AUTOPLAIDS M. A. RAMSELAAR MODERNE BLOKDESSINS iS p Voorkomen PRE VENTOR C. H. van DOORN Zn. 3 FIRMA 3.50 —4.25— 6.25 EEN MISVERSTAND HET POESENSCHOOLTJE ALS 'T WINTER WORDT! ALS HET SNEEUWT! is beter dan genezen! Ouders laat Uw kinderen met gezonde voeten en stevige, rechte beenen door het leven gaan. Geeft ze minstens tot 17 jaar Preventor schoenen. De juiste schoen voor groeiende voeten. Gediplomeerd Voctkundige. UTRECHTSCHKSTRAAT 9. Tel. 219. door C. E. DE LILLE IIOGERWAARD. 't Was de avond van 24 December en de familie van Veen zat in de huiskamer .Vader las de krant, Moeder legde de laatste hand aan een jurk van haar jongste doch tertje, Jaap was in zijn meccano verdiept, terwijl Mies en To een spelletje halma deden. Daar werd gebeld! „Doe eens gauw open. Jaap! liet is zoo koud!" zei Vader. Maar Jaap, die op dit oogenblik niets zoo gewichtig vond als zijn groote spoorbrug, hield zich Oost-Indisch doof. „Jaap!" klonk het. nu kortaf en de jongen bcdaclit, dat hij het vlugst weer bij zijn meccano terug zou zijn, als hij dadelijk •ging. Hij stond dus op, liep naar de voor deur, deed open enzag niets! Ja toch, daar stond .een doos op de stoep. Maar rwio zou die gebracht hebben? Had-ie nou maar eerder opengedaan! Ijverig zochten •laaps donkere oogen naar weerszijden de straat af, maar hoe goed hij ook keek, van den brenger der doos kon hij geen spoor ontdekken Moeder vond zeker, dat hij erg lang weg bleef. Zij kwam ten niinste eens kijken en vroeg: „Wat is er, Jaap?" „Kon doos!' antwoordde de jongen. „Wie heeft-die gebracht?" 1 „Dat weet ik niet, Moeder!" „Heb je dan niemand gezien?" „Nee, Moeder. De doos stond op de stoep. Ik begrijp er niets van!" „Laten wij do doos binnen maar eens openmaken," zei Moeder praktisch. „Mis schien is er een briefje bij of worden wij w ijzer uit den inhoud." Onder groote. belangstelling werd dc doos 't was eigenlijk een hopten kislj.o nu onder de lamp opengemaakt. Tien oogen tuurden naar hetzelfde voorwerp, want Vader, die anders niet gauw van zijn krant opkeek, als hij in dc buitenlandsche poli tiek verdiept was, keek even gretig als de onderen. „Ha! fijn! een kerstkrans!" juichte Mies „Die zal lekker smaken! Hoera!" kon To niet nalaten te roepen. ..'t Is een groote!" prees Jaap. „Maar-ik begrijp er niets van 'k Heb toch niets besteld!" zei Moeder wei felend, even naar Vader kijkend, of die er misschien meer van wist. Vader hield nu eenmaal van verrassingen. Misschien... „O, hij is van Vader!" riep Mies blij uit, den gedaebtengang van haar moeder vol gend- „Ik weet er werkelijk niets van!" ver klaarde Vader met zóón onschuldig ge zicht, dat allen hem wel gelooven moesten. „Laten we 'm maar eens proeven!" vond Jaap, die op elk uur van den dag waar schijnlijk ook van den nacht -eten kou cn den heerlijk uitzienden kerstkrans stel lig alle eer aangedaan zou hebben. „Nee, mannetje!" besliste Moeder. „We snijden 'rn niet aan, vóór we welen, of bij werkelijk voor ons is." „Als we daar maar ooit achter komen!" zei Jaap met een zucht en hij keek zóó on gelukkig, dat allen moesten lachen. Moeder deed de doos weer dicht en vond bet maar liet veiligst haar hoogst-eigen- liandig in den kelder te zetten. ,,'t Is natuurlijk een vergissing!" gaf Vader als zijn meening te kennen. „Als wij maar wisten, waar de kerst krans bezorgd moet worden!" zei Moeder „Waiuieer hij r.iet opgehaald wordt, moeten wij den banketbakker om opheldering vra gen. Hij is van Lagers." ,,'t Zou toch kunne n, dat hij voor ons ,was!" vond To. Ook Jaap cn Mies wilden alle hoop nog niet opgeven. Wie weet, wie hen met Kerst mis eens had willen verrassen! 