GROOTE COLLECTIE
RAM3ELAAR
BRILLEN
G. VAN DUIN
Levering van Fondsbrillen
HANDGEWEVEN
TAFELKLEEDEN
D IVAN KLEEDEN
KAPSTOKKLEEDEN
ETC. ETC.
FIRMA
DE IJDELE, WITTE ROOS
KLEINZEERIG MIESJE
BLOEMEN RUIKEN
MOEDER WITJE EN HAAR
KLEINTJES
ALS HET REGENT
ook de allernieuwste
modellen.
Prima pasvorm.
Concurreerende
prijzen.
Uitsluitend
1e kwaliteit.
JUWELIER OPTICIEN TEL. 898
(Een Blocmcnsprookje).
„Hebt ge het allen wel gezien, dat de
Koningin alleen m ij heeft aangeraakt, toen
zij straks hier voorbijkwam? Ja, nu zal ik
spoedig worden geplukt en daarna pron
ken in een vaas van echt kristal. En ik,
de schoonste van jullie allen, krijg een
ecrcplaats op do Koninklijke tafel
Zoo sprak een prachtige, pas ontloken
witte roos tot de andere rozen, die, even
als zij, aan hoogstammige struiken, in een
perk groeiden en bloeiden.
„Ja, 't kornt natuurlijk door mijn bijzon
der fijnen geur," ging de witte roos voort.
„Ik hoorde ook duidelijk, hoe de Koningin
over mij sprak. „Deze roos is schitterend
van kleur," zei zo tot een der hofdames
„Lieve zuster, witte roos," begon nu ccn
zeer schoonc, fluweelachtige, donkerroode
roos, in haar nabijheid, „ook onze beurt, dc
Koninklijke tafel tc mogen sieren, zal
weldra komen. lederen dag komt de Ko
ningin langs dit rozenperk en wijst ecnigen
van ons aan. Morgen zal zij weer komen,
en wellicht mij en een onzer gele, rose of
roode zusters
„Verbeold je toch niet, dat jullie ooit één
van allen op de Koninklijke tafel zult prij
ken!" viel dc witte roos in. „Zulke gewone
fel-gekleurde rozen zijn niet zoo voornaam
als de rozen van m ij n stam. Ge bobt toch
zeker wol gezien, hoe diep de tuinman voor
mij boog, toon hij hoorde, dat dc Koningin
mij, als dc schoonsto prees?"
„Mij boog niet voor jou; hij boog alléén
voor de Koningin!" riep een der theerozen
heftig de witte roos toe.
„Neen, voor m ij boog hij!" bitste de witte
roos. „En zoodra dc Koningin was heenge
gaan, hoorde ik hem mompelen: „Iioe jam
mer, dat ik deze roos, de eerste, die aan
dezen, struik is ontloken, moet afsnijden".
Maar ik vind het heerlijk tc worden ge
plukt! Want 't is dc Koningin, die mij aan
wees, als de schoonste aller rozen! En wat
een eer, dat weldra haar zachte vingers
mijn blaadjes zullen strcclen, cn haar nous
zich zal verkwikken aan mijn verrukkclij-
ken geur!"
Terwijl dc witte roos zoo sprak, wiegde
zij zich trotsch heen cn weer, zoodat do
glimmende, groene blaadjes onder aan den
stengel begonnen te trillen. Toon verhief
ook op eens do struik, waaraan de witte
roos groeide, zijn stom:
„Mijn lief kind, wees toch niet ijdcl," be
gon hij. „Wat vandaag schoon cn frisch cn
geurig is, ligt wellicht reeds morgen ver
dord cn verflenst in 't stof. Snoof daarom
niet op uw schoonheid, die toch zóó ver
gankelijk is..."
Heel even trilden bij deze waarschuwing
de fijne blaadjes der ijdele roos. Doch 't
duurde niet lang, of dc indruk vervaagde
„Die vader Struik heeft juist zulke grau
we, sornbere gedachten, als hij or uitziet,'
dacht ze. „Hoe zou ik, die zóó schoon bon
zoo worden, als hij zegt? Ik, die straks in
een kristallen vaas op de Koninklijke ta
fel zal prijken?"
Zoo dacht óók de ijdclc roos, toen zij
eenige uren later werd afgesneden cn weer
dc struik tot haar sprak: „Mijn ijdcl, lief
kind, dat heengaat voor altijd, denk aan
mijn woorden..."
