VERLICHTING Fa. G.A. BEENHAKKER Voorkomen PRE VENTOR C. H. van DOORN Zn. GOEDE is des winters noodzakelijk Alle schijnwerpers Bumperlampen Gloeilampen St. Jorisstr.4, Tel. 1667 DE VERJAARDAG VAN OOM TOM KOENTJE'S JASJE ARTISNIEUWS is beter dan genezen! Ouders laai Uw kinderen met gezonde voeten en stevige, rechte beencn door het leven gaan. Geelt zo minstens tot 17 jaar Preventer schoenen. De jniste schoen voor groeiende vooten. Gediplomeerd Voetkundige. UTRECHTSCHESTRAAT 9. Tel. 219. uit voorraad levertaar door C. E. DE LILLE HOG ER WA AT (Vervolg) Hoewel Moeder ons verteld nad, dat Oom Tom zijn verloftijd in Holland rustig moest doorbrengen met het oog op zijn gezond heid, merkten wij van zijn behoefte aan rust niet anders dan dat hij geen al te groote wandelingen maakte en na de koffi- een dutje deed. Oom noemde het „een En- gelschcn brief schrijven", maar voegde er lachend aan toe, dat hij dit het best met heide oogen stijf dicht kon doen. Natuurlijk wilden wij te kennen geven, 'dat wij hem begrepen en ons niet als kleine kinderen om den tuin lieten leiden. Jan zei dan ook gerat: „En uw brief is zeker geadresseerd aan iemand in Droomenland, hè Oom?" Leni maakte er ook een grapje van door le zeggen: „U schrijft 'm natuurlijk in Braille schrift. Dan kunt u het op 't gevoel doen met de oogen stijf dicht.'" ..Bengels!" riep Oom Tom uit en hij dreig de ons lachend met zijn vuist, ,,'t Is wat voor een ouden man door zulke rakkers geplaagd te worden!" „Maar je bent toch niqt oud,. Tom!" Met deze woorden mengde Moeder zich plotseling in het gesprek. „In jouw oogen niet, Mies," antwoordde Oom Tom, „doch de jeugd zal mij wel niet jong meer vinden." „U hent precies goed: niet jong en niet bud, een vroolijke Oom, onze Oom Tom!" zei Leni. 't Werd tijd voor ons naar school te gaan, »1 kostte het ons vooral in de eerste «lagen altijd moeite dien gczolligen, vroo lijken Oom Tom achter te laten. Er zat ech ter niets anders op en één troost hadden Mij: Oom zou nagenoeg zijn heelen verlof tijd hij ons doorbrengen. Op een Woensdagmiddag nam Oom ons allemaal mee naar een pracht-film. Het was iets uit de binnenlanden van Indië. Tijgers, apen en allerlei andere dieren kwamen tel kens uit de wildernis (de „rimboe" zooals Oom Tom het noemde) te voorschijn. En Natuurlijk wist Oom ons allerlei bijzonder heden te vertellen, 't Werd een onvergete lijke middag. Op onze beurt lieten wij Oom Torn op nze vrije middagen zooveel mogelijk van ile omgeving zien cn uit Ooms gezegde, dat vij uitstekende gidsen waren, maakten wij net voldoening op, dat wij ons goed van nze taak kweten. Weldra waren wij er heelemaal aan ge iend, dat Oom Tom deel van ons gezin itmaakte en wij konden ons zelfs niet oorstellen, dat er ooit een tijd geweest vas, waarin wij niet anders van hem ken- !en dan zijn naam en dat.... er weer een ag zou aanbreken, waarop hij ons verlaten ing om opnieuw de reis naar Indië te on- ernemen. Het spreekt vanzelf, dat wij aan dien voorloopig althans niet wilden jeuken, 't Zou al heel dom zijn, het hcer- jke heden te vergallen door de gedachte |an een toekomstige scheiding. Liever, veel lever genoten wij van het oogenblik! Oom (om was bij ons, dus hadden wij een heer- :ken tijd! Tegenover onze vriendjes cn vriendin nes sneden wij natuurlijk op over Oom m, onzen Oom Tom! Wat zouden zij aacr willen, dat er plotseling ook zoo'n m uit Indic hij hen kwam! Maar op een goeden dag ik bedoel na- urlijk op een slechten dag! werd Oom •ra ziek. De dokter, die naar hem kwam Ikon, schreef rust voor cn Oom Tom moest het grootste gedeelte van den dag op n divan liggen, dien Moeder op Vaders mer voor hem had laten zetten, k'u moet je echter niet denken, dat Oom m een „echte" zieke was, want hij was vroolijkheid zelve en schaterde het dik- ils uit. Hij noemde zichzelf „de gezonde ke", maar wij hadden een veel mooieren arn voor hem: „de vroolijke zieke". Die ste immers zoo geheel bij hem! torn las in die dagen veel, maar.»