VERLICHTING Fa. G.A. BEENHAKKER Voorkomen C. It. van DOORN Zn. GOEDE is des winters noodzakelijk Alle schijnwerpers Bumperlampen - Gloeilampen St. Jorisstr.4, Tel. 1667 MENEERDE WIND EN MEVROUW DE ZON EEN ONGENOODE GAST DRIE BENGELS is beter dan genezen! Ouders laat Uw kinderen met gezonde voeten en stevige, rechte beenen door het leven gaan. Geelt ze minstens tot 17 jaar Preventor schoenen. PREVENTOR De juiste schoen voor groeiende voeten. Gediplomeerd Voetknndige. UTRECÏITSCHESTRAAT 9. TeL 219. uit voorraad leverbaar door C. E. DE LILLE IIOGERWAARD. Boos bulderde de wind door den schoor steen. Nu en dan floot hij zelfs sissend, om in duidelijke termen te kennen te geven, dat als hij niet verkoos, dat de menschcn op straat liepen, zij binnen hadden te blij ven. Er werkelijk! wie er niet uit moest, bleef rustig thuis, als 't kon in 't hoekje bij den warmen haard of bij de centrale ver warming. En het liefst zelfs met den rug naar de ramen. Brr! wat was het buiten guur! Guur en nat! Kwam het misschien, doordat de regen in hevigheid 'niet wenschte onder te doen voor den wind'? Waren zij naijverig op elkaar en wilde ieder nu toonen, dat h ij het was, die de meeste kracht bezat? Wie zal 't zeggen? Geluid maakten wind en regen genoeg, maar geen sterveling, die het verstond. Daar het geloei en gefluit van den wind evenals het gekletter en geplas van den regen weinig vreedzaam en liefelijk klonken, meende Bert, die in zijn bedje lag en angstig naar het tumult in de lucht luis terde, dat zij hevige ruzie hadden. Wie zóó hard en dreigend zijn mccning te kennen geeft, is immers boos! Nog dieper kroop Bert onder de dekens om al die booze geluiden niet te hooren. Lekker warm was het in dat holletje. Lang zaam soesde Bert weg en het duurde niet lang, vóór hij in Droomenland aankwam, waar hij met grootc, verbaasde oogen om zich heen keek. Eigenlijk moest hij lachen om hetgeen hij zag, want 't was vreemd! bang was hij nu heelemaal niet meer. Telkens moest hij naar dien boozen meneer de Wind kijken, die met alle kracht uit bolle wangen blies, 't Leek wel, of hij van kwaadheid huilde, want de tranen lie pen hem over 't gezicht: de regen viel bij stroomen neer. Plotseling kreeg Bert echter medelijden met meneer de Wind, die verdriet had. Dat was duidelijk! Eu Bert, die een gevoelig hartje had, zou niets liever willen dan hem troosten en zijn tranen drogen. Maar dat zou hij, zoo'n kleine jongen, immers niet kunnen! Zelfs al zou hij den moed hebben het te probeeren! Nog was Bert bezig met het zinnen op een middel om meneer de Wind, die nog altijd huilde, wat op te vroolijken, toen de dikke, grijze lucht dunner en lichter werd, een stukje blauw vertoonde en... mevrouw de Zon lachend naar beneden keek. Zij was heelemaal niet bang voor meneer de Wind. Zij durfde zelfs tegen hem spreken, iets waartoe Bert niet gemakkelijk te bewegen zou zijn. Wacht, hij moest eens even luisteren, wat zij wel te zeggen had! Mevrouw de Zon en meneer de Wind schenen hem niet to zien j en dat was maar gelukkig, want nu kon hij hun heole gesprek hooren. Wat 'n bof, dat hij op school pas de Zon-en-Wind-taai ge- j leerd had, want nu kon hij alles, wat zij zei den, goed begrijpen! Mevrouw de Zon, die het gesprek begon, zei: „Goeicnmorgcn, meneer de Wind. Lekker geslapen?" ,,'t Mocht wat! Ik deed geen oog dicht! I Foei-oci-oei!" loeide meneer de Wind. Mevrouw de Zon, die dadelijk begreep, uit welken hoek dc wind woei, merkte bc- i leefd op: I „U hadt zeker geen tijd om rustig te sla- j pen!" „Nee, natuurlijk niet!" bromdo meneer de j .Wind. „Hadt U het dan zoo