hem een eigenschap ontbreekt, wei-
je natuur aan elkeen als een vanzelf
endheid heeft geschonken, maar wei-
jij hem heeft onthouden. Nu ja, een
uw 6lechts waarmee men in de prak-
[niets uitvoert of een spiegelbeeld
van men niet het minste profijt trekt,
[ar een menschelijk kenmerk dan toch
'n uitgeslotene beweegt zich schuw
hen de menigte, daar hij elk oogen-
vreest, dat men zijn beschamend ge-
zal ontdekken, het gemi6 van zijn ziel,
~iJ aan den duivel verkocht heeft.
m
ROMANTICUS EN TOCH MENSCH
VAN DE WERKELIJKHEID.
Om zijn schalden te delgen schreef hij
twaalf romans per jaar!
door Dr. F. KLEIN.
Deze maand is het honderd jaar
geleden, dat de bekende Engel-
sche schrijver Walter Scott
stierf.
De groote Engelsche dichters, die aan het
begin van de vorige eeuw het stralende mo
derne tijdvak van hun literatuur inleidden,
stammen bijna allen van oude geslachten
af. Byron was van vorstelijke, Shelley van
hooge adellijke afkomst, Scott's familie be
hoorde tot de vier oudste „clans" van Schot
land. Toch waren juist deze dichters
enthousiaste hervormers en vrienden van
het volk en Scott, die in zijn schitterend
slot Abbotsford zoo graag voorname lieden
bij zich zag, gaf zich als kunstenaar met ge
heel zijn hart, niet slechts aan de uitbeel
dingen van koningen, ridders en lords, maar
vosldc zich meer aangetrokken tot den
landman, den handwerker en den bedelaar.
De massa-scènes zijn bij hem steeds het beste
geslaagd.
Hij werd in 1771 in Edinburgh geboren.
Zijn geboorteland Schotland werd bij hem
de achtergrond, waartegen zich al zijn wer
ken afspeelden. Als jongen zwierf hij het
liefst door het hoogland te pftard, want hij
leed aan hetzelfde lichaamsgebrek als zijn
geniale collega en tijdgenoot Byron: hij had
een lam been. Terwijl Byron dit gebrek zoo
veel mogelijk trachtte te maskeeren door
zich overmatig aan de sport te wijden, zocht
Scott alles in het geestelijks en was reeds
op jeugdigen leeftijd verdiept in talrijke
boeken en oude kronieken. Aldus werd de
grondslag gelegd voor den grooten, ge
schiedkundigen dichter. Ofschoon hij op
school voorvallen uit de geschiedenis en
jaartallen zeer slecht kon onthouden. Het
daarop volgend gedeelte van zijn leven, dat
hij op het kantoor voor rechtszaken van zijn
vader doorbracht, diende bij hem, zooals
later ook bij Dickens, om uit dc droge acten
en onaangename processen meer en me?r
kijk op menschen en toestanden te krijgen.
Eerst schreef hij epische gedichten, ver
heerlijkingen van het Scliotsche verleden en
het Schotsche landschap. Ondanks zijn suc
ces was Byron in deze verssoort zijn meer
dere. Niet alleen om dit succes, maar ook
omdat hij zijn schoon, doch kostbaar bezit
Abbotsford wilde behouden, begon hij met
een geweldige arbeidskracht de lange 6erie,
die zijn romans tenslotte geworden zijn, te
schrijven. Tegalijkertijd nam hij met zijn
vermogen deel aan de lichtzinnig geleide
WALTER SCOTT.
uitgeverij van zijn eigen werken en zag plot
seling in 1826 een schuldenlast van 1.5 mil-
lioen gulden op zijn schouders gelegd. Nu
begon hij een heldhaftigen strijd, zooals tot
nu toe geen enkele dichter voor hem tot een
goed einde had gebracht. Hij wees elke hulp
van vrienden en van den Staat af, hij
schreef en schreef en delgde binnen enkele
jaren bijna je gebeile schuld uit. Doch toen
moest hij door de ontzaggelijke inspanning,
die hij van zichzelf gevergd had, dit leven
vroegtijdig verlaten.
