G. VAN DUIN GROOTE COLLECTIE S **-1=} RAMSELAAR Too'/i domme j^oej/ JARIG? VERLOOFD? GETROUWD? Utrechtschestraat 23 Tel. 898 HANDGEWEVEN TAFELKLEEDEN DIVAN KLEEDEN KAPSTOKKLEEDEN ETC. ETC. FIRMA TOEN OOM BENNIE UIT INDIË KWAM REBUS Zij mocht een cadeau uitkiezen en haar keu ze viel op echte bril jant. Wat kon zij beter kiezen dan Briljanten, geslopen in Asscher's Wereldberoemde Dia mantslijperij te Am sterdam!!! Alleenverkoop Hennie en Bennie, de tweelingen, waar van ik jullie wel eens heb verteld, mochten soms in een grooten, mooien tuin spelen. Dadr was een schommel, een wip, ringen en een draaimolen cn nog heel veel meer. 'dat zij prettig vonden. Er kwamen in dien tuin ook wel eens andere kinderen cn daar mee speelden dan Hennie en Bennie altijd heel prettig. Op een dag, toen Anna, het dienstmeisje, de tweelingen weer naar dien tuin had gebracht, en daarna Hennie zoo heerlijk schommelde, terwijl Bennie den schommel van die flinke duwtjes gaf opdat Hennie toch maar héél hoog zou gaan, kwam er een kleine jongen aanloo- pen, die eerst even naar Bennie's blauwe truitje keek en toen op eens tot hem be gon: „Ik heet Paul. En hoe heet jij?" Bennie, die voor de eerste maal het vreemde jongetje zag, was wèl heel even wat verlegen, maar toch durfde hij met een zacht stemmetje antwoorden: „Ik heet Ben nie. En mijn broertje, op den schommel heet Hennie „O, wat heb jij dan een gekken naam!' liep het jongetje. „Jij heet juist als onze hond; die heet óók Bennie, maar we noe- I men hem altijd „Ben". Nou. en dat is een echter honden-naam, hoor!" Arme, verlegen Bennie zei hierop niets. Hij kreeg alléén een kleur, want hij schaamde zich nu zoo heel erg, dat hij een hondennaam en geen mcnschennaam had. Ja, hij vergat daardoor zelfs Hennie, die op den schommel zat cn op een duwtje wachtte. „Toe nu, Ben! Geef me toch een zetje!' liep dan ook Hennie wat ongeduldig. „Ik kom heelemaal niet hoogerHij keek naar Bennie, zag diens rood gezicht cn wat 't ergste was, ook tranen in Bennie's gewoonlijk zoo vroolijke oogen. „Wat is er, Ben?" vroeg hij vriendelijk. „Ben je zoo erg moe van het voortduwen? Je ziet bijna zoo rood als mijn truitje. En waarom huil je? Deed die vreemde jon gen, die zoo hard wegloopt, niet aardig tegen je?" „Hij..., hij zei, dat ik... ik... een hon- |dcn..* n...naam had," begon nu de be droefde Bennie te vertellen. „Zijn h hond... li... heet óók zoo..." Juist zag Hennie den kleinen Paul weer 'den schommel naderen. „Heeft hij zich pijn gedaan?" vroeg hij aan Hennie. „Neen," zei Hennie, „hij huilt, omdat jij j hebt gezegd, dat hij een hondennaam heeft..." „Nou, dat zei ik ook," bekende Paul „Want onze hond heet óók zoo". „Hij heet net als oom Bennie, die nog in Indië is," vertelde Hennie. „En ik heet juist als vader, die heet óók Hennie „Ja, Hennie is ook heelemaal geen hon dennaam," zei Paul weer. „Maar je broertje moet om een anderen naam vragen. Zijn jullie al op do groote school?" Hennie schudde zijn hoofd. „Mcedcr zegt dat we naar school mogen, als we met vader cn moeder op reis zijn geweest," ver telde hij. „We gaan eerst een heele maand naar buiten, naar een dorp, waar groote bosschen zijn, weet je?" „Nou, in zoon dorp zullen de jongens Bennie óók wel een gekken naam vinden,' sprak Paul. „Dadr heetten ze meestal Jan of Wim of Piet of Klaas. Ze vinden m ij n naam al zoo vreemd! En hier ken ik wel vijf jongens, die Paul heeten. Neen hoor h ij moet maar om een anderen naam vra gen, vóórdat jullie naar dat dorp gaan,' zei hij op Bennie wijzende, die nog met betraande oogen Hennie aankeek. „O, ik weet er wel wat op!" riep Hennie vroólijk uit. „Huil er maar niet om, Ben; ik weet wel zoo iets, als toen met onze..