AMERSFOORTSCH DAGBLAD
Maandag 17 Juli 1933
32e Jaargang No. 14
Plechtigheid! ie
Musis Sacrum
DRUKKE ZONDAG VOORDE
BRANDWEER
FEUILLETON
MOORD OP
ABBOTSHALL
De beieekenis van de daad
van Graaf Otto
Centrum der schoonste
natuur
Arnhem, 15 Juli. In het gebouw Musis
Sacrum zijn hedenmorgen half elf de her
denkingsfeesten ter gelegenheid van het
700-jarig stadsbestaan van Arnhem, offi
cieel geopend onder aanwezigheid van tal
van autoriteiten.
Aanwezig waren o.m. de minister van
Binnenlandsche Zaken, mr. J. A. de Wilde,
de Commissaris der Koningin in de pro
vincie Gelderland, mr. S. baron van
Heemstra en baronesse Van Heemstra, de
leden van Gedeputeerde Staten van Gel
derland: jhr. mr. H. C. M. van Nispen tot
Pannerden, H. de Liefde, J. L. B. Keurschot,
W. B. Kronenburg en mr. A. v. d. Deure;
voorts een drietal oud-burgemeesters van
Arnhem, jhr. mr. D. J. de Geer, oud-mi
nister van Financiën, jhr. mr. A. Röell,
commissaris der Koningin in de provincie
Noord-Holland, en mr. A. J. A. A. baron
van Heemstra, tevens voorzitter van het
herdenkingscomité, benevens de burge
meesters van de volgende Geldersche ge
meenten: Apeldoorn, Ede, Rheden, Renkum,
Eist, Huissen, Westervoort, Nijmegen, Zut-
fen, Tiel, Harderwijk, Lochem, Elburg en
Gendt en de leden van het comité dat de
feesten heeft voorbereid.
Na orgelspel van den heer C. de Wolf
sprak de burgemeester van Arnhem, mr.
P. X R. de Monchy, de volgende herden
kingsrede uit:
Het scheen ons gepast om tot het begin
Van dit stedefeest hen uit te noodigen, van
wie wij uit hoofde van hun huidigen of
vroegeren werkkring mochten verwachten,
dat zij belang zouden 6tellen in de her
denking van wat wij de officieele geboorte
van onze stad zouden kunnen noemen. Het
spreekt van zelf, dat wij daartoe in de
allereerste plaats noodigen den raadsman
van Hare Majesteit de Koningin, in bin
nenlandsche aangelegenheden, en het is
ons een groote vreugde u, Excellentie mr.
De Wilde, hier te mogen begroeten. Wij
bopen, dat u door een jarenlange ervaring
als stadsbestuurder gevormd critisch oog
met tevredenheid moge rusten op het hui
dige aanschijn van het zevenhonderdjarige
Arnhem. Dat wij op uw tegenwoordigheid,
mijnheer de Commissaris der Koningin in
deze provincie en op die van mevr. Van
Heemstra zouden mogen rekenen, stond
voor ons vast, bekend als wij waren met
uw warme belangstelling in alles wat de
hoofdstad van Gelderland raakt. Ook de
leden van Gedeputeerde Staten, het college,
dat bij de uitoefening van zijn grondwette
lijke taak ten opzichte van onze gemeente
immer geloond heeft te beseffen, dat aan
plaatselijk inzicht een ruime mate van
vrijheid kan worden gelaten, mits het be
heer naar solide regelen wordt gevoerd, be
groeten wij hier met vreugde.
Bijzonder stellen wij het op prijs, dat de
drie in leven zijnde oud-burgemeesters van
Arnhem hier aanwezig hebben willen zijn.
