AMERSFOORTSCH DAGBLAD Maandag 17 Juli 1933 32e Jaargang No. 14 Plechtigheid! ie Musis Sacrum DRUKKE ZONDAG VOORDE BRANDWEER FEUILLETON MOORD OP ABBOTSHALL De beieekenis van de daad van Graaf Otto Centrum der schoonste natuur Arnhem, 15 Juli. In het gebouw Musis Sacrum zijn hedenmorgen half elf de her denkingsfeesten ter gelegenheid van het 700-jarig stadsbestaan van Arnhem, offi cieel geopend onder aanwezigheid van tal van autoriteiten. Aanwezig waren o.m. de minister van Binnenlandsche Zaken, mr. J. A. de Wilde, de Commissaris der Koningin in de pro vincie Gelderland, mr. S. baron van Heemstra en baronesse Van Heemstra, de leden van Gedeputeerde Staten van Gel derland: jhr. mr. H. C. M. van Nispen tot Pannerden, H. de Liefde, J. L. B. Keurschot, W. B. Kronenburg en mr. A. v. d. Deure; voorts een drietal oud-burgemeesters van Arnhem, jhr. mr. D. J. de Geer, oud-mi nister van Financiën, jhr. mr. A. Röell, commissaris der Koningin in de provincie Noord-Holland, en mr. A. J. A. A. baron van Heemstra, tevens voorzitter van het herdenkingscomité, benevens de burge meesters van de volgende Geldersche ge meenten: Apeldoorn, Ede, Rheden, Renkum, Eist, Huissen, Westervoort, Nijmegen, Zut- fen, Tiel, Harderwijk, Lochem, Elburg en Gendt en de leden van het comité dat de feesten heeft voorbereid. Na orgelspel van den heer C. de Wolf sprak de burgemeester van Arnhem, mr. P. X R. de Monchy, de volgende herden kingsrede uit: Het scheen ons gepast om tot het begin Van dit stedefeest hen uit te noodigen, van wie wij uit hoofde van hun huidigen of vroegeren werkkring mochten verwachten, dat zij belang zouden 6tellen in de her denking van wat wij de officieele geboorte van onze stad zouden kunnen noemen. Het spreekt van zelf, dat wij daartoe in de allereerste plaats noodigen den raadsman van Hare Majesteit de Koningin, in bin nenlandsche aangelegenheden, en het is ons een groote vreugde u, Excellentie mr. De Wilde, hier te mogen begroeten. Wij bopen, dat u door een jarenlange ervaring als stadsbestuurder gevormd critisch oog met tevredenheid moge rusten op het hui dige aanschijn van het zevenhonderdjarige Arnhem. Dat wij op uw tegenwoordigheid, mijnheer de Commissaris der Koningin in deze provincie en op die van mevr. Van Heemstra zouden mogen rekenen, stond voor ons vast, bekend als wij waren met uw warme belangstelling in alles wat de hoofdstad van Gelderland raakt. Ook de leden van Gedeputeerde Staten, het college, dat bij de uitoefening van zijn grondwette lijke taak ten opzichte van onze gemeente immer geloond heeft te beseffen, dat aan plaatselijk inzicht een ruime mate van vrijheid kan worden gelaten, mits het be heer naar solide regelen wordt gevoerd, be groeten wij hier met vreugde. Bijzonder stellen wij het op prijs, dat de drie in leven zijnde oud-burgemeesters van Arnhem hier aanwezig hebben willen zijn. Wij wisten wel dat u, mijnheer Röell, na 23 jaren uwen Arnhemschen lijd, waarin zoo menig belangrijk besluit gevallen is, waar aan gij zelf een groot aandeel had, niet vergeten waart en niet verzuimde om u van tijd tot tijd door persoonlijk bezoek op de hoogte te stellen van wat er sedert uw heengaan veranderd was, of om uw tijdge- nooten nog eens te ontmoeten. In uw over komst, waarvoor wij u ten zeerste danken, zien wij het bewijs van uw onverminderde belangstelling in onze gemeente. Dat u, mijnheer De Geer, ook na uw kor ten ambtstijd als burgemeester, Arnhem een goed hart zijt blijven toedragen, was ons welbekend. Meer dan eens mocht ik de belangen onzer gemeente bij u als minister van Financiën bepleiten en immer vond ik dan een welwillend gehoor. Wees verzekerd, dat we ook uw komst hier zeer op prijs stellen. In u, mijnheer Van Heemstra, mag ik den man begroeten, die in de jaren van 1919 tot 1920 zijn beste krachten aan Arnhem ge geven heeft, die in de moeilijke oorlogs jaren het burgemeestersambt