AUTOPLAIDS M. A. RAMSELAAR MODERNE BLOKDESSINS Voorkomen C. H. van DOORN Zn. FIRMA 3.50 —4.25— 6.25 VAN DRIE PRINSJES, OF BEZOEK BIJ EEN KOLENBRANDERSVROUW BbDg twee jongsten schenen, door dezen vroolijken uitroep aangevuurd, hun ge dachte van terug te willen gaan weer te vergeten. Ook zij liepen vlug verder en weldra hadden zij zulk een dolle pret, dat zjj geen vermoeidheid schenen tc voelen en .aan terugkccren dus nog niet dachten. Zoo liepen zij "\oort, totdat zij in dc verte een hut zagen. Niet wetende, dat in de hut een kolenbrander met zijn gezin woonde, stel de de oudste voor, daarin een kijkje te gaan nemen. KLAAS DE SNEEUWPOP i is beter dan genezen! Ondors laaf Uw kinderen met gezonde voeten en stevige, recht® beenen door het leven gaan. Gceit ze minstens tot 17 jaar Praventor schoenen. PREVENTOR De julsto schoen voor groeiende voeten, Gediplomeerd Voetknndige. UTRECHTSCHT.STRAAT 9. Tel. 219. *t Was in den namiddag van Januari 1764 dat drie jongens, waarvan do oudste ongeveer twaalf of dertien jaar oud kon zijn, de middelste tien. en de jongste wellicht acht of negen jaren telde, door het bosch van Marly draafden, tel kens verschrikt omkijkend, wanneer zij achter zich of in het struikgewas ecnig ge ritsel hoorden. Doch bangheid was het niet, dat hen zoo vaak het hoofd deed omwen den, want daarna draafden zij weer lachen de voort. Toch scheen het vroolijke drietal iets te doen, wat niet mocht. Dit bleek ook, toen de middelste den oudsten knaap vroeg: „Zouden wij niet teruggaan, Lou?M Waarop dadelijk de oudste hern geruststelde door lachende te zeggen: „Ben jc dwaas? 'k Weet beslist, dat niemand ons nog heeft gemist! We kunnen nog best wat verder het bosch indwalen! Leve de vrijheid, jon gens!" „Daar woont blijkbaar geen sterveling in." sprak hij. „En ik wil wel eens zien. hoe zoo'n lcclijk, klein huis er van binnen uitziet. M „Laten wij er liever niet binnengaan," Waarschuwde dc jongste, ,,'t Kan best een |roovershol zijn!' H „Wel, dat zou juist fijn zijn; dan bele ven wij nog eens een echt avontuur!" riep jüe oudste lachende uit. 9 Ook de middelste wilde wel eens een avontuur beleven. En omdat dc jongste niet laf wilde zijn, volgde hij de anderen naar de hut. jg Groot was echter hun teleurstelling, loon ;;>£ij het verblijf van het kolenbrandersgezin •hadden bereikt en daarin, al glurende door Jlo half-openstaande deur, geen roovers za gen. Slechts een armoedig gekleedc vrouw «n een kind bevonden zich in liet vertrek. Dc Hrrouw nam juist een ketel op, die aan een 'ketting boven een houtvuur hing, en liet kind speelde met een uit lappen gemaakte ■'[pop op den vloer. „We zullen in deze hut geen avontuur {belevenfluisterde dc oudste. 8 „Wel jammer, dat er geen roovers wo nen", klonk liet eenigszins teleurgesteld uit den mond van den tweede. Doch de jongste zuchtte als opgelucht en ar^ide dadelijk voor: „Laat ons de hut bin nengaan en vragen, waarom die vrouw in jzoo'n donker verblijf woont 1" Zonder het antwoord der twee anderen af te wachten, [duwde hij de deur wat verder open. Hoel Meven schrikte hij van het geknars der roes tige scharnieren, maar liij was al binnen Ook de vrouw keok eenigszins verschrikt bij dit knarsendo geluid. Ze dacht, dat haar man, die wat dieper in het bosch houtskool maakto, reeds thuiskwam om tc eten, cn het maal was nog niet gereed. „Is "t al zóó laat?" vroeg zo daarom, zon der om te zien, wie er binnenkwam. Maar toen zo op haar