druk?" vroeg me- vrouw de Zon en haar lieve, ronde gezicht l stond zóó onschuldig, dat zelfs meneer de Wind er wat vriendelijker door gestemd werd en er een oogenblik door bedaarde. „Vrcesclijk druk, mevrouw!" antwoordde hij voor zijn doen dan ook beleefd. Even scheen mevrouw de Zon na te den ken. Toen riep zij lachend uit: „Ha! nu weet ik wat! Hoe zou u het vinden, als ik u een9 hielp?" „M mij hel pen?" hijgde meneer 'de Wind verbaasd. „Ja, lijkt u dat zoo vreemd?" vroeg me vrouw de Zon, „Eigenlijk wel!" bekende maneer de Wind meer oprecht dan beleefd. „Laat ik 't maar eens probeeren!" „Als u 't dan zoo heel graag wilt..." „Ja, ik wil het heel graag!" Plotseling bemerkte meneer de Wind, dat zijn natte wangen niet alleen opdroogden, maar zelfs lekker warm werden en er kwam een bchagelijk gevoel over hem. „Mevrouw de Zon," zei hij en zijn stem klonk nu kalm, „u moet niet denken, dat ik u in het zonnetje wil zetten, maar uw te genwoordigheid alleen al doet mij werkelijk goed." Bij hot hooren van deze woorden straalde mevrouw de Zon. Och, zij wist het wel: tegen haar koesterende warmte was immers geen enkele brompot bestand! Zij wilde meneer de Wind echter eens aan het verstand brengen, dat hij al zijn boosheid best van zich afschudden kon en vroeg: „Waarom was u eigenlijk zoo boos?" „Ja, om u de waarheid te zeggen: dat weet ik niet goed meer." „En hoe uitte u uw boosheid?" „Ik blies en floot, siste cn gierde. Was dat duidelijk of niet?" „Heel duidelijk! Maar u deedfc toch zeker ook nog wel iets anders?" „Ik plaagde iedereen," bekende meneer de Wind. „Waarom deedt u dat?" „Om eens plezier te hebben." „Was 't erg prettig?" „Voor 'n oogenblik wel, maar 't verveelde me gauw cn ik werd er zelf rillerig en koud van." „Wat deedt u dan?"' „Ik blies de pannen en zelfs beele schoor- stecncn van de daken, 'k joeg hoeden in het water cn rukte boomtakken af. Ik ben er moe van." „Zoodat u nu zeker liever wilt rusten?" „Niets liever dan dat! Eigenlijk heb ik spijt van mijn woest getier. De meeste men- scben houden niet van mij. Alleen de jeugd doe ik graag plezier en zij denkt wel vrien delijk over mij. Toch houdt niemand zoo veel van mij als van u, mevrouw de Zon, en hoewel ik niet de persoon ben, die de zon niet in het water kan zien schijnen, moet ik toch toegeven, dat ik soms wel eens jaloersch ben op u." „Op mij?l" vroeg mevrouw de Zon ver baasd. „Ja, op uw zonnige natuur! U lacht steeds. Maar vertelt u mij nu eens eerlijk: bent u ook wel eens boos, bijvoorbeeld: als de wolken zich dreigend vóór u plaatsen?" „Welnee!" lachte mevrouw de Zon. „Dan denk ik maar: .straks is het m ij n beurt weer!' En weet u, verjagen kunnen ze mij nooit!" „U hebt gelijk, mevrouw de Zon en hoe wel wij nu eenmaal niets op elkaar gelij ken, zouden wij toch vrienden kunnen zijn, vindt u ook niet? U u hebt mij werkelijk een grootcn dienst bewezen! Om u de waar heid te zeggen, hebt u mij heelemaal over mijn booze bui heen geholpen. U bevalt mij heel wat beter dan mijn oude vriend, de regen, die altijd huilt bij hetgeen hij zegt en met wien ik maar al te vaak ruzie heb, ter wijl u met uw zonnigen lach Plotseling werd Bert wakker. De zon scheen door het raam en van den regen en den wind merkte hij niets meer. „Mooi weer, Bert!" zei Moeder, die hem geroepen had. Toen Bert haar zijn droom vertelde, luis terde zij aandachtig. „'t Is, of ik nu nog meer van dc zon bouel dan ik al deed, Moeder!" zei bij. Eri Moeder begreep dat best! (Nadruk verboden). „Moes, nu heb ik toch zoo iets leüks ge zien voor dc vogels. Dat moeten we vast eens koopen," riep Bep opgewonden, toen ze uit school thuis kwam. „Dag, Bep," zei moeder. „Dag, Moes." En Bep gaf moeder 'n zoen. „Mag 't?" „Wat, vrouwtje?" „Zoo'n vetbol koopen voor de meezen." „Wat is dat voor 'n ding?" „O, dat hebben we op de Vischmarkt ge zien, In dien zaadwinkel, 't Is een halve bol VERHAALTJE OP RIJM door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. 