bekleed heeft op zoodanige wijze, dat de toenmalige bur gerij haar dankbaarheid, in steen gegrift, in de voorhof van het gemeentehuis aan eiken bezoeker heeft willen kenbaar maken, maar tevens den man, die onmiddellijk be reid bleek te voldoen aan mijn verzoek om de leiding op zich te nemen, bij de voor bereiding dezer feesten waarvan ik het wel slagen reeds daardoor verzekerd kon ach ten. Wat was de beteekenis van den daad van Graaf Otto II voor Arnhem?JEcn geweldige stap in de democratische richting. Om met de woorden van jhr. Martens van Seven- hoven, die zich dezelfde vraag stelde in het officieele gedenkboek te zeggen: de inwo ners waren niet meer individueel door ban den van dienstbaarheid aan den landheer of andere hoeren verbonden; maar vorm den voortaan tezamen een rechtspersoon, die als zoodanig goederen kon bezitten en bepaalde rechten en verplichtingen tegen over den landsheer had. Het recht om aan de publieke zaak deel te nemen was ten plattelande beperkt tot hen, die bepaalde goederen bezaten; het stedelijk burgerrecht werd verkregen door het enkele feit van de geboorte uit een vader, die burger was. De burgers waren, waar zij zich ook bevonden, slechts onderworpen aan de rechtspraak van de uit hun midden benoemde schepe nen, een waarborg voor persoonlijke vrij heid en veiligheid, verwant aan dien, welke nog geen twintig jaren tevoren het Engel- sche volk zich in de Magna Charta verze kerd had. Er zullen wel immer fouten gemaakt zijn; wat de meerderheid besloot,, zal vaak bij minderheid felle bestrijding hebben ondervonden, zal hoofd schudden hebben verwekt, waar burgers in de taveerne bij eenzaten, zal tot critiek in de couranten aanleiding hebben gegeven, zoolang deze nuttige organen der publiek opinie hebben, bestaan, ^maar, wanneer men, staande bij een mijlpaal als dit eeuwfeest terugblikt op den afgelegden weg, dan mag gezegd worden, dat het goed is geweest, dat Otto aan de poorters van Arnhem de behartiging hun ner eigen belangen heeft overgelaten, mag op het huidige Arnhem worden gewezen als op een levend monument van burgerkracht. Arnhem trekt als middelpunt uit een zeer wijden omtrek velen tot zich voor de voorziening in alles, wat de meest dage- lijkscho behoeften in materieelen en cul turen zij te boven gaat. liet heeft een aantal industrieën van beteekenis, die velen werk geven. Het biedt als geen an dere gemeente van Nederland den toerist do gelegenheid om het genot van natuur schoon te paren aan hetgeen een opge wekt stadsleven geven kan. Het vindt als woonstede meer en meer de waardeering waarop zijn onvolprezen lig ging, gepaard aan een goede verzorging van de cischcn die de moderne rnensch aan het leven stelt, het aanspraak geven. En zoo is er dan ook naar mijn overtui ging stellig alle reden tot dankbare herden king van hetgeen is voortgekomen uit het eerste vaststaande welgedateerde feit uit de plaatselijke geschiedenis: de verleening der oorkonde van 1233. En wij vleien ons, Excellentie, dat onze feestvreugde weerklank zal vinden in het overige deel van ons vaderland. Wij weten maar al te goed, een hoe groot deel van wat thans de aantrekkelijk heid van onze stad en haar onmiddellijke omgeving uitmaakt, ons geschonken is door de natuur of ons is nagelaten door den arbeid en den goeden smaak van onze voorvaderen en hoe gering de beteekenis is van het werk van het levende geslacht voor het beeld, dat de 700-jarige thans vertoont. Het is dus hoovaardij, wanneer wij ver wachten, dat Nederland voor dit feest van Gelrc's hoofdstad meer belangstelling zal hebben dan voor dat van een willekeurige provinciestad. Dat Uw Excellentie ons feest met uwe tegenwoordigheid heeft willen vereeren, heeft ons om dezelfde reden niet verrast, al heeft het ons wel in hooge mate verblijd. Wij leden van het gemeentebestuur geven Uwe Excellentie en u allen, dames en