vraag geen antwoord kreeg, keek ze naar de deur, cn voordat zo het drietal iets kon vragen, begon de oudste tot haar: „Hoe kunt u toch wonen in deze donkere, triestige hut, cn nog wel met een deur, die zoo akelig piept cn knarst?" Vreemd keek reeds dc vrouw op bij het zien der drie keurig gcklccde knapen, die daar in oen ganzen-rijtje stonden on ver baasd rondkeken. ,Wij, arme lieden, zijn niet gewend in een beter verblijf te wonen, jongeheer," was liaar eenigszins verlegen antwoord. „Wij zijn reeds tevreden, als we een dak boven ons lioofd hebben en geen gebrek behoeven tc lijden „En wat kookt u daar in den ketel, dat zoo lekker ruikt?" vroeg dc tweede. „Wat u ruikt, is niet het water in den ketei," hernam de vrouw, „'t Is eon versclv gebakken Driekoningenbrood! Kijk, daar ligt het op een schotel De drie knapen staarden met groote oogen nieuwsgierig naar het ronde, bruin gebakken brood op een grooten, grovcn schotel, die midden op dc ruw-houtcn tafel prijkte. „O, wat ziet dat brood er heerlijk uit!" riep de jongste van bet drietal. „Ik denk, dat zulk een Driekoningenbrood ook wol lekker zal zijn, nietwaar?" Dc vrouw, zeer gevleid door dezen onge- kunstelden uitroep, vroeg toen ook dade lijk: „Willen de jongeliccren misschien een stukje van liet brood proeven? 'j, Is eigen lijk wel voor vanavond bestemd, maar 't is groot genoeg; ik kan er dus best wat af snijden, als ik er u een genoegen mee doe „Ik zou er wel graag een stukje van wil len opeten," sprak de jongste, ,,'k Heb er- gen honger". „I k heb er ook wel trek in," zei dc tweede. „Zit er ook een boon in?" vroeg de derde. „O, vel drie boonen deed ik er In," ver telde dc vrouw, terwijl ze, met een groot mes, drie sneden van het. groote, ronde brood afsneed en deze, op écn bord, hun voorzette. „Ja, 'k bezit maar twee borden," veront gehuldigde zij zicli. „Ge moet u dus maar wat behelpen." Lachende verzekerde haar daarop het drietal, dat zij dit lekkere brood zelfs wel zonder een bord te gebruiken konden eten. Gretig hapten zij toen in het werkelijk goed smakende brood, en al heel gauw riep de oudste: „O, ik heb een boon!" „Ik bijt er juist ook op een!" riep de tweed' „O, cn ik heb er óók een!" schreeuwde de jongste, cn hij toonde lachende een har de, witte boon. „Wol, jongeliccren, dan zijt ge allo drio Koning," sprak ook de vrouw lachende. Dan moet ge eigenlijk een kroon op uw hoofd dragen! Maar, die kan ik u niet ge ven, doch wèl nog een stukje van het brood Weer sneed ze daarop drie sneden af, die ook weer met evenveel smaak door het vroolijke drietal werden verorberd. Al etende riep toen op eens de jongste: „Verbeeldt jullie jo eens, dat onze deftige gouverneur ons zoo eens zag! Wat zou hij een oogen opzetten!" „Hij zou het dadelijk aan grootvader ver tellen!" lachte do tweede. ,Grootvader zou ons geheim uitstapje heelemaal niet erg vinden," sprak de oud ste. „Maar de vervelende gouverneur, die stijve, akelig-deftige dc la Vaugyon, die ons aaii die vervelende Lalijnschc werkwoor den en verbuigingen bezig denkt, zal na tuurlijk woest zijn, als hij ons niet op do leerzaal vindt." ,Onze verwaande gouverneur denkt mis schien op dit oogenblik in 't geheel niet aan ons," meende de tweede. ,Die denkt waarschijnlijk meer aan zijn prachtige kleercn, die hij vanavond op liet Driekoningen-bal zal aantrekken Terwijl zij zoo spraken over het groote feest, dat dien avond grootvader zou ge ven, bedacht op eens do oudste van