't Kon natuurlijk wel cn hun gedachten gingen naar: Oom Hans, die pas uit Indie gekomen was en steeds allerlei verrassingen uit zijn tasch of zijn zakken te voorschijn toover- dc; Tante Mia, Moeders vriendin, die altijd precies wist, waarin je nu Juist zin had; Opa, die wel eens meer op een kerstkrans óf een taart getrakteerd had; Meneer Jonker, die beweerde, dat hij zelf niet van zoetigheid hield cn er daarom an deren mee „opknapte"; Mevrouw do Boer zelfs, waar net zoo'n stelletje kinderen was als hij hen en uit wier keuken altijd de heerlijkste verrassin gen kwamen. Maar neen, dat kon niet, want dc doos kwam van Lagers! Mcnschcn genoeg, die den kerstkrans ge stuurd konden hebben. Ééntje had het natuurlijk maar gedaan, doch hoe konden zo uitvinden, wie die écne was. Je kon toch niet op don man. (of dc vrouw) af vragen* „Ilebt u ons soms een kerstkrans ge stuurd?" Neen, dat begrepen zo allen best, al was het jammer, doodjammer: een heerlijken kerstkrans in huis te hebben, waarvan jo heelemaal niet proeven cn waarnaar jo maar nauwelijks kijken mocht. Wat een strop, dat zo geen telefoon hadden! Dan konden ze Lagers onmiddellijk opbellen. Nu was 't zoo'n eind loopen en 't sneeuwde ge ducht. 't Leek wel een sneeuwstorm! ,,'k Wou, dat-ic maar heelemaal niet be zorgd was!" mopperde Jaap, wiens belang stelling voor zijn brug geheel verdwenen was. Moeder kreeg werkelijk medelijden met haar drietal. Zij vond het evenwel het ver standigst hen op het ergste voor te berei den en zei: „Ik denk, dat de kerstkrans straks nog wel teruggehaald zal worden." Maar er kwam niemand om dc doos en het geval werd hoe langer hoe raadsel achtiger, lotcr eiudclijk weer geheld werd. De jeugd lag al onder de wol cn hoorde niets van dc bcL Vader ging eens kijken, wie cr was. Een jongen, misschien een jaar ouder dan Jaap, nam beleefd zijn pet af en vroeg: „Neemt u me niet kwalijk, meneer, maar is hier soms een doos verkeerd bezorgd?" Daar was dus de oplossing van het raad sel! En de jongen vertelde, dat hij Wim Vol kers heette on van zijn opgespaarde zak geld een kerstkrans voor zijn Moeder bij Lagers besteld had. Ze waren pas naast de familie van Veen komen wonen. Hij, Wim, was juist met zijn Vader en zijn zusje uit geweest, toen er een doos gebracht werd en teruggekomen op het oogenblik, dat Jaap haar weggenomen had cn cr mee naar binnen gegaan was. Zijn Moeder, die wat doof was, had de hel blijkbaar niet gehoord. ,,'t Is natuurlijk een misverstand!" voeg de hij er aan toe. „De jongen had hem tus- schen de beide deuren in gezet en Jaap kon niet weten, dat „Dc doos voor de buren bestemd was!" maakte meneer van Veen den zin af. Intusschcn had Moeder het bew uste voor werp weer uit den kelder gehaald en kw am zij er al mee aan, blij, dat de kerstkrans terecht was, al speet het haar natuurlijk geducht, dat de jeugd teleurgesteld zou zijn. Terwijl hun buurman met zijn 6chat huiswaarts keerde, zei zij dan ook tegen Vader: „Wat een tegenvaller voor do kinderen!" - Op Kerstmorgen stond Wim Volkers weer op de stoep bij de familie van Veen, toen Jaap opendeed, en vroeg hij, geheim zinnig lachend: „Compliment van