hec- ren, gaarne de verzekering, dat wij naar de krachten, die ons geschonken zijn, hopen voort te gaan met de vervulling van onze roeping, om dit centrum van de mooiste streek van ons vaderland ongeschonden en, kan het zijn, met nieuwe schoonheid ver rijkt, over te geven aan onze opvolgers tot heil van geslachten, nageslachten, die in komende eeuwen ons dierbaar vaderland zullen bewonen!" Minister De Wilde antwoordt. De minister van binnenlandsche zaken, De Wilde, 6prak hierna als volgt: „Het is mij een voorrecht u dank te zeg gen voor de vriendelijke woorden waarmee u mij welkom hebt geheeten. Wij zijn hier bijeengekomen om de herdenking in te lei den van het feit, dat voor zeven eeuwen aan Arnhem haar 6tadsrè'cht werd verleend. Otto van Gelre moge misschien een lands heer zijn geweest met een breeden blik, die ver in de toekomst zag, zeker zal hij zich geen beeld hebben kunnen vormen, dat de kiem, die hij legde, zich zou ontwikkelen tot het Arnhem, dat zich heden opmaakt ter viering van zijn geboortefeest. Met trots kan de stad op haar zevenhon derdjarig bestaan terugzien. Zeker, ln steun laat de geschiedenis van Arnhem zich niet leeren, veel van wat de vaderen hebben ge wrocht is verloren gegaan. Laten we dank baar zijn, dat hier, evenals in zoo vele an dere 6teden, niet nog meer aan miskenning van het verleden ten offer is gevallen. De wapenroep van Victor de Stucrs heeft hier veel gered van wat nog dreigde verloren te gaan. Ik wil trouwens niet eenzijdig mij blind staren op het verlies van veel stads- schoon; hier als elders moest onvermijde lijk veel ondergaan, dat zoo waard was om te blijven, opdat plaats zou worden gemaakt voor wat een nieuwer leven eischtc. Passen de geslachten der eeuwen zich niet aan bij de eischen van het leven van hun tijd, dan kan het nageslacht slechts de villc morte bewonderen, vreemd in een samenleving met andere gedachten en andere gevoelens. Slechts waar onnoodig vernield werd, past een woord van vlammend protest. Eene ville morte nu i6 gelukkig niet het MR* J. A. DE WILDE, Minister van Binnenlandsche Zaken* lot geweest, dat Arnhem wachtte. Het heeft den harteklop van het leven beter verstaan; het had do bron, waaruit het leering kon putten, als het ware onder de hand in de eeuwig zich vernieuwende natuur in de bosschen, die de stad als een gordel omge ven. Zal geen landzaat of vreemdeling den voetstap naar Arnhem richten als ville d'art célèbre, geheel anders 6taat het met de stad al6 centrum van de schoonste na tuur, die ons vaderland kan bieden. In schilderachtige glooiing omsluiten de bos schen van de Veluwe het groot6to deel van Arnhem, terwijl naar het Zuiden het verge zicht over den Rijn en de Betuwsche vlakte een beeld geeft, waarmede weinig in ons land kan wedijveren. Door zijn omge ving was Arnhem als voorbestemd om een luxe stad te zijn; het mocht niet alleen lok ken ter woon, het zou ook jaarlijks een machtigen stroom tot zich trekken van hen, die in de omgeving genieten van de schat ten der natuur. Dat is de trots van Arn hem en mèt Arnhem van het vaderland. Eenzijdig echter en daardoor op engere ba sis zou de ontwikkeling der stad zijn ge weest, al6 zij enkel zich had gericht op het exploiteeren van haar natuurlijke schoon heid. De nieuwe tij$ eischt, dat andere we gen worden ingeslagen. En nu is het een geluk geweest voor Arnhem, dat het decen niën lang een onafgebroken reek6 van krachtige bestuurders heeft gehad, die het de nieuwe wegen hebben gewezen, waar- langs het zijn krachten zou kunnen ont plooien, de wegen van nijverheid en han del. Ik weet het, men heeft met een gevoel van wrevel de schouders opgehaald voor het inslaan van deze nieuwe wegen, maar voor mij is het een signatuur der middel matigheid niet te kunnen bevatten, dat juist door het inslaan van deze nieuwe we gen van ontwikkeling de oude aan intren- sieke kracht beteekenis