* Hè, daar had hij zich bijna versproken Maar gelukkig had Paul van zijn laatste woorden niet veel verstaan, want hij vroeg: „Je wilt zeker om een anderen naam voor hem vragen, hè? Ja, dat zou wel goed zijn vóórdat jullie naar dat dorp gaat..." „Als je een naam hebt, moet je dien al tijd houden, heeft vader gezegd," zei Ilcn nie. „Want die naam staat opgeschreven in een héél dik boek, dat op het stadhuis wordt bewaard. Maar ik weet wel iets an ders, hoor Ben," sprak hij goedig. „Wat dan?" vroeg Paul. „Dat vertel ik aan niemand," antwoordde Hennie. Maar dit antwoord scheen Paul niet hij zonder prettig te vinden. IIij werd er zelfs boos om cn riep daarom spottende tot Ben nie: „Dag, jongen, met je hondennaam!" En daarna liep hij lachende naar een troepje kinderen, dat om den draaimolen stond. 't Duurde gelukkig niet lang meer, ol Anna kwara de tweelingen halen. En Ben nie, reeds door Hennie's woorden getroost verliet met haar en Hennie den tuin. Doch nauwelijks thuis gekomen, begon hij te vragen: „En wat wil je nu doen, Hen? Je zegt toch zelf, dat ik mijn naam moet behouden, omdat die al in een héél dik boek staat...' „Ik wil doen, zooals we op dien dag met onze truitjes deden, zei Hennie. „Toen was jij toch Ilcnnie, en ik was Bennie?" „Ja, toen was ik j ij, en j ij was i k, zuchtte Bennie, die aan de levertraan dacht „En moet ik dan óók weer die nare lever traan slikken?" „Als we met de jongens in dat dorp spe len, hoef je toch geen levertraan te slik ken," lachte Hennie. „Want als we bij vader cn moeder zijn, dan doen we weer gewoon, hoor! Dan hen jij weer Bennie, en ik ben Hennie..." „Maar dan lachen die jongens in dat dorp jou uit, omdat je een hondennaam hebt," zei Bennie. „Ze mogen gerust ora mijn naam lachen hoor," sprak Hennie. „Maar we moeten blijven zeggen, dat jij Hennie heet cn ik Bennie, hoor! En ver geet dat dan niet, als we in dat dorp met de jongens spelen," waarschuwde Hennie „Neen, ik zal er echt altijd goed aan den ken, dat i k dan j ij ben, en j ij i k," be loofde Bennie, 't Is erg aardig van je. hoor Hen. En als i k weer flikjes krijg van '(Nadruk verboden)* Oma, omdat ik levertraan slik, krijg jij dc heele doos!" „Ik zeg, dat je geen levertraan hoeft te slikken," lachte Hennie. „O, daar dacht ik echt niet aan," lachte ook Bennie. „Nou, dan mag jij alle flik je9, die je van Oma krijgt, opeten, hoor Hen!" Toen Hennie en Bennie dien middag aan tafel zaten, spraken vader en moeder over oom Benie. Hennie die ecnige woorden over een brieJ had opgevangen, vroeg toen fluisterend aan moeder: „Wanneer komt oom uit Indiè terug, moeder?" „Als de peren en appelen rijp zijn," sprak vader, die Hennie's gefluister ook had ver staan. „Misschien komt oom nog wel eerder, Hen," vertelde moeder. „En 't zou wel pret tig zijn, wanneer oom juist kwam als wij buiten waren. Dan kon oom met vader lange wandelingen cn fietstochten maken door de bosschen „Hè, ja!" riep Bennie opgetogen. „En dan mogen Hennie en ik misschien wel eens mee achter op dc fiets." „Misschien brengt oom zijn auto wel mee naar Holland," meende Hennie. „Dan mogen wij daar allemaal in, moeder". Doch vader zei, dat oom zijn auto wel in Indië zou laten, als hij met verlof in Holland kwam. „Ja, dat zal wel, vader," zuchtte Hennie en hij keek Bennie aan, cii'e het óók zoo fijn in een auto vond, juist zooals hij. Zooals gewoonlijk ging voor de tweelin gen de tijd vlug voorbij, en zoo naderde weldra de heerlijke dag, dat zij met vader