1. Drie bengels gingen niet naar school, Maar slopen stil naar 't bosch. Ze maakten liever samen jool, Ravotten op bet mos. 2 Dc namen van die bengels? 'k Noem Ze op: het waren Jan, Zijn vriend, de luie, domme Piet En ook zijn zus Marian. 3. Na 'n poosje riep Jan plots'ling uit, Ik weet een aardig spel: Een schommel maken wij! Vooruit! Of 'k touw heb? Zeker wel! Vlug klom hij in een boom en bond De einden daarin vast. Hoera! een schommel! juichte Jan. Dat 's fijn! Nu opgepast! Jan liet zich zakken uit den boom, Was weldra weer bcnec. Marian stond juichend naast hem, riep: Met schomm'len doe ik mee! G. Om beurten zaten zij op 't touw, Zetten elkander aan. Wat dolle pret! Geen schommel was Nog ooit zoo hoog gegaan! 7. Tot plots'ling Marianne's rok Bleef haken in een tak Hoog in de lucht... Dat was een schrik! O, als die tak maar brak! En vrij haar liet! Och, heden neen! Marianne kwam niet los, Bleef hangen! Lieve tijd, wat schrik! Geen hulp was daar in 't bosch. 9. Dc jongens staarden naar omhoog En dachten: Hoe loopt 't af? Weg was op éénmaal alle pret. Een ongeluk? Wat straf! 10. Marianne rukte telkens weer. De tak liet eind'lijk los. Maar ook het touw ging los, o wee! Marianne viel op 't mos! 11. Ilaar arm deed pijn. Marianne kwam Juist tegen Jantje aan. Die tegen Piet en geen van twee Kon nu nog blijven staan. 12. Een bloedneus was hun beider s'raf. Wat hadden ze een pijn! En ie^er had veel liever n u Op school maar willen zijni 13. Maar 't was te laat cn kermend ging Ons drietal dus naar huis. Zij konden nu den heclen dag Naar school niet, bleven thuis. 14. De les was hard, wel vrees'lijk hard! Maar 't drietal is voortaan. Nooit meer, als 't schooltijd was, in 't bosch Aan 't spijbelen gegaan. (Nadruk verboden). van vet en daar zit allerlei vogelzaad in." „En wat moet jc er dan mee doen?" „In den tuin leggen of aan een boom han gen," vertelde Bep. „En hoeveel kost zoo'n ding?" „Twintig cent. Dat hebt u toch wel vooi de vogels over, hè, nu 't zoo koud is?" „Ze krijgen ook geregeld pinda's", merkte moeder op. „O, ja. Weet u, dat 't snoer al weer heelemaal leeggepikt is?" „Dan moet jc weer eens nieuwe nootjes aanrijgen." „Mag ik morgen zoo'n bol koopen, Moes?" hield Bep aan, terwijl ze intusschcn haar boeken uit dc schooltasch vischte. „Nu ja, breng er maar eens één mee. Dan kunnen we eens zien, of de vogels ervan houden. Aan één zoo'n ding zijn we niet be kocht." Bep bracht den volgenden dag den vetbol mee. Midden in den platten kant was een ijzeren oogje vastgesmolten. Daar kon je 'n touwtje door doen en de lekkernij zoo in een boom hangen. Doch bij Bep hadden ze maar een stadstuin en daar stonden geen boomen in. Daarom moest de halve bol aan de drooglijn komen prijken, evenals de snoeren met pinda's. Toen Vader en Dik thuis kwamen, zagen die dadelijk 't vreemde ding in den tuin hangen en wilden weten, wat dat was. Bep vertcldo 't. Vader zei: „Nu, dat zal 'ri tractatie voor de meezen zijn." Doch, er kwam geen enkele mees aan. Eén kwam wel nog eens onderzoeken, of er nog een nootje in de pinda's zat, maar van het vet pikte zij niet. Ook 's middags zag moeder geen enkele mees aan 't vet. ,,'t Is er zeker niet koud genoeg meer voor," veronderstelde Dik. Inderdaad was do lichte