Dienzelfdcn avond prijkte werkelijk dc
ijdele, witte roos, tusschcn zeldzame kas
bloemen, in een kristallen vaas, die ge
plaatst werd op do Koninklijke tafel, juist
tegenover de plaats der Koningin. Haar
ijdel bloemenhartje zwol toen van trots,
vooral op het oogenblik, toen de Koningin
haar uit de vaas nam, cn zij zich door vele
prachtig-gekleede dn mes cn hecrcn hoorde
prijzen, niet alleen orn haar zeldzame
schoonheid, doch ook om haar heerlijken
geur. En nog meer streelde het haar IJdel
heid. toen de zachte hand dor Koningin,
haar niet weer in de vaas terugbracht, doch
wél, met een gouden speld, vasthechtte op
haar prachtig diner-toilet.
„Wat zullen mijn zustors, de andere ro
zen, mij benijden, als zij hooren welk een
buitengewone onderscheiding mij te beurt
valt," murmelde de ijdele roos. „O, wat
voel ik mij toch gelukkig!"
Vol vreugde plooide toen de ijdele, witte
roos haar geurige blaadjes nog wat meer
naar achteren, om toch maar héél dicht
bij de Koningin te zijn, opdat deze nog
meer haar schoonheid zou kunnen bewon
deren. Zij, die steods meer van haar frisch-
hcid verloor, dacht zich nu nog véél schoo
ner cn frisschcr dan de kasbloemen, die zoo
fleurig stonden in de kristallen vaas. Ja,
zelfs toen zo weldra, bijna verwelkt, aan
den half-verdroogdcn stengel hing en ook
reeds zich te moe cn cn te krachteloos voel
de, haar blaadjes nog verder le ontplooien,
begreep zij nog niet, haar schoonheid te
hebben verloren.
Dit bemerkte echter al spoedig de Ko
ningin. „Zie toch eens," sprak zij tot een
der hofdames, „zie nu toch eens, hoe spoe
dig die straks nog zoo frissche, witte roos
is verwelkt! Roode rozen blijven toch veel
langer mooi, dan deze teere witte bloe
men
,,'t Is zooals Uwe Majesteit zegt," was het
antwoord. „En hoe Jeelijk is zulk een ver
welkte roos, Ze bederft waarlijk de schoon
heid van een schitterend-schoon kleed."
„Dan zullen wij dat verflenste roosje
maar dadelijk afleggen," sprak dc Konin
gin.
Dat men zoo over héar sprak, begreep dc
ijdole, witte roos nog niot. Ze voelde alleen,
dat men haar neerlegde op een plek, waar
het veel kouder wa9, dan op de japon der
Koningin. Ze wist ook niet, dat ze op een
marmeren schoorsteenmantel lag. maar de
koude van het marmer deed haar prettig
aan, zoodat ze dacht: „II i e r zal mijn ver
moeidheid wel weer verdwijnen, hier zal
ik straks weer do kracht hebben, mijn
blaadjes verder le ontplooien
Maar juist op oen oogenblik, toen zij
meende haar verloren kracht teruggekre
gen te hebben, cn trachtte haar blaadjes
verder uit te spreiden, zag ze toevallig in
den spiegel, boven den schoorsteenmantel:
haar eigen beeld. „Bah, wat ligt clailr een
leelijke verflenste roos!" riep zo uit. „Hoe
prettig, dat ik niet zoo IcclijU hen! Want
schoon en geurig ben ik nog altijd En
straks zal weer dc Koningin konicn cn mij
opnieuw vasthechten op haar prachtig
kleed
Maar toen dc ijdele, witte voos dien avond
tusschen nog meer verwelkte bloemen, in
een vuilnisbak log, hoorde zij al spoedig
van haar lotgenooten, dat cr een cindo was
gekomen aan haar glorierijk, doch zeer
kort bestaan, „En toch was ik eens de
schoonste van allo rozen in het perk," ver
telde zij. „En wat hen ik nu?" Geen der
vorflenste bloemen zei hierop iets, ook zij
waren eens schoon en geurig geweest, doch
zij wisten, dat een kort bestaan hot lot van
alle bloemen is. Daarom zwegen zij.
Maar toen dacht op eens do ijdclc, witte
roos aan de woorden, die eens vader Struik
tot haar sprak: „Wat vandaag schoon,
frisch en geurig is, ligt wellicht reeds mor
gen verdord en verflenst in het stof. Snoef
daarom niet op uw schoonheid, die toch
zóó vergankelijk is
TANTE JOH.
(Nadruk verboden).
Micsje was verbazend klcinzcerig. Bij do
minste of geringste aanleiding begon ze
le huilen. Stootte ze maar even haar knie
tegen de tafel, direct betrok haar gezichtje.
Als 's morgens hnar haren geborsteld
werden, liep het maar zelden zonder een
huilpartijtje af.