Jammer genoeg heeft de noodzaak, om
elk jaar twaalf dcelen op te leveren, de
waarde van zijn werken in sterke mate be
ïnvloed. Toch heeft dc overvloïd van echte
en sterke vertellingen hem tot het voorbeeld
van een romanschrijver van den nieuwen
tijd gemaakt, ofschoon hij pas een der voor
trekkers uit die beweging was. Dat bij geen
overdreven romanticus, maar ook iri het
dagelijkschc leven een man met meer dan
rustige zenuwen was, blijkt wel uit de vol
gende anecdote die hijzelf vertelde:
„Ik kwam op een avond in een dorpsher
berg en kreeg ten antwoord dat alles bezet
was. „Of er dan geen plaatsje meer vrij was,
waar ik kon slapen?" "Neen, het eenige
leeg3 bed stond in een kamer waarin zich
een lijk bevond. „Is dc persoon aan een be
smettelijke ziekte gestorven", vroeg ik.
„Neen". „Goed", antwoordde ik, „geef mij
dan maar het andere bed." Ik ging erin lig
gen cn heb nog nooit zoo goed geslapen als
dien nacht.
Dit nuchtere verstand vindt men zelfs in
zijn meest avontuurlijke romans terug.
Maar zij zijn desondanks kleurrijk cn span
nend genoeg: „Ivanhoe" met Richard Leeu
wenhart als hoofdpersoon na zijn terugkeer
uit het Morgenland en uit gevangenschap
ontslagen is niet in het minst deemoedig;
„Kcnilworth" met zijn weelderige feesten cn
de laagste intriges rondom Koningin Elisa
beth; „Quentin Durward" vol veldslagen cn
schandalen uit het Frankrijk van Lodewijk
XI; „Het mooie meisje van Perth", waarin
de ecne „clan" tegen de andere strijdt en de
overwinning werd beslist door de liefde die
een der strijders aanvoerde; „Het hart van
Mid-Lothian", waarin een moisje haar zus
ter redt van het schavot, dat zij wegens kin
dermoord had moeten betreden.
En bij alle blosdige of prachtige gebeurte
nissen zijn het steeds de menschen zelf,
waarvan de storkste werking uitgaat en of
schoon zij tot andere tijden behooren, staan
zij ons toch even na cn even duidelijk voor
oogen als de boomen en bergen van het
hoogland, die Walter Scott bijna fotogra-
grafisch nauwkeurig heeft weergegeven.
Daarom is zijn romanwereld echt en heer
lijk en daarom zal dezo ook in het huidige,
zakelijke tijdsbestek nog genoten kunnen
worden.
Er kan in deze weken zoo'n fijne, tecre
.stemming zijn in dc natuur. Nadagen van
September bebben er al iets van gebracht:
in Octobenveken mogen wc opnieuw en
meer misschien nog de bekoring ervan ver
wachten.
Een verre reis behoeven wc voor het ge
nieten hiervan niet te maken, al brengt
natuurlijk het ecne landschap meer en
veelzijdiger de elementen er toe mee dan
het andere. Maar een enkele boom in het
nevelige najaarslicht kan al voldoende zijn,
een troep vogels in blauw-en-gouden Octo-
berdagen even fonkelend in het licht op
weg naar verre oorden, een stukje hemel
met wat zon en wolken, een oud geveltje,
dat kleurig cn vérweerd staat te droomen
warmen hcrfstgloed, al deze en zooveel
andere, overal te vinden dingen en ver
schijningen kunnen openbaringen van sub
tiele herfstschoonheid zijn.
Het is te begrijpen, dat veler verlangen
uitgaat naar cn sommiger auto klaarstaat
op vrije dagen voor het genot van de
schoonheid van bosch en hei. Bosch en hei
de in najaarstinten: er is in de pers gepleit
voor het bezoek van zijn gebieden juist nu,
nu de laatste paarse heigloed gaat sterven
en het kleurig welkend loof der boomen de
bossclicn in glorie zet. Terecht, want inder
daad is daar in liet bosch en op de heide
ook nu, juist nu de tooi der aarde vol won
deren, honderdvoud.