het drietal, dat het meer dan lijd was, naar huis terug te keeren. „Nu vlug naar het kasteel terug, jon gens!" sprak hij. „Hè, moet u naar een kasteel?" vroeg de vrouw, die haar handen van verbazing in eensloeg. „Naar welk kasteel?" „Wel, naar Marly," legde de oudste haar uit. „O, u woont dus op het Kasteel van den Dauphin van Frankrijk?" hernam de vrouw op nog meer verbaasden toon. „Ja, daar wonen wij alle drie!" riep dc jongste. „U ziet dan zeker wel vaak den goeden Dauphin, hè?" vroeg dc vrouw. „En kent u ook zijn kinderen? Men zegt, dat zij even goed en vriendelijk zijn als hun vader. Is dat werkelijk zoo?" „Dat is erg prettig voor die jongens, als de mcnsclien zoo iets vortellen," sprak dc oudste. „Doch wij kunnen niet zeggen, of die jongens niet of wel aardig zijn... Maar nu moeten we werkelijk naar huis, goede vrouw," ging hij voort. „Maar we mogen liior zeker nog wel eens terugkomen, niet waar?" „O, zoo dikwijls u maar wilt," was liet vriondelijko antwoord. „En dan komt ge alle drie, zooal3 vandaagEn denkt er aan, dat ge vandaag alle drie Koning zijt. Vergeet dit niet!" „Wij zullen het werkelijk niet vergeten," beloofde haar het drietal. Dien avond, terwijl zij met haar man van het Driekoningen-brood at, vertelde zij den kolenbrander van de drie aardige knapen, die zoo van het brood hadden gesmuld, en die heel toevallig de drie boonen vonden. „Ze vonden er ieder één," sprak ze. „En zo waren toen zoo blij. En jc kon aan alles zien, dat het kindoren van rijke ouders wa ren, want ze waren zoo keurig gekleed 't Zijn bepaald kinderon van een der edel lieden nan het hof van den Dauphin. Ze vertelden ook, dat zij op het kasteel Marly woonden. En daar kregen ze les van een gouverneur, zooals ik uit hun gesprek hoorde. Dat moet dan zeker een soort schoolmeester zijn, hc?" „Ja, zoo iets zal het wel zijn," meende dc kolenbrander. Doch heel vreemd keken dc kolenbran der en ook de vrouw op, toen een page, gekleed in dc kleurige livrei van den Dau phin, de hut binnenkwam cn de vrouw een prachtige pop gaf, die, aan een koord om haar hals, een klein taschje droeg. „Deze pop moet ik u geven, goede vrouw," sprak de page. „Ze is bestemd voor uw kind. En het taschje aan het koord is voor u. Wat daarin is, wordt u geschonkeu door de drie prinsjes, de zonen van den Dauphin, die u nogmaals bedanken voor uw gast vrij onthaal op het heerlijke Driekoningen brood „O, hoe is het mogelijk! Hoe is het toch mogelijk!" riep de vrouw geheel ontdaan uit. „De zonen van den Dauphin hier, bij m ij, in deze hut, en gegeten van het door mijzelf gebakken Driekoningenbrood! En nog wel op cén bord! Ach, wat moeten zc wel van zulk een armoedige ontvangst heb ben gedacht?" Zc hebben aan niets anders gedacht dan aan uw vriendelijke gastvrijheid en aan het Driekoningen-brood, waarvan zij alle drie hebben gesmuld," vertelde de page la- chendo. „En hun grootste wensch is, dat gc, voor het geld, dat ge in dit zakje zult vinden, eenige meubelen, vooral stoelen, en óók borden aanschaft, opdat, wanneer zij weer eens u komen bezoeken, zij niet met z'n driecn op één stoel behoeven te zitten, en ook niet tc eten van één b$d Na dit tot dc vrouw gezegd tc hebben, verliet de page dc hut cn ging terug naar het Kasteel, waar de drie prinsjes hora rnet allerlei vragen, zooals: „Wat zei de vrouw wel?" en „Hoe vond liet kind de pop?" ont vingen. Wellicht hebben zij later ook nog wel eens een bezoek in de kolenbranders-hut ge bracht. Doch dit vorteltdc geschiedenis niet. Maar wèl, dat do prinsjes, die eens van bet Driekoningen-brood der kolenbranders- vrouw smulden en héél toevallig daarin ieder een boon vonden, cn daarom Koning werden genoemd, later wcrkelijko Konin gen werden! Do oudste werd Koning Lodewijk XVI. De middelste, toen reeds graaf do Pro vence, werd Koning Lodewijk XVIII. En de jongste van het drietal, dc graaf van Artois, werd óók een Koning, dio Ka- rel X werd genoemd. TANTE JOH. (Nadruk verboden).. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD Klaas, dc sneeuwpop, stond toch zoo zie- fig te kijken! Uit één zijner groote anthra- cict-oogcn biggelde een zwarte traan over zijn smoezelige wang. Hij vond bet heelo- maal niet prettig, dat het dooide. De men- flehen mochten clan blij zijn, dat do vorst niet aanhiel.d, hij was het met de kinderen eens en zou niets liever gewild hebben dan dat de vorst minstens nog een maandje aangehouden had. Je voelde je immors veel lekkerder met vorst! Sinds de dooi inge treden was, had hij zoo'n akelig, slap ge voel over zich. Hij kon eigenlijk niet zeg gen, waar 't precies zat, 't ging door zijn heele lichaam, al geloofde hij wel, dat zijn hoofd er 't meest onder tc lijden had! Stevig cn fior had hij daar in het begin der Kerstvacantic gestaan in zijn vcrblin- dendo witheid, de algemecno bewondering wekkend en zijn bezem dreigend heffend tegen ieder, die hom te na kwam. En nu? Alles was even akelig! Zelfs zijn bezem was hem afgenomon door Mina, dc werk ster, terwijl zij mopperde: „die lastige kin deren halen ook alles onder jo handen weg!" Klaas kon het niet laten aan zijn nu ver vlogen jeugd tc denken. Wat had hij zich heerlijk sterk gevoeld en wat was hij trotsch geweest, als de maan 's avonds eens naar hem was komen kijken! Die vond hem natuurlijk ook mooi, al had zij 't niet gezegd. Aan haar vriendelijk gezicht had hij duidelijk gezien, dat zij schik in hem had, ja, zelfs tegen hem lachte! En nu was de maan er zelfs heelemaal niet! Natuur lijk had ze geen lust te schijnen, omdat ze verdriet had, groot verdriet. Was het ook niet vrceselijk: haar vriend Klaas Sneeuw man zóó te zien wegkwijnen? Noe, zij zou vast niet weer verschijnen, voor hij opgestijfd was, als hij ooit nog opstijven zou! Eu als hij niet opstijfde? Wel, dan bleef dc maan natuurlijk weg. Dat kon jc toch op jc vingers natellen! Klaas had eigenlijk nooit vingers gehad en het gemis ervan ook niet beseft, maar hij sprak dit één dor kinderen na, die hij liet had lioo- ren zeggen in den goeden, ouden? neen: in zijn jongen tijd, toen ze hem daar pas neergezet hadden en Tootje op een vraag van kleinen Herman geantwoord had: „O, natuurlijk loopt hij vannacht niet weg! Hij staat daar morgen nog even mooi ais nu, Dat kun je wel op je vingers na tellen!" En Tootje had gelijk gehad! Hij was daar Zelfs verscheiden dagen zoo mooi blijven staan. Wat zij nu van hem zeggen zou? Och, ze had do laatsto dagon van dc Kerst- vacantio zelfs niet naar hom omgekexen! En vanmorgen was zc naar school geguan met haar tasch onder den arm. Wat was ze kwaad geworden, toen kleint Fietjc vlak bij haar in een modderplas trapte, zoodat do modder niet alleen tegen haar kousen en schoenen, maar zeii'ö loijon baai- mantel spatic! Pietje was eigenlijk con nare jongen. Eerst was hij blij geweest met dc sneeuw en nu was hij blij met do plassen. Zeg zelf: was dat nou aardig? Hij kon toch wel be