Haar vriendinnetjes wilden niet eens
meer met haar spelen. „Zo huilt toch al
tijd!" zeiden ze. Moeder vond het erg ver
velend en probeerde van alles om Micsje
die kleinzecrigheid af te leeren, inaar het
had tol nu toe niets geholpen.
Op een keer had Moeder het erg druk.
*s Middags zouden cr gasten komen en
Moeder moest nog ccn hcclcboel klaarma
ken.
In do keuken was het een rommel van
potjes en pannetjes, verschrikkelijk! Mies-
je wilde Moeder graag helpen, maar Moe
der zci:„Ga een beetje in den tuin spelen,
dan kan ik goed opschieten.
Weet je wat je doet? Ga bellen blazen!'
Hé ja, dat vond Miesje fijn, en dus trok
ze met een bakje zeepsop en een pijp naar
den tuin.
Weldra dreven de prachtigste zeepbellen
door de lucht, heel de tuin werd erin weer
spiegeld, o, wat was dat mooi!
Groote en kleine zeepbellen blies Miesje
maar alle even mooi. De teerste kleuren
rqtr.
- Kom jij eens liïfcr, Ma'rietje,
En kijk rne eens goed aan!
- Wat heb je met hot roosje.
In 't bloemenperk gedaan?
- Vanmorgen zat liet stevig
Nog aan den langen steel
- En nu is die gebroken
Ten minste... 't scheelt niet veel!
- Ja... ikke... stamelt Rietje,
Rook even aan de roos
- En stootte mot mijn handje...
Och, Moeder, wees niet boos!
Voor dezen koer nog niet dan!
Zegt Moeder. Heb jc spijt?
Bedremmeld knikt Marietje
En Moes zegt: Kleine meid,
Als Jij wilt bloempjes ruiken,
Bedenk dan corst heel vlug,
Dat jc daarbij je handjes
Houdt stevig op je rug.
Ja, Moeder, ja! juicht Rietje,
Dat zal ik altijd doen!
Heft op 't betraand gezichtje,
Geeft Moedertje een zoen.
Klein Rietje ruikt nog dikwijls
De bloempjes, maar... doet 't goed:
Houdt op den rug haar handjes.
Ze weet nu, hoe het moet!
CARLA HOOG.
(Nadruk verboden).
hadden zc cn vol bewondering keek zij ze
na.
Wacht, nu een heel groote zeepbel blazen
Mies blies en blies, tot cr een zeepbel
kwam, zóó groot en mooi, als Mies nog
nooit gezien had! Daar dreef ze weg van
de pijp. Mies er achterna, om zoo lang mo
gelijk dc mooie bel tc bewonderen, die op
het zomcrwindjo wegdreef, lichter dan een
veertje. Een beetje op, een beetje neer ging
de zeepbel, tot op eens pats, daar spatte
hij uiteen op Miesje's gezicht.
Meteen was Miesje's plezier weg en be
gon ze hard te huilen.
Maar wat was dat? Vlak bij haar
klonk ccn vreemd geluld, 't leek wel, of er
iemand heel zachtjes lachte.
Mies hield van schrik even op mot schrei
en en keek om zich hoon.
Vlak voor haar oogen stond een leer we
zentje, zoo klein als Miesje's kleinste bad-
popjo, tc dansen in de lucht. Vol verbazing
koek Mies het wezentje aan. „Je zult vallen
en jezelf pijn doen," zei zc; „kom op het
gras zitten. Wie bon jc eigenlijk?"
„Ha, ha, ha," lachte het kleine ding, „val
len en mezelf pijn doen! nee, hoor, ik val
niet, en ik ben niot zoo klcinzcerig ook!
Ik ben hel zeepbellenvrouwtje cn ik zat in
die groote zeepbel, die zooeven uiteen ge
spat is op jc gezicht. Om je te plagen, heb
ik zoo hard gedanst in die zeepbel, dat hij
kapot ging en ik trof het, dat hij juist op
je gezicht plofte."
„Zoo," zei Mies boos, „trof jij het"? Maar
ik trof het niet; het deed pijn!"
Nu schaterde het zecpbollenvrouwtje.
„O! o!" riep het, „zoo'n kleinzeerig kind
heb ik nog nooit gezien, te huilen als een
zeepbel baar raakt, o! o!" en het bellen
vrouwtje danste In de lucht van pret.
Mies stond een beetje beteuterd te kij
ken. Zoo'n klein ding, dat haar uitlachte!
Plotseling werd het zeepbellenvrouwtje
ernstig. „Zeg, Miesje," zei het, „deed het
nu heusch pijn, toen die zeepbel je raak
te?"
„Natuurlijk," zei Micsje, „anders zou ik
toch niet gehuild hebben, ik voel de pijn
nog."