Maar toch: lang niet ieder krijgt de tijd
cn dc gelegenheid om, wanneer hij niet in
de buurt woont, nu, buiten den vacantie-
tijd, daar een dag of een middag door te
brengen.
Natuurgenot moet en mag niet iets zijn
van een korte vacantieperiodo en voor en
kelen alleen- wat zijn immers zoo'n paar
luttele dagen of weken in do lange reeks
der dagen van het jaar? Dicht bij buis
moet voor ons allen iets te vinden zijn van
dien tuin van God, dien „Garten Gottes",
-.ooals Bruno Bürgel, de bcKende Duitsche
schrijver over natuur en kosmos, het heelal
met zijn wonderen en heerlijkheden noemt
in den titel van een van zijn werken.
Gelukkig, dat dit dan ook inderdaad mo
gelijk is. Moeilijk misschien in een Amster-
damsche volksbuurt, ofschoon ook do Jor-
daner op zijn duivcnplat er op zijn wijze
in de glans van de herfstzon onder de diep
blauwe Octoberhemel wel iets van bespeu
ren zal. En ja, als zijn oog dan valt op den
Westertoren aan den rand van zijn wijk,
dan zal die toren in de herfstzon hem. na
tuurlijk wanneer hij er gevoelig voor is,
een openbaring van schoonheid, herfst
schoonheid geven, zooals hij die moeilijk
ergens anders treffender vinden kan.
Welnu, diezelfde herfststemming, teer cn
fijn, oneindig gedifferentieerd, overal weer
anders, maar van denzelfden stillen, die
pen, weemoedigen en toch weer stralenden
grondtoon vervuld, die nu om den
Westertoren hangt aan den rand van de
ondergaande oude Jordaan, dien hangt ook
over dc zoo ten onrechte kaal gcheeten
Friesche bouwlanden, waar het pittig
aroom van de verbrande aardappelstengels
in deze weken de lucht vervult. Die is er
wanneer ge wandelt langs Friesche en
Noord-Hollandsche dijken en een oogenblik
in stille stadjes toeft. Die hangt over 't
blond gebied der duinen en om de vorste
lijke vijvers van 't Haagsche bosch. Een
paar boomen langs een singel, een berk aan
de heirand, een veenplas waar de laatste
bloemen sterven, een zonnebloem die nog
even zijn hooge kroon heft ach, waar
zou het einde zijn, als ik de glorie van den
herfst in zijn duizend-duizendvoudige ma
nifestaties voor uw geest zou willen oproe
pen in mijn woorden?
Geniet ervan, op een lange tocht of een
korte wandeling, ja, door een enkele blik
alleen al naar buiten op een boom, een he-
melvlak, een bloem, een avondster, vanuit
uw kamer, werkplaats of kantoor. Een blik
in den tuin van God, die in herfsttijd meer
dan ooit een hof van Eden kan zijn!
A. L. B.
VERHAAL VAN DE WEEK
door
WILLY CORSARI.
Het was haar niet zoo eenvoudig geval
len te wennen. Maar in deze tijden moet
men blij zijn te mogen werken. En ze was
ltijd een flinke vrouw, geweest, die rus
tig, werkzaam, zonder veel woorden cn
vragen den weg ging, dien ze gaan moést.
Dus aanvaardde ze het als een uitkomst
n de kiosk te mogen zitten, kranten, boe
ken, -tijdschriften te verkoopen. Binnen
enkele dagen al was ze thuis in het „cel
letje" zooals ze 't noemde, waarin altijd 'n
lucht van drukinkt was, alsof ze nooit an
ders gedaan had, nooit iets anders ver
wacht had van het leven, dan kranten en
tijdschriften cn boeken te verkoopen in
en kiosk.
En het begon haar spoedig al te verma
tten, zoo te zitten, als op een eilandje, te
midden van stadsgewoel, waarlangs het
brandende, jachtende, rustelooze leven
stroomde als de zee: altijd gelijk, altijd
wisselend. En ze leerde onderkennen de
duizenden nuances van eerst éénder lijken
de dagen. Leerde ook onderscheiden de
duizenden nuances der handen.