en moeder in den trein Stapten, die hen naar het mooie Geldersche dorp zou bren gen, waar ze een kleine villa hadden ge huurd. Met oogen, groot van verbazing en vooral van vreugde, keek het tweetal heel de reis door de coupé-raampjes naar bui ten, zoodat, toen zij na ecnige uren moesten uitstappen, beiden wat sip keken, omdat ze cr nu al waren. Maar nauwelijks bemerk ten zij, bij het verlaten van het kleine station, eenige kinderen uit het dorp, ol heel hun aandacht bepaalde zich weer bij „de jongens-op-klompen," zooals Hennie de kinderen noemde en hij fluisterde tot Ben nie: „Denk er nu aan, dat jij, als we met hen spelen, Hennie heet, cn ik ben Ben nie, hoor! En vergeet het nu niet." Bennie beloofde er aan te zullen denkon en hij vergat dan ook werkelijk niet bij de vraag: „En hoe heet jij?" te antwoorden „Ik heet Hennie. En h ij is mijn broertje Bennie, 't Verbaasde hem toen ook, dat geen der dorpskinderen „Bennie" een hon dennaam vond. Ze schenen dien naam zelfs heel gewoon te vinden, zoodat het hem reeds speet, te hebben verteld, dat hij Hen nie heette en niet Bennie. „En zoo bleef hij dus, voor de dorpsjeugd, „Hennie." i 't Gebeurde op een namiddag, toen Ben nie cn Hennie zooals gewoonlijk met de dorpskinderen in het bosch speelden, dat zij in de verte een heer, die er eenigszins bruin-verbrand uitzag, zagen aankomen. Nog niet begrijpende, dat het oom Bennie kon zijn, die heel onverwachts zijn neefjes kwam verrassen, speelden beiden rustig verder, totdat de vreemde heer op hen toe liep en, beiden bij één oor grijpende, vroo- lijk-lachcnde vroeg: „Wel, wol. jongens, wat zijn jullie groot geworden! En wie is nu Bennie?" Bennie, oogenblikkclijk begrijpende, dat het oom Bennie moest zijn, wilde vlug ant woorden: „Ik, oom!" Doch daar riep op eens Hennie, die voor de dorpskinderen geen gek figuur wilde slaan: „Ik, oom Ben! En hij heet Hennie!" „Zoo, zoo, mijn kleine naamgenoot," sprak weer oom Bennie. „Ga jij dan maar eens mee cn kijk, wat ik voor jou heb meege bracht." Hij nam toen Hennie bij de hand greep ook Bennie's nu wat bevend handje en begon ook tot hem: „Maar voor jou heb ik óók wat, Hennie." Door ooms woorden vroolijk gestemd, lie pen toen Hennie en Bennie naast hem voort „We gaan door den achtertuin," sprak weer oom Bennie, toen ze al vrij dicht bij de aardige villa waren gekomen. „Déél vindt Bennie iets, dat hij zeker wel erg prettig zal vinden Hennie, die nu Bennie werd genoemd, keek naar den echten Bennie, die, evenals (Verhaa/fje ojd J ><i.V rv '1'- Moor, de poes, was vrees'lijk dom. Weet je, wat ze deed? 'n Kikker wou ze vangen, maar Of haar dat ook speet! Kwaakje, 'n echte spring-in-'t-veld, Was voor Moor niet bang, Want... dat poesjes schuwen 't nat, Wist ze toch al lang! Moeder Kwaak had 't haar verteld Aan den rand der sloot, Als de kikjes zaten zoet, Luist'rend, poot aan poot. Moeder zei heel ernstig dan: Jullie moet in bad, Want je hebt geen watervrees Net als bah! een kat! Poesjes likken zich maar schoon, Weten niet, hoe frisch Het in onz' geliefde sloot Of den vijver is! Kwaak nu sprong op zeek'ren dag Opgewekt cn blij Langs den rand van Moeders sloot In de groene wei. Aangeslopen kwam plots Moor...