winnen. Zoo staat daar Arnhem voor ons in onverzwakte kracht, rijk uit velerlei bron, al moge ook de zware zorgen van het heden haar stem pel op de gemeentelijke gestie drukken. Moge dan het stadsbestuur onder leiding van zijn voortreffelijken burgemeester ge- gegeven zijn, onder Gods onmisbare zegen, Arnhem door de branding van het heden te leiden naar een veilige haven, waar het breed de krachten kan ontplooien, dieidoor de ecuwen gestaald, in de stad leven. Dat geve God." Na deze plechtigheid ving eveneens in Musis Sacrum een receptie aan van het gemeentebestuur. Behalve de autoriteiten welke bij de opening aanwezig waren, kwa men tal van plaatselijke, kerkelijke, civiele cel militaire autoriteiten, benevens verte genwoordigers van corporaties, het gemeen tebestuur complimenteeren. Als bizonderheid vermelden we nog, dat ook op de receptie aanwezig was, de be jaarde mej. L. A. G. Tulleken, uit Utrecht, de laatste telg van een der oudste geslach ten. De naam Tulleken werd reeds ln het jaar 1233 vermeld, terwijl de naam nog voortleeft in een ouden Arnhemschen straatnaam. Na de receptie vereenigde men zich aan een lunch. In den middag woonden de offi cieele gasten de opvoering bij van het „HeJ Historisch Landspel" in het Openluchtthea ter achter het Openluchtmuseum. Pakhuisbrand aan de Oude Schans, en in een fieisenzaak aan de Groofe Wittenburgstraat te Amsterdam Amsterdam, 16 Juli. De brandweer is in den vroegen morgen van Zondag te ongeveer kwart voor zes gealarmeerd voor een brand, die door niet bekende oor zaak zijn oorsprong gevonden had in 't kel dergedeelte van perceel Oude Schans 9, welk gedeelte in gebruik is als opslag plaats voor zuunvaren. De eerste verdie-, ping is verhuurd aan een firma ln speel goederen, terwijl de daarboven gelegen étages, voor pakhuis ingericht, onverhuurd zijn. Toen de eerste roode voertuigen der brandweer gearriveerd waren, zag de bevel voerder, nadat deze met cenige manschap pen tot de plaats des onheils was doorge drongen, zich tegenover een ware vlam menzee geplaatst, weshalve hij het alarm middelbrand deed geven. De versterking van het materiaal was spoedig ter plaatse en zóó kon het vuur, dat zich inmiddels ook aan de eerste verdieping had medege deeld, met vijf stralen worden bestreden. De overwinning bleef dan ook aan de brandweer, doch niet nadat de vlammen de kelderruimte en de eerste verdieping, met den wederzijdschen opslag, gedeelte lijk verwoest hadden. Verzekering dekt de schade, die aanzien lijk is. Ondanks het vroego uur heeft een vrij talrijk publiek, dat door de politie op behoorlijke afstand werd gehouden, het blusschingswerk, waarbij hoofdbrandmees ter Hartdorff de leiding had, terwijl later de commandant, de heer C. Gordijn Jr., het oppercommando op zich nam, gadege slagen. Kleine uitslaande brand ln de Groote Wittenburgerstraat to Amsterdam. Amsterdam, 16 Juli. Een fietsenrepa* rateur is de oorzaak geweest, dat dezen Zondagmorgen de brandweer voor de twee de maal is moeten uitrukken. Ditmaal be gaf het materiaal zich naar perceel Groote Wittenburgerstraat 88, waar in het gelijk- straatsche gedeelte een fietsenstalling is gevestigd. In een daarachter gelegen uit bouw was genoemde reparateur te onge veer kwart voor elf bezig met een soldeer- lamp, bij welk werkje een dot, door petro leum doordrenkt poetskatoen, die op den grond lag, in brand is geraakt, In zijn schrik gaf de man de brandende dot een schop, waardoor deze terecht kwam in een emmer met petroleum, die bestemd was voor het schoonmaken van motoren. Het gevolg was dat het werkplaatsje in een oogwenk in brand stond. Op het alarm middelbrand van den bevelvoerder van het eerste materiaal, dat spoedig na de ken nisgeving van den brand ter plaatse was, rukte versterking uit onder bevel van hoofdbrandmeester Brunet cfe Rochebrune. Ofschoon het vuur eenige tijd fel naar bui ten uitsloeg, was