Moeder en of jullie vanmorgen om elf uur allemaal een kopje koffie komt drinken?" „Wij met ons drieën?" vroeg Jaap, terwijl hij naar binnen ging om to vragen, of liet mocht. „En je Vader cn Moeder ook!" riep Wim hem nog achterna. Mevrouw van Veen kwam zelf het ant woord brengen en zei: „Zeg maar aan je Moeder, dat we alle maal heel graag zullen komen." En toen de familie van Veen dien mor gen een kopje koffie bij de nieuwe buren dronk, prijkte de kerstkrans op een grootcn schotel en werd gul rondgediend. Zoo kre gen allen er toch een stuk van! „Wat een grappig misverstand!" zei meneer Volkers. „Eerst scheen het, of we den kerstkrans moesten missen en nu heeft Jaap niet alleen een vriend, maar onze Jetteke zelfs twee vriendinnetjes gevonden. Wat zoo'n kerstkrans al niet vermag!" Allen waren van oordeel, dat het net was, of zij elkaar al veel langer kenden. Bij de familie van Veen was dit jaar geen kerstboom, omdat Vader al eenigen tijd zonder betrekking was en bij do familie Eiken morgen klokslag negen Gaat liet poescnschooltje aan! Waar je dun de kleine poesjes Met liun schooltasch heen ziet gaan! In die schooltasch zitten boeken, Erg geleerde! Denk maar, hoor! Want ook in de poesenwereld Komen knappe pieten voor! Witje kan zoo keurig lezen! Zwartje rekent weer zoo goed! Maar, zegt poesenmccster zuchtend, Iloe het met Minetje moet! 'k Weet het'niet, hoor 1 Als zoo door gaat, Stuur ik haar van school nóg af! Altijd zit ze maar te babb'len En zo geeft geen zier om stjraf! Dat- ze dom dus blijft! Geen wonder! En wat 't eindje wezen zal? Later houden alle muisjes Dom Minetje voor den mal! O, wat schrikt de poesekleuter! Dom tc blijven! Stel je voor! Voortaan zal ze heter luistTen. Mauw, miauw! ze meent het, hoor! R. WINKEL. (Nadruk verboden). Volkers niet, omdat zij pas verhuisd waren, maar toch hadden do buurtjes gezellige Kerstdagen. En goede vrienden bleven ze! (Nadruk verboden). door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Grijsje, een dikke musch met een krom men poot, zat met wel twintig andere mus- schen ze hadden toch zoo'n gezellige, groote familie! in dc kale takken der hoornen cn struiken van den tuin. Wat hadden die mussclien het druk! Het waren net kinderen: ze tjilpten allemaal door el kaar en geen mensch, die hen verstaan kon. Ja, maar de v og e 1 s verstonden hen wel! Daar kwarn een roodborstje aangetrippeld en daar een paar koolmeesjcs, een gewone vink, een merel, twee pimpelmec9jcs, een goudvink, een winterkoninkje en zelfs een kwikstaartje. Al dat gevederd volkje kwetterde hon derd-uit. Er was bepaald iels bijzonders! Maar wat? ,,'t Lijkt wel, of ze vergadering houden!" zei Hans, die met zijn broertje Tom en zijn zusje Lottie voor het raam der huiskamer naar dat drukke -Nogelgedoe stond tc kij ken. ,,'k Wou, dat we dc vogeltaal konden ver staan!" fluisterde Lottie. Even later kwam het drietal naar bui len en naderde de struiken, maar de vogels wcnschten niet gestoord te worden. Zij vlogen een paar tuinen verder. De kinderen keken hen na. Plotseling dacht Hans aan zijn nieuwen bal. Hij ging even naar binnen om hem te halen en bleef toen met de anderen in den tuin spelen, tot het donker werd. Dien nacht zag Lottie in haar droom een massa vogels in den tuin. Weer was het een druk gekwetter, rnaar was dat niet leuk? nu verstond zij duidelijk, wat zij zeiden: Daar begon de grauwe musch