« Kwaakje sprong in 't nat! En daar gleed toch van den kant Heusch die domme kat! Moor miauwde vrees'lijk bang: Stellig ga ik dood! En ze pinkte uit' haar oog 'n Traantje met haar poot! Moortje 's baasje had 't gezien, Redde 't poesje vlug. Ook de zon had medelij En scheen op haar rug. Langzaam kwam ons Moortje bij, Nam zich stellig voor: Als ik weer oen kikje zie, Laat ik 't loopen, hoor! Glibb'rig is zoo'n groene baas En hij zoekt het nat. Dat is heusch geen plaats voor 'n goed Opgevoede kat! Moortje droogde weldra op, Spon dan ook weer blij. Weet je, wat het poesje nu In zijn taaltje zei? Och, als iedereen toch maar Bleef op zijn gebied, Was er in de wereld vast Niet zooveel verdriet! CARLA HOOG. (Nadruk verboden). hij. nog niet wetende, wat ze daar zouden vinden, tóch reeds wat minder vroolijk keek, omdat hij dacht, dat 't wel weer zou gaan, als toen met de doos flikjes, die voor Ilcnnie, den levertraan-slikker, bestemd waren, cn die hij, Bennie, kreeg, omdat hij Hennie's rood truitje droeg. En 't ging werkelijk, zooals Bennie had gedacht. Dit begreep hij reeds dadelijk, zoodra hij de keurige, kleine fiets zag, die in den achtertuin naast het tuinhuisje stond. Groote, dikke tranen kwamen dan ook in zijn oogen, toen oom weer tot Hen nie begon: „Wel, kleine Ben, wat zeg je nu wel van dat mooie karretje? Dacht je wel zóó iets te zullen vinden?" Dapper slikte toen Bennie zijn tranen in, vooral toen hij zag. dat Hennie aan oom Bennie wilde ver tellen, dat hij Hennie en niet Bennie was en waarom ze hun namen hadden omgeruild Doch oom liet Hennie niet aan 't woord komen, want hij trok nu den echten Ben nie mee naar huis. „Daarbinnen heb ik iets aardigs voor jou, neefje Hennie," zei hij. „Kom maar eens mee naar mijn kamer." Heel verbaasd keek de moeder der jon gens, toen alléén Bennie met zijn oom het huis binnenkwam. „Waar is Hennie, Ben?" vroeg ze dade lijk. „Wel, cn die staat hier toch naast me,' sprak toen lachende oom Bennie. „Ken jij je eigen jongens niet rneer? Ja, ze lijken wèl veel op elkander, dat is waarMaar tóch moet jij wel zien, dat..." „Maar dit is niet Hennie; 't is Bennie,' zei de moeder. „Ja, oom, ik ben echt Bennie," vertelde Bennie nu ook. „Maar... dat konden we niet vertellen, om de jongens uit 't dorp, weet u?" Neen, daar begreep oom Bennie toen heelemaal niets meer van. Juist wilde hij wat zeggen, toen Hennie haastig binnen kwam cn bijna huilende begon: „O, 't is een vergissing, oom Ben! Hij is Bennie! Hij moet de fiets hebben! En ik h... h... he Niets kon Hcnnio meer zeggen, zoo huil de hij. Toen moest dan ook Bennië ver tellen, waarom hij en Hennie oom zoo voor den mal hadden gehouden. Want dit dach ten oorn en moeder beslist. „We wilden oom echt niet voor den mal houden, moeder,begon toen Bennie. „We doden zoo, om de jongens uit het dorp...' ITij vertelde toen aljcs, zooals 't was ge beurd. .,'t Kwam alleen door Paul, dion jon gen in den speeltuin, moeder," zei hij. „Ja... h... h..., ja, door dien jon gen snikte ITonnie. Zoo werd toen alles naar waarheid ver teld. Straf kregen ze natuurlijk geen van beiden. Maar nu oom do fiets aan Hennie had gegeven, kon hij dio niet meer terug vragen. Zoo was dus de fiets voor hen bei don, zooals ook de mooie kindor-gramo- phoon met platen, waarop onder heel veel aardige kinderliedjes, ook het Javaanscbe slaapliedje „Nina-bobo" cn het grappige „Ana k-T J i na," die oom voor Hennie had meegebracht, nu voor Hennie èn Ben nie was bestemd. Om beurten mochten zo toen ook fietsen. Of den volgenden dag Hennie cn Bennie óók aan de dorpskinderen het geval van de verwisselde namen hebben verteld, daarover hoorde ik niet. Doch wèl weet ik; dat de tweelingen zich voornamen te blij ven wie zij waren, en, zooals ze nooit meer hun truitjes verwisselden, behielden ze óók voortaan hun naam: Hennie bleef Henniö en Bennie bleef Bennie! TANTE JOH. (Nadruk verboden)*

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1933 | | pagina 15