Van al dc menschen, do velen, die koch
ten aan haar kiosk, zag ze zelden méér
dan dat: de handen. Slechts 'n enkele
maal, bij 'n vraag, of als ze nieuwgierig
was, keek ze door het smalle raam, zag
een gelaat, kleeren, een gestalte. Maar bij
na steeds bleef het slecht9 dit: de handen.
En een stem. Er waren handen, die ze
langzamerhand leerde herkennen, zoodra
ze verschenen. Handen, die steeds op 't
zelfde uur grepen naar 'n krant, kleingeld
neerlegden. Handen die slechts éénmaal in
de week verschenen. Of met langere tus-
schenpoozen nog. Verweerde en ruwe, of
zeer fijne. Gemanicuurde, met glanzend-
roode nageltjes of vuile, met vingertoppen,
met nagels, die te zien pijn deden. Han
den in mooie handschoenen of in kapotte
vodden, waar de vingers doorheen staken.
Kinderhandjes, moeizaam omhoog gestrekt,
oude, trillende handen, met kromme vin
gers, slanke energieke handen of de ner
veuze, sprekende, vaak trieste handen van
kunstenaarsnaturen. Eens, in tijden toen
het leven rijker voor haar was in alle op
zichten, toen ze noch armoede, noch een
zaamheid kende, eens had ze dc menschen
onderscheiden naar klceding, bewegingen,
loopen en staan en naar hun woorden en
daden. Nu onderscheidde ze nog slechts
hun handen. Nu kende ze, doorzag ze, hun
handen: verafschuwde zo soms, of had ze
lief. En ze vormde zich, glimlachend in
haar veilige omslotenheid, een oordeel, dat
zeer streng of mild mocht zijn, daar nooit
iemand het zou weten.
En toen, op. een dag, herkende ze een
hand, die haar achteloos geld toeschoof.
Het bloed steeg in een golf naar 'baar
hoofd, het hart bonsde haar in de keel.
even was er een suizen in haar ooren,
zoodat ze niet kon verstaan en vragen
moest, wélke krant meneer wilde hebben.
De stem zou ze niet hebben herkend.
Maar de hand... hoe goed kende ze die!
De breede, wat behaarde hand met lompe
vingers, de sterke, gevaarlijke hand. Goed
verzorgd en toch leelijk. Dierlijk, en toch
ook vol van een boosaardigheid, die slechts
menschen eigen kan zijn. Een hand die
slaat en knauwt en er genoegen in vindt;
een hand die liegt en vernielt. De hand, die
haar en do kinderen zoo vaak geslagen
had, door jaren van ellende en verdriet en
vernedering.
En eiken dag keerde die hand weder,
op een vast uur in don middag.
Zo wist niets meer van hem, dan dat
het hem blijkbaar zakelijk niet slecht was
gegaan sinds hun scheiding. Maar daar ze,
om eindelijk van hem bevrijd te zijn, erin
toegestemd had voor zich en de kinderen
te zorgen, bad ze nooit meer van hem ge
hoord. AI te grif had hij haar en de klein
tjes aan zorgen prijs gegeven. Hij was her
trouwd. Men zei, dat hij ook voor deze
vrouw slecht was. Ze had niet anders ver
wacht.
Jarenlang, in hun bitter samenleven, had
ze zich beheerscht> om de kinderen. Jaren
lang had ze gedragen, zich gebukt onder
het juk, gezwegen. Jarenlang na haar be
vrijding had ze, moeizaam tobbend met de
kinderen, zich nog verheugd om een vrij
heid, hoé zwaar van strijd, hoe eenzaam
ook soms. Nu, als grijze vrouw, met vol
wassen kinderen die hun eigen weg kon
den gaan, nu, aan den stilleren avond van
haar leven van werken, was dit weerzien
eensklaps als een noodlotsbestemraing, een
eindpunt, een wenk van het leven, een be
lofte van eindelijk voldoening, eindelijk
wraak. En de hand kwam terug, kwam te
rug. Schoof zilverstukjes naar haar toe,
greep de krant, als een prooi. De hand
wekte alle oude, felle, wrange herinnerin
gen aan smaad en vernedering.