inmiddsls reeks gebleken dat één straal voldoende was om de vlam men snel te dooven, zoodat het gebeurde tot een kleinen uitslaanden brand beperkt bleef, welke alleen het houtwerk van den uitbouw en een daarin gestalden motor vernield heeft Verzekering dekt de schade. De brand bracht in deze volkrijke buurt een groot publiek op de been; de politie heeft zorg gedragen dat het blusschings werk in geen enkel opzicht werd belem merd. Zwarigheden moeten prikkels zijn, geen struikelblokken. Een detective-verhaal door PHILIP MAC DONALD Geautoriseerde vertaling door H. A. C. S. Spencer Hastings ging door. „Ik dat wil zeggen „Als dat klanken zijn", zei de telefoon, «laat ik je dan mogen feliciteeren." Hastings deed weer een poging. „Er Is iets gebeurd", begon hij. „Neen!" zei de telefoon. „Denk je dat je zou kunnen ik begrijp, dat het egn eigenaardigs iets is om te vra gen maar wil jij, Miss Warren kwam naderbij, nam haar patroon den hoorn uit do hand, hield hem aan haar oor en sprak door de telefoon. „Mijnheer Gethryn", zei ze, „u spreekt met miss Warren. Wat mijnheer Hastings u wilde vragen, is: of u hier zoudt willen komen naar ons bureau dadelijk. O, ik weet, het klinkt gek, maar wij hebben een ontstellend bericht gekregen, en mijn heer Hastings zou graag uw raad willen in winnen. Ik kan u door de telefoon niet meer stellen, maar mijnbeer Hastings weet ze ker, dat u bereid bent te helpen. Kom als 't u blieft, het is voor ons blad van het grootste belang." „Miss Warren", zei de telefoon somber, „u haalt mij, tegen mijn wil, over." HOOFDSTUK II. Anthony Gethryn. Anthony Ruthven Gethryn wns een vreemde sijs. Een man van actie, die droom de, terwijl hij handelde; een droomcr, die handelde, terwijl hij droomde. Zoon v£h een land-edelman, een jager, iemand van het ouderwetsche type, die tegelijkertijd een van de schitterendste wiskundigen van zijn tijd was en van een Spaansche vrouw van een verarmde en verbannen familie, die vóór haar huwelijk met sir William Gethryn, bij afwisseling gouvernante, dan seres, mannequin, actrice en portretschilde res was geweest; het was dus waarschijn lijk, dat de zoon geen gewoon kind zou zijn. Dat was hij dan ook niet. Want, zelfs in aanmerking nemend zijn vermenging van bloed en talenten, die hij zeker bezat, ontdekten Anthony's ouders spoedig, dat hun ccnig kind veel meer be zat dan zij gedacht hadden hem tc geven. Vanaf zijn geboorte bewees hij, dat het niet opgaat, dat een man van twaalf ambach ten en dertien ongelukken in geen van die een man van beteekenis kan zijn. Op school en te Oxford verkreeg hij, hoe wel hij meestal do stud.e scheen te ver- waarloozen, een academische beroemdheid, welko zelfs zijn voortreffelijkheid als ten nis- en voetbalspeler overtrof. Niet alleen volgde hij in de wiskunde de voetstappen van zijn vader, maar hij werd ook bekend als een historicus en kenner van de klas sieken* I i Op zijn drie en twintigste jaar verliet hij Oxford; klaar voor de balie; was gereed voor de practijk, maar ging er niet in. Echter reisde hij de wereld rond cn gaf, gedurende de drio cn een half jaar, dat hij weg was, geen stuiver uit, die hij niet op de een of andere wijze zelf verdiend had. Hij keerde naar huis terug om zich te vestigen, .maak te twee schilderijen, die hij aan zijn vader gaf, schreef een roman, die door de critici geprezen werd, cn hem geen dubbeltje in bracht, en kwam toen te voorschijn met een bundel gedichten, welke, ofschoon door degelijke critici veroordeeld, honderdvijfti; pond opbracht. Daarna kwam dc politiek, cn gedurende zes maanden bekleedde hij, op bekwame wijze, een post als particulier secretaris van een lid van het Parlement, en wekte het vermoeden, dat hij spoedig promotie zou maken. Vervolgens, toen Anthony acht cn twintig jaar was, op het punt van zich candidaat te stellen voor een zetel in het Parlement, brak de oorlog