„Och," zei het kleine vrouwtje meewarig,
„cn waar doet het dan pijn?"
„Hier," zei Mies cn ze wees op haar
wang, terwijl zc zoowaar alweer ccn beetje
begon tc huilen.
Maar nu plofte het bcllenvrouwtje in het
gras en lachte, lachte, tot do tranen aan
de grashalmen hingen.
„Neen, maar," hijgde het eindelijk, toen
het wat tot bedaren kwam, „neen, maar,
dat is wel het toppunt, zooiets heb ik nog
nooit beleefd!" cn weer schaterde zc het
uit.
„Wat dan?" zei Miesje ongeduldig, „doe
toch niet zoo raar, je doet niets dan me
uitlachen!"
„Ja, zie je," zei 't bcllenvrouwtje, „ik
kon me werkelijk niet goed houden. Je
wees je rechterwang' aan en de zeepbel
is op je linkerwang uit elkaar gespat. Ik
zat er zelf in, dus ik weet het goed!"
Wat was Micsje beschaamd! Snel droog
de ze haar tranen en keek het zeepbellen-
vrouwtje verlegen aan.
„Jo moet me beloven," zei het vrouwtje,
„dat je niet meer zoo kinderachtig zult zijn
en jezelf niet meer zoo aanstellen zult. Het
staat verbazend flauw cn ik denk, dat jc
Moeder liet ook niet leuk vindt, is 't wel?
Neen, dat moest Mies toegeven, Moeder
had er verdriet genoeg over. Op eens nam
zij een flink besluit en zei: „Ik beloof u,
dat ik voortaan niet meer zoo kleinzeerig
zijn zal!"
„Mooi," zei hot bellenvrouwtje, „ik weet
dat je altijd doet, wat je beloofd hebt, dus
zal ik er dan maar op vertrouwen. Maar
blaas nu asjeblieft een nieuwe zeepbel voor
me, want ik voel me het beste thuis in
zoo'n mooi, rond, glazen huisje, van waar
uit ik de wereld kan bekijken."
Mies haastte zich, om een mooie bel te
blazen, het bcllenvrouwtje sprong erin cn
hup, daar dreef de zeepbel al weer weg.
Als Miesje zichzelf later eens bezeerde,
en wildo gaan huilen, dacht zij altijd aan
het zecpbcllenvrouwtje en begon clan te
lachen.
En Miesje's Moeder, die niets van die
zeepbcllcngeschicdenis afwist, was eerst
wel eens een beetje verbaasd, maar heel
blij, dat haar meisje niet meer zoo erg
kinderachtig was.
M. HOEKENDIJK.
(Nadruk verboden).
VOOR DE KLEINTJES
Moeder Wit ligt in haar mandje,
Weet je wel, wat Poes daar doet?
Heel voorzichtig likt ons Witje
Haar drie kleuters, zwart als roet.
O, die kindertjes van Witje,
Waren toch zoo vrees'lijk stout!
Speelden samen in liet schuurtje,
Vol met kolen en met hout!
3.
En het drietal witte poesjes
Zag cr foei! zoo pikzwart uit.
Allen zaten sip tc kijken
Vuil was zelfs hun kleine snuitl
4.
Maar ons Witje likt haar kinders
Heelemaal weer schoon cn blank.
Zacht miauwend brengt het driotal
Moeder Wit daarvoor zijn dank.
Duid'lijk zegt in 't poescnlaaltje
Witje: Kinders, weet nu goed,
Dat je nooit meer in het schuurtje
Van de kolen komen moet!
6.
't Drietal knipoogt, antwoordt zachtjes:
Moeder, nooit doen wij het weer!
Vuil zijn is niet prettig, heusch niet!
En het blijft bij óencn keer!
ANNIE O.
(Nadruk verboden).
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Regendruppels vallen tikkend,
Regelmatig tikkend neer
En dc kind'ren mopp'ren: 't Regent!
Is me dat een aak'lig weer!
Maar... bedenk toch, dat do bloemen
In het bosch cn in do wei
't Kopje heffen! Regen maakt ben
Heerlijk frisch cn o, zoo blij 1
Want de bloomon waren dorstig.
Lekker is die regen, fijn!
Strakjes bloeien zc nog mooier,
Strakjes in den zonneschijn!
Bloemen hebben regen noodig,
Denk daaraan maar, als het giet!
En zeg zelf: dat jo eens thuis blijft,
Is zoo vrocs'lijk erg heusch niet!
Over 'n pöo3je speel je toch wee
Heerlijk in den zonneschijn,
Want die kan juist n den regen!
Immers zoo verkwikkend zijn
(Nadruk verboden'