vorst alweer opgehouden cn had plaats gemaakt voor een fijnen motregen. En den volgenden dag regendo het flink. Geen enkele maal kwam er een bezoeker bij de lekkernij. „Ze hebben gelijk, dat ze niet in dien regen komen," beweerde Bep. „Eigenlijk moesten we ook een vogelhuisje hebben." „O, ja, zoo'n voederhuisje. Ik weet wat," bedacht Dik op eens, „ik ga er een maken." „Heusch?" vroeg Bep blij. „Ja, Zaterdag, op de timmerles. Ik moet juist aan wat nieuws beginnen. En ik mag kiezen, wat ik maken wil. Dan kies Ik 'n vogelhuisje en 'k zal er reuze aan voort maken." Dat gebeurde. Maar voordat Dik z'n huisje af had, was de regen opgehouden, do vorst weer ingevallen en hadden de racezen ont dekt, dat de vetbol lekker was. Aan allo kanten was die al afgepikt. Zelfs kleino blauwe pimpeltjes hadden de lekkernij ge vonden en een roodborstje kwam er ook van smullen. Den derden Zaterdag bracht Dik z'n voc- derhuisje mee. Eigenlijk was 't 's Woens dags al klaar geweest. Maar toen had hij 't pas groen geschilderd cn dus moest 't eerst drogen. Dik rustte nu niet, vóór z'n buisje een plaats in den tuin had. Én vader zou 'm daarbij helpen. Niet to dicht bij het huis werd 'n stevige paal in den grond geslagen en daarop werd 't grocno werkstuk van Dik vastgespijkerd, 't Was heusch geen prettig werkje, dat timmeren in dc kou. Je kreeg er blauwe vingers van. Maar dat hinderdo niet. Wie de vogels een plezier wil doen, moet er wat voor overhebben. Doch nu was 't klaar. Moeder liet Bep een pakje Sluis' gemengd vogelzaad halen en een deel van den inhoud wérd op den vloer van 't huisje gestrooid. Dik had in do zoldering van 't huisje een paar haakjes gedraaid. Aan één daarvan hing hij dc rest van den vetbol op. „Ziezoo, nu kunnen dc vogels ook komen, smullen, als 't vies weer is," prees Bep. De duisternis viel in en er kon niet ver-i der in den tuin gewerkt worden. Toch maakten de kinderen nog een paar snoeren pinda's klaar om dio den volgenden dag in 't huisje op te hangen, aan do zijkanten, zooals Dik 't bedisselde. Nauwelijks waren 's morgens do gordij nen open, of dc kinderen keken naar 't. huisje. „Er ligt wat in," riep Bep op eens. Allen kwamen kijken. „Iets wits," stelde moedor vast. „Zou 't soms een meeuw zijn?" veronder stelde Dik. „Laten we voorzichtig gian zien." vonrl Bep. Op hun teenen liepen ze er heen. En wat was 't? Wat lag daar rustig te slapen op den bodem van Diks vogelhuisje, dat net door een morgenzonnetjo beschenen werd?... Een poes, een witte poes, dc poes van de buren! Dik was verontwaardigd. Hij vond het grenzenloos brutaal. Maar Bep zei: „De ziel! Zij dacht natuurlijk, dat we 't huisje voor haar daar neergezet, hadden. Maar je hebt 't mis, hoor poes," en Bep tilde do kat uit het huisje. Ze zette haar over dc heg bij dó buren in den tuin cn zei: „Dat wordt gevaarlijk voor onze vogels.'* Maar vader wist er raad op. Die had in de schuur nog een stuk prikkeldraad on dat wond hij om den paal heen. Nu zou Poes 't wel laten om er tegen op te klaute ren. De kat kwam dan ook niet meer in 't huisje. Maar de vogels verschenen des te drukker. En toen de vorst lang aanhield, kwam er zelfs icderen dag een ijsvogel zijn deel van den vetbol halen. Want nadat do eerste lekkernij verdwenen was, maakte moeder zelf een nieuwe door gesmolten vet met vogelzaad te vermengen en dat in een kom te gieten. Zelfs het oogje, waaraan het blok hangen moest, kwam er weer in. En heel den winter genoten de vogels en leden geen gebrek. J. II. BRINKGREVE ENTROP, (Nadruk verboden).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1932 | | pagina 15