., als uit school kwamen en voor ons doen Ito naar boven gingen (niet stormden, zooals het anders onze gewoonte was) werd het boek terzijde gelegd en moesten wij onze wederwaardigheden van dien dag ver tellen. Oom kende niet alleen al onze vriendjes en vriendinnetjes, maar was zelfs van hun eigenaardigheden op de hoogte. O, wat waren dat gezellige oogenblikken! We babbelden honderd-uit, totdat Moeder kwam zeggen, dat liet. nu genoeg was cn wJj Oom met rust moesten laten. „Ze zijn veel te druk!" zei Moeder dan. „Echte woelwaters!" Éénmaal deed Moeder zelfs, of ze boos was op Oom Tom. Deze was juist druk aan 't. lachen en vertellen, toen zij binnen kwam en Moeder zei: ,,'k Geloof hcusch, Tom. dat jij de drukste van alle kinderen bent. Foei, je moest je schamen!" Even keken wij Moeder verschrikt aan, maar toen wij zagen, dat zij zich op de lip pen beet om niet te lachen, waren wij ge rustgestcld. Daar Moeder ons een wenk gaf heen te gaan, moesten wij Oom Tom wel alleen laten, al begrepen we niet, dat dit noodig was. Oom leek immers onvermoeid! Ja, Oom leek onvermoeid, maar spoedig zouclen wij ervaren, dat dit slechts schiju was, want op een dag voelde Oom zich doodmoe en bleef in bed. O, wat was het toen akelig stil in liuis! Nu pas beseften wij, dat Oom werkelijk ziek was en wij liepen op onze tecnen, als wij; in de buurt van zijn kamer kwamen. Angstig keken wij Moeder aan, wanneer wij haar uit Ooms kamer zagen komen en vroegen fluisterend, hoe het nu met hem ging. Eenige dagen was Moeder werkelijk be zorgd, maar toen antwoordde zij ons wat opgewekter on daarna duurde het niet lang meer, of zij was weer even vroolijk als altijd. Moeder vertelde ons, dat dc dokter au heel tevreden was cn Oom eens even mocht opzitten. Wij waren erg blij, dit te hooren cn al duurde het in onze oogen nog lang, vóór Oom Tom weer op de rustbank in Vaders kamer liggen mocht, eindelijk brachten wij hem daar toch weer een bezoek. „Nu nog een paar weken liggen cn dan draaf ik weer buiten rond!" zei Oom. Vóór het echter zoo ver was, zou het nog wel een tijdje duren. Zoo jong, als wij nog waren, beseften wij dit. Maar het deed ons zóóveel plezier, dat Oom weer op den divan lag en dezèlfde vroolijke Oom Torn gebleven was, dat wij werkelijk ge duld hadden, iets, waarvan wij gewoonlijk niet te veel in voorraad hadden. Moeder be weerde wel eens lachend, dat al ons geduld uitverkocht" scheen te zijn, maar n u bleek toch, dat wij nog over vrij veel beschikten. Zoo stonden de zaken, toen Moeder ons op een morgen vertelde, dat Vader en zij een paar dagen naar Groningen moesten, omdat Oma de Moeder van Vader van de trap gevallen was en een been gebroken had. Wij keken verschrikt, want wij hiel den erg veel van Oma. „Jullie moeten dus een paar dagen alleen blijven met Oom Tom en Betje!" zei Moe der. „Betje zal de huishouding op zich ne men cn het is jullie taak het Oom zoo ge zellig mogelijk te maken. Denk er dus aan: vanaf het oogenblik, dat Vader en ik weg zijn, is Oom Tom jullie gast Dit denkbeeld verzoende ons eenigszins met den toestand. Oom Tom als onzen gast te beschouwen was iets, dat ons erg toelachte. Wat zouden wij hem verwennen! Plotseling riep Leni echter teleurgesteld uit: „O maar, Moeder, Oom Tom is Zaterdag jarig!" Daaraan hadden Jan en ik nog niet ge dacht, maar nu het ook tot ons doordrong, vonden wij het vreesdijk jammer! Ja," zei Moeder. „Oom Tom is Zaterdag jarig en daar Vader en ik niet vóór Zon dagavond thuiskomen, moeten jullie hem dien dag zoo aangenaam mogelijk laten doorbrengen." „Hoe dan, Moeder?" vroeg ik. „Dat laat ik heelemaal aan jullie over," antwoordde Moeder. „Bedenken jullie maar een plannetje, maar natuurlijk moet je niet verge.tcn, dat Oom Tom nog herstellend patiënt is en je hem dus niet te veel ver moeien moogt." Wij beloofden dit en toen Vader en Moe der dien middag samen naar Oma gingen, door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. RO .FRANKFORT. Ivlik-klak! klik-klak! gaan dc pennen! - En Marietjc, onverstoord, Breit heel ijv'rig aan het jasje Van haar jongenspopje voort. Als liet over 'n poosje koud wordt. Krijgt haar Koentjc 't jasje aan En kan hij als het niet regent! Met zijn Moesje wand'len gaan, Klik-klak! klik-klak! gaan de pennen! Poppenmoedcr heeft bet druk: Nu eens breien, dan vertellen. Want haar jongen maakt veel stuk! Heel wat komt er kijken, weet je! Altijd is er wit te doen! 