grijpen, dat dio plassen do grootste vijan den van Klaas waren, maar wat bekom merde dat domme jongetje zich daarom? Noen, dan was Kitty lievor, het ziek© meisje, dat voor liet raam lag cn zoo'n ple zier in hem gehad had. Klaas zag duidelijk, dat zo bedroefd was, omdat hij zich zoo zwak voelde. Lief was dat van haart Zou 't misschien komen, omdat zij zelf niet ge zond en sterk was evenals do anderen? Klaas had medelijden met Kitty. Hij wil de haar graag een pleziertje doen. Maar wat? Ilct prettigst zou zo eigenlijk vinden, als hij weer opstijfde. En Klaas moest, het zichzelf eerlijk bekennen! hij wilde eigenlijk niets liever. Wie weet, of 't hem niet gelukto, als hij nu eens heel, heel goed zijn best deed! Hè, wat werd dc lucht mooi rose! Klaas moest or maar steeds naar kijken, 't Deed hem bepaald goed. Hij voelde zich al heel wat beter. Enbedrogen zijn anthraciet- oogen hem niot? daar was do maan werkelijk ook! Zou dio hem wat to zeg gen hebben? Dc maan was veel smaller in 't gezicht go worden; zeker ook ziek geweest, net als hij, Klaas! 't Weer was immers ook zoo ongezond geweest, hadden de groote raen- schcn tegen elkaar gezegd. Klaas had hot duidelijk van een paar voorbijgangers ver staan. 't Was, of de maan cn hij een wedstrijd hielden: wie er 't eerst weer even goed uit zag al6 tovoren. En hij, Klaas, nam zich stellig voor het te winnen. Hij hield zich weer heelemaal stijf. Een zwarte traan, dio uit zijn anthraciet-oog gedruppeld was, bleef verstijfd aan bet puntje van zijn neus hangen. Maar dat hinderde onzen Klaas heelemaal niet! Integendeel: hij voelde zich steeds beter. Hij had wel kunnen juichen van plezier. Maar gelukkig bedacht hij nog juist bij tijds, dat hij Kitty wilde verrassen en na tuurlijk zou alle aardigheid er af zijn, als hij iets hardop riep, want dan zou zo wak ker worden, misschien door 't gordijn naar buiten gluren en hem zien! Neen, Kitty mocht niets merken vóór den volgenden morgen, als hij daar weer stofstijf voor haar raam zou staan. En hij zou Mina toonen, dat hij daarbij haar bezem niet noodig had! Kitty merkte dan ook niets. Klaas, stijve Klaas, zooals ze hem vroeger genoemd had den, kon het oogenblik bijna niet afwach ten, waarop het gordijn in Kitty's kamer opengetrokken werd. Maar toén werd zijn geduld ook ruimschoots beloond, want het zieko meisjo klapto in de handen van ple zier en riep vroolijk uit: „O, Moeder! Moeder! kijk eens! Klaas is weer opgestijfd!" Wat was ze blij! En toen de andere kinderen naar school gingen, keken ze ook, maar Pietje, die ake lige jongen, riep: „Wat ziot-ie er leelijk en vuil uit!" Alsof dot er iets op aankwam! Maar hot kon Klaas al heel weinig schelen, wat Piet je en de anderon van hem zeiden, als Kitty maar vroolijk keek. En dat deed ze zeker! Eiken morgen keken Kitty cn Klaas nu naar elkaar. „Dag Klaas!" zei Kitty en zij wuifde mefc haar handje. „Dag Kitty!" zei Klaas in dc sneeuwvlok- kentaal, maar die was zóó zacht, dat Kitty haar niet verstond. Ook dat hinderdo heelemaal niot. Als Klaas haar vroolijk gezichtje maar zag. En terwijl de andere kinderen met ram melende schaatsen naar het ijs gingen en Klaas niet meer schenen te zien, hield hij de wacht voor het raam van het zieke meisje. Hij staat daar nog en hoopt er een bee- len tijd te blijven. Misschien wel, tot de maan ook weer verdwijnt! Wie zal hot zeggen? (Nadruk verboden).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1933 | | pagina 15