Een zegelring was aan den ringvinger
gestoken. Ze kende ook dien ring. Eens,
toen hij den kleinen jongen weer om een
kleinigheid ruw weg om het hoofd sloeg,
had die ring het oogje getroffen. Ze kende
cok de vingers, die zoo vaak om haar arm,
om de dunne armpjes der kleinen ge
knauwd hadden, in ruw vermaak om een
kreet, om tranen.
Dagen, wekenEn steeds de hand. Zij
zat daar, -vreemd, veranderd en voelde zich
zelf als een spin, zinnend, verborgen in
haar grauwe web, op een middel om die
hand te vangen, te omspinnen, weerloos
te maken, te straffen...
Soms droomde ze, achter starende oogen,
achter een stil gelaat van stuk geleefde
vrouw, wilde droomen. Droomen, waarin
ze het kokepde koffiewater, zoo gemoede
lijk neuriënd op het gascomfoortje, goot
over de gevloekte hand. Droomen, waarin
ze het mes, waarmee ze haar brood sneed,
plantte in die sarrende, boosaardige, ha
rige hand. Waarin ze haar nagels klauwde
in die hand, niet meer losliet, dieper en
dieper drong...
En in angst voor zichzelf bad ze, dat de
hand niet zou terugkeeren, dat haar rust
zou zijn gegund, dat die hand niet als
laatste misdaad, haar zóó zou tergen en
hoonen dat alle rust. dat goedheid en vre
de in haar werden vernield. De hand ver
dween. Dagenwekenlang.
Ze doezelde terug in haar stil bestaan.
Ze werd weer do rustige, flinke, arbeid
zame vrouw, die zonder veel praten, zon
der vragen cn morren den weg gaat, dien
ze gaan moét.
Toen opeens...
De schok verblindde even baar starende
oogen. De handmet ongewoon aarze
lend gebaarNeen, het was de andere,
de linkerhand. Ze herkende die, zooals men
den broeder van een goede bekende, hoe
pel men hem nooit sprak, herkent om de
gelijkenis. Maar er was geen verband tus-
schen die hand en haar, tusschen die hand
cn haar leven.
Verbaasd zint ze. Ook den volgenden
dag, en de dagen er na, steeds is het de
linkerhand die haar geld toeschuift, die de
krant aanpakt. Geen kracht ligt er in die
bewegingen, geen zekerheid. Het lijkt een
oude, zieke hand, een hand, door het leven
reeds half losgelaten.
En gedreven door een brandenden wil
tot begrijpen kijkt ze tenslotte. Ziet hem.
Veranderd, oud, mager, bleek. En dan, slap
neerhangend naast hem, de mouw van zijn
jas
Hij heeft haar blik niet gezien, gaat
reeds. En zij is dadelijk teruggeweken, zich
verbergend.
De hand is weg. Vernietigd. Een auto?
Een infectie? Wat doet het ertoe! de hand
is vernield, is weggemaaid door het wre
kende leven.
De andere, die laat haar koud, die kan
geen bitterheid meer in haar wekken, geen
stormen van haat of wraaklust. Ze zit en
staart. Dan schrikt ze op: iemand heeft een
krant gevraagcl, oen hand strekt zich uit...
Ze helpt, vlug, levendig, wonderlijk,
blij en teeder gestemd. Warmte door
stroomt haar hart.
Er zijn andere handen. Levend, warm,
zeker van beweging. Ze geeft ze kranten,
tijdschriften, boeken, zoo zonderling blij,
zoo stil teeder, als wilde zij ze rijk ma
ken, deze handen, èl deze handen. En ze
verheugt zich om hun bewegingen, om de
schoonheid van hun zijn, van hun warme
leven
Handen die bleven; al deze handen, die
mogen leven, mogen grijpen en vasthou
den, mogen slreelen en zich verdedigen,
rnogen werken.,, handen, niet gericht en
terechtgesteld.