mot den krommen poot: KindTen, 't is nu buiten koud! 1 Als je van de vogels houdt, i— Strooi dan alsjeblieft wat brood. Winter brengt ons barren nood! En een aardig, geel koolmeesje voegde er aan toe; Apcnnootjcs lust 'k ook graag, Maar boe dikwijls 'k er om vraag, Niemand denkt er zelfs maar aan Ons wat pinda's af te staan! Een zwarte merel wilde ook te kennen geven, dat de jeugd wel wat racer voor hem en zijn sooiigcnootcn kon doen. Duidelijk verstond Lottie: Pict-piet-piet! ik heb zoo'n dorstt Nergens water met die vorst! Geef ons toch to drinken, kind, Als je vogels aardig vindt! Een een blauw pimpelmecsje kwetterde: 'n Stukje spek, dat is echt fijn! Onze maagjes zijn maar klein En met weinig gauw gevuld. 'k Heb in tijden niet gesmuld! Daar boorde Lottie ècn roodborstje zin gen: Rotto appels smaken goed, Houden 't vogelvolkje zoet Pitten, o, een lekkernij! Gaan ons snaveltje voorbij! Lottie droomde nu, dat zij naar buiten ging en de vogeltjes bracht, wat zij haar gevraagd hadden. Zij strooide niet alleen brood en apen- nootjes, maar schonk ook lauw water in een bruin-aarden schotel cn kreeg van Moe-, der een stukje spek en een rotten appel. O, wat smuldo dat vogelvolkje! En toen do maagjes gevuld waren, bedankten zo Lottie in koor. Duidelijk verstond het meisje, dat zo zeiden: Wees bedankt, boor, lieve meid, Jij licbt 't vogclvolk verblijd! Dankbaar kwett'ren wij ons lied, Want nu deert do kou ons niet! •—Iicel graag komen wij weerom Bij jou, Lottie, Hans en Tom! Juist wilde Lottie haar broertjes 't ge- beurde gaan vertollen, toen Moeder in de kamer kwam, 't gordijn opentrok en zei: „O, Lottie, kijk eens! Een snoezig kool* mcosje zit "op je vensterbank!" Lottie wreef zich eens goed dc o.ogcn uit. Natuurlijk had ze alles gedroomd! Maar ook droomen kunnen werkelijkheid wor den en do vogeltjes in den tuin voeren cr wel bij. Ze kregen alles van Lottie en haar. broertjes, wat hun vogolranagjcs maar be geerden. 't Werd een strenge winter, maar de vogeltjes in hun tuin hadden cr gelukkig niet onder te lijden! (Nadruk verboden). door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Vlokjes donzig, vlokjes wit, Zacht als kleine veeren, Pwarr'lcn vroolijk naar omlaag, Raken onze klecren. Vlokjes büil'len steeds maar door, Dansen, tuim'len oolijk. Als wij heil zoo bezig zien, Worden wij ook vroolijk! Vlokjes klein cn vlokjes rein, Heb je schik in 't leven?. Wist je wel, dat jullio ons Veel plezier steeds geven? Vlokjes, dio met smctt'loos wit Boom cn heester tooien, Als je nog een poosje valt, Gaan wij ballen gooien! Vlokjes donzig, vlokjes wit. Och, wil niet verdwijnen. Moet jo heusch naar huis, is* 'C waar? Als dc Zon gaat 'schijnen? Maar do Zon komt lang nog niet. 'k Denk: zij is verkouden. 'k Zag haar in geen dagen! Vast Moet zij 't bedje houden. Vlokjes donzig, vlokjes wit, Hoor jo ons wel zingen? Wij doen net als jullie, hoor! Dansen blij cn springen. En als straks do Lente komt, Boren kleine klokjes Overal door 't sneeuwkleed liccn! Dan is 't uit, hoor vlokjes 1 Maar nu is 't ndg volop feest: Vlokjes dart'len oolijk! En wij kind'rcn allemaal Juichen: 't Sijeeuwtj Wees vroolijk! (Nadruk verboden)* OPLOSSING VAN DEN REBUS IN HET VORIGE NUMMER. Do banketbakker bracht veertien room-1 hoorns bij den buurman van Ilenk. (Nadruk verboden).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1932 | | pagina 15