uit. Op den 15en Augustus 1914 was hij soldaat in een regiment infan terie; op den len November had hij een aanstelling bij de artillerie; op den -icn Mei 1915 was hij hersteld van de gevolgen van een kogclwond, een aanval van loopgraven koorts en drie wonden van granaatscher ven. Op den I8cn Juli in datzelfde jaar was hij in Duitschland. Dit vereischt een verklaring. Anthony Ruthven Gethryn was in Duitschland, om dat zijn oom, sir Charles Haulteveux de Courcy Gethryn een persoon van beteeke nis was aan het Departement van Oorlog. Oom Charles hield van, en had bewonde ring voor zijn neef Anthony. Ook wist oom Charles dat zijn neef Anthony Dultsch sprak als een Duitscher, en, als het aoodig was, een man van tact en moed was, ie mand, op wien men aan kon. „Een jongen met inhoud! Een gezond verstand, mijn heer; ondanks al die rommel van gedichten cn schilderijen van koeien op het land of vrouwen, die niets aan hebben. Een verdui veld pientere jongen, mijnbeer!" Daarom, toen sir oom Charles do ver zuchtingen hoorde van een vriend, die in den Geheimen Dienst werkte, over het groote gebrek aan de juiste menschcn, liet hij een paar woorden los over zijn neef. En zoo gebeurde het, dat in het jaar 1915 Anthony Ruthven Gethryn in het hartje van Duitschland was, niet als krijgsgevan gene. 1-Iij was daar gedurende achttien lange maanden, en toen sir Charles zijn neef terugzag, waren er strepen grijs in het donkere haar van het dertig jaren oude hoofd. De resultaten van Anthony's verblijf daar waren van groote waarde. Een dankbare regeering klopte hem goedkeurend op zijn schouder, decoreerde hem, gaf hem twee maanden verlof, bevor derde hem, en liet hem daarna werken, zoo als weinig mannen moesten werken, zelfs gedurende den oorlog. Het was eigenaardig werk, grappig werk, werk in het donker, werk op vreemde plaatsen. Anthony Ruthven Gethryn verliet het le ger op het eind van 1919, op den leeftijd van drie en dertig jaar Als resultaat van zijn dienst kon hij laten zien kreupelheid (weinig), het C.M.G., het D.S.O. dertien andere ordes (buitenlandsche: verschei dene) en drie dikke strepen grijs in zijn zwarte haar. Weinigen, behalve zijn intie me vrienden, kenden de oorzaak van die *1 Onderscheidingen, hoop medailles of van zijn recht op den ti« tel van kolonel. Anthony woonde met zijn moeder tot zij stierf, vredig, cn daarna, omdat zijn vader die zijn vrouw ongeveer twee jaar was voorgegaan niet meer dan een paar hon derd pond per jaar had nagelaten, keek hij rond naar werk. Hij schreef een nieuwen roman; het pu bliek bleef onbewogen. Hij schilderde drio stukken; zij vonden geen koopers. Toen keerde hij terug naar zijn post als secreta ris; zijn Parlementslid was nu een Staats secretaris. Het werk was van het soort, waarvoor hij niet voelde, en behalve, wan neer hij een mensch ontmoette, die hem interesseerde, verveelde het hem in do hoogste mate. Dan, in Juli 1921, werd oom Charles slachtoffer van een kwaadaardige influ enza, was aan het opknappen, maar een longontsteking openbaarde zich en hij stierf. Aan Anthony liet hij een ontzagwek kend huis in Knightsbridge na, en 9 A 10.000 pond per jaar. Anthony verkocht het huis, trok in een flat, en bevrijd van kwellend© zorgen, deed hij waar hij lust in had. Wan neer hij behoefte had aan te schrijven, schreef hij. Wanneer hij wenschto te schil deren, schilderde hij. Wanneer genot hem riep, gaf hij er aan toe. Hij was gedurendo een jaar zeer gelukkig. Maar daarna kwamen de moeilijkheden. Wanneer hij schreef, bemerkte hij, dat een schilderij gestalte aannam in zijn hoofd en luid riep om op het doek gebracht te worden. Schilderde hij, dan riepen verzen, zonder voorbeeld, wondervol, om geschre ven te worden. Verliet hij Engeland, dan verlangde zijn ziel vurig naar Londen. IWordt vervolgd^

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1933 | | pagina 5