'n Robbedoes, dat is haar bengel, Maar... 't is toch een lieve Koen! Voor geen geld zou zij hem missen, Wantal is hij soms eens stout. Altijd zegt hij flink de waarheid, Zoodat Moes toch van hem houdt! Klik-klak! klik-klak! gaan de pennen! Wat zal Koentjc netjes zijp, Als hij straks met Moeder wandelt Heerlijk in den zonneschijn! (Nadruk verboden). gaven wij natuurlijk veel groeten cn wen- sclien voor beterschap aan Oma mee. O, wat voelden wij ons gewichtig, nu Oom Tom onze gast was! Wij brachten het grootste gedeelte van onzen vrijen tijd bij hem door cn Oom verklaarde, dat hij een uitstekende verpleegster en niet minder goede verplegers had. Gedurende de maaltijden, welke wij met ons driecn gebruikten, beraadslaagden wij over dc wijze, waarop wij den verjaardag van Oom Tom zouden vieren, 't Was maar goed, dat Ooms kamer hoven aan den an deren kant van het huis was cn hij dus niets van onze gesprekken kon opvangen, want dan zou alle aardigheid er natuurlijk af zijn geweest! Zoo naderde de groote dag en toen het eindelijk Vrijdagavond was, gingen wij drieën bijtijds naar bed, want den volgen den morgen zouden wij vroeg opstaan, ten einde Vaders kamer te versieren, waar Oom overdag nog steeds was. Oom zelf scheen dien avond slaap le heb ben en heelemaal niet op te merken, dat wij zoo vroeg weggingen. Of hield hij zich misschien maar zoo? 't Zou net iets voor Oom Tom zijn! (Slot volgt). (Nadruk verboden). door G. J. VISSCHER. Een Jonge Olifant. „Wie een put graaft voor een ander, valt er zelf in," zegt een oud spreekwoord. Dat dit niet altijd uitkomt, heb ik bij mij thuis in Oost-Afrika ondervonden. Eenige jagers hadden een kuil gemaakt, bij voorbaat al ccn vangkuil genoemd, op den weg, dwars door het bosch, waarlangs mijn moeder en ik, benevens een stuk of zes andere groote olifanten, eiken avond naar onze drink plaats wandelden. De jagers hoopten een grooten olifant te vangen, met het oo^ op de slagtanden, die veel geld opbrengen. Volgens het hierboven genoemde spreek woord hadden zij er zelf in moeten vallen, maar dat gebeurde niet. En een grooten olifant snapten zij ook niet. Wie cr in viel, dat was ik: toen nog een baby van één jaar oud. „Hebben wo daarvoor zoo hard gewerkt in dit warme land?" mopperden de man nen. Maar enfin! Ze namen mij toch mee naar de plantage van hun lastgever, den grooten dierenvanger Schulz. „In orde!" zei de heer Schulz. „Voor hem weet ik al een adres. Ik zal hem een jaar bij mij houden en dan verzend ik hem naar Artis in Amsterdam." Zoo is het ook gebeurd. Toen ik twee jaar oud was, werd ik in een kist per boot naar Rotterdam getransporteerd cn vandaar ging het per vrachtauto naar Amsterdam. Mijn intocht in „Artis" had in alle stilte plaats. Men had aan mijn komst gelukkig geen ruchtbaarheid gegeven; anders had ik nog een tournée door de stad moeten maken, evenals Tom Mix, Charlie Chaplin e. a. en ik houd niet van die drukte. Wel werd ik kort na mijn aankomst ge fotografeerd, daaraan kon ik niet ontkomen en mijn welgelijkend portret verscheen in de voornaamste kranten, met een berichtje erbij, waarin mijn goede overkomst werd vermeld. Nu was de heele stad, ja ik kan gerust zeggen: het heele land op de hoogte gesteld en een stroom van bezoekers kwam naar Artis, om kennis met mij to maken. Een jonge olifant, niet grooter dan een koe! Dat was iets bijzonders! Er zijn hier in Artis, slechts door het hok van een neushoorn van mij gescheiden, twee groote Aziatische olifanten: Radjah en Koba. Dat zijn stevige klanten, omstreeks zeventig jaar oud. De bezoekers zien hen met genoegen, maar zij zien nog liever een olifant, die héél oud is, bijv. den honderd- vijftigjarigen olifant van Napoleon, die (ik bedoel den olifant), het genadebrood (of hooi) eet te Boeda-Pest en dan zien ze ook graag een olifant, die héél jong is en dat ben ik. Toen ik voor de eerste maal naar buiten mocht, naar mijn loopplaats, stonden er bij het hek van Radjah en Koba wel twintig menschen, die heel gul waren met pinda's en biscuitjes. Zoodra ze mij in 't oog kregen, riepen ze: „Daar is de jonge olifantl" cn direct kwamen zo mijn kant uit, zonder meer om te kijken naar de gróóte olifanten. Radjah zei niets, maar Koba werd woedend. Ze begon te trompetten, zo snoof haar slurf vol met zand en kleine steentjes en smeet dien heelen rommel over 't hek heen naar mij toe. Ik schrikte geweldig en liep gauw terug naar 't nachthok, maar de neushoorn naast mij zei: „Kom er maar gerust uit! 't Is alle maal maar zand. Mij heeft dio jaloersche tante eerst ook zoo behandeld. Ze kan tocli niet bij ons komen en als ze het al te erg maakt, moet zo van onzen oppasser naar binnen." Schoorvoetend .ging ik weer naar buitori en nu waren aller oogen en ook weer een aantal fototoestellen op mij gericht De op passer bleef in mijn buurt, om te zien, of or niets gebeurde, dat mij uit mijn humeur zou kunnen brengen. Telkens werd cr gevraagd: „Hoe beet hij?" En dan antwoordde dc oppasser: „Hij heet Dodoma." Dien naam had ik reeds in Afrika gekregen bij mijn eersten baas en die naam is mij bijgebleven. Dan was het: „Dag Dodoma! Wil je eert koekje of een biscuitje of ccn stukje kom kommer?" Ik kreeg van alles en weldra zei de oppas ser: „Pinda's mag hij niet hebben!" Dat was goed gezegd. De nootjes zullen mij niet hin deren, maar die doppen zijn allemaal on verteerbaar. Koekjes cn klontjes suiker vond ik heerlijk. Als ik een groep kinderen zag naderen, stak ik al dadelijk mijn slurf tusschen do tralies door. Als hun voorraad op was, zocht ik op den grond naar do restjes; die snoof ik dan op. „Kijk!" riepen de kinderen: „Precies moo- ders stofzuiger!" Zou hun moeder, die er niet bij was, soms ook een slurf hebben, evenals ik? Dat kon ik niet te weten komen! Zo bekeken mij goed. „Wat ccn groote ooren!" zeiden ze. „Kijk eens! Ze komen boven zijn kop tegen elkaar. Dat is bij die groote olifanten niet zoo." „Gelijk heb je, kindoren. Dat komt, om dat zij Aziatische olifanten zijn en ik ben een Afrikaan." Dat had ik wel willen zeg gen, maar ik hield mij stil, want zij ver stonden toch geen Afrikaansch. „Hij begint al slagtanden te krijgen," zei een ander. „Hij loopt net als een dame," zei een derde. „Die groote olifanten zijn veel plom- per." „Wat een vleier!" dacht ik en ik at maar door. Weet je, wat er toen gebeurde? De oppasser zag een nieuwe groep kinderen aankomen en toen hing hij een bord met bet opschrift: „Niet voedGren!" aan mijn hek en ik kreeg voorloopig niets meer. Hij was bang, dat ik te veel zou krijgen van al die snoeperij en ik moest wachten tot 's avonds. Toen zette hij mij een flinke por tie pap voor en havermout, en maïs en hooi met cle woorden: „Dat i9 heter voor Dodo ma!" Toen ik hier acht dagen was, vroeg ik aan buurman neushoorn, die ook tamelijk jong is: „Hoe lang zouden we hier moeten blijven?" „Ik weet het niet," was zijn antwoord. „Ik ben hier nu een maand of vier. Wachtl Ik zal het eens aan buurman, je grooten neef, vragen. Radjah! Wanneer zouden we naar uw idee, uit dit hok verhuizen?" Nooit!" bromde Radjah cn hij trompette van boosheid. Maar óf hij het mis had! Eerst schrikte ik geweldig. Je moet er ook niet min over denken! Niels op je geweten te hebben en dan veroordeeld te zijn tot levenslang! Maar toen ik hier een week of drie was, gebeurde het volgende: De oppasser deed mij een halsband om, met een ring eraan- Door den ring stak een touw.' Toen maakte hij mijn hok open en ik werd naar buiten geleid. „Hoera!" dacht ik. „Nu per vracht auto naar Rotterdam cn dan weer naar Afrika!" Maar zoo ver kwam ik niet. Toch maakte ik een heerlijke wandeling door de lanen van Artis. Onderweg zag ik zebra's, anti-

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1932 | | pagina 15