Wij wisten wel dat u, mijnheer Röell, na 23
jaren uwen Arnhemschen lijd, waarin zoo
menig belangrijk besluit gevallen is, waar
aan gij zelf een groot aandeel had, niet
vergeten waart en niet verzuimde om u van
tijd tot tijd door persoonlijk bezoek op de
hoogte te stellen van wat er sedert uw
heengaan veranderd was, of om uw tijdge-
nooten nog eens te ontmoeten. In uw over
komst, waarvoor wij u ten zeerste danken,
zien wij het bewijs van uw onverminderde
belangstelling in onze gemeente.
Dat u, mijnheer De Geer, ook na uw kor
ten ambtstijd als burgemeester, Arnhem
een goed hart zijt blijven toedragen, was
ons welbekend. Meer dan eens mocht ik de
belangen onzer gemeente bij u als minister
van Financiën bepleiten en immer vond ik
dan een welwillend gehoor. Wees verzekerd,
dat we ook uw komst hier zeer op prijs
stellen.
In u, mijnheer Van Heemstra, mag ik den
man begroeten, die in de jaren van 1919 tot
1920 zijn beste krachten aan Arnhem ge
geven heeft, die in de moeilijke oorlogs
jaren het burgemeestersambt bekleed heeft
op zoodanige wijze, dat de toenmalige bur
gerij haar dankbaarheid, in steen gegrift,
in de voorhof van het gemeentehuis aan
eiken bezoeker heeft willen kenbaar maken,
maar tevens den man, die onmiddellijk be
reid bleek te voldoen aan mijn verzoek om
de leiding op zich te nemen, bij de voor
bereiding dezer feesten waarvan ik het wel
slagen reeds daardoor verzekerd kon ach
ten.
Wat was de beteekenis van den daad van
Graaf Otto II voor Arnhem?JEcn geweldige
stap in de democratische richting. Om met
de woorden van jhr. Martens van Seven-
hoven, die zich dezelfde vraag stelde in het
officieele gedenkboek te zeggen: de inwo
ners waren niet meer individueel door ban
den van dienstbaarheid aan den landheer
of andere hoeren verbonden; maar vorm
den voortaan tezamen een rechtspersoon,
die als zoodanig goederen kon bezitten en
bepaalde rechten en verplichtingen tegen
over den landsheer had. Het recht om aan
de publieke zaak deel te nemen was ten
plattelande beperkt tot hen, die bepaalde
goederen bezaten; het stedelijk burgerrecht
werd verkregen door het enkele feit van de
geboorte uit een vader, die burger was. De
burgers waren, waar zij zich ook bevonden,
slechts onderworpen aan de rechtspraak
van de uit hun midden benoemde schepe
nen, een waarborg voor persoonlijke vrij
heid en veiligheid, verwant aan dien, welke
nog geen twintig jaren tevoren het Engel-
sche volk zich in de Magna Charta verze
kerd had.
Er zullen wel immer fouten gemaakt
zijn; wat de meerderheid besloot,, zal vaak
bij minderheid felle bestrijding hebben
ondervonden, zal hoofd schudden hebben
verwekt, waar burgers in de taveerne bij
eenzaten, zal tot critiek in de couranten
aanleiding hebben gegeven, zoolang deze
nuttige organen der publiek opinie hebben,
bestaan, ^maar, wanneer men, staande bij
een mijlpaal als dit eeuwfeest terugblikt op
den afgelegden weg, dan mag gezegd worden,
dat het goed is geweest, dat Otto aan de
poorters van Arnhem de behartiging hun
ner eigen belangen heeft overgelaten, mag
op het huidige Arnhem worden gewezen als
op een levend monument van burgerkracht.
Arnhem trekt als middelpunt uit een
zeer wijden omtrek velen tot zich voor de
voorziening in alles, wat de meest dage-
lijkscho behoeften in materieelen en cul
turen zij te boven gaat. liet heeft een
aantal industrieën van beteekenis, die
velen werk geven. Het biedt als geen an
dere gemeente van Nederland den toerist
do gelegenheid om het genot van natuur
schoon te paren aan hetgeen een opge
wekt stadsleven geven kan.
Het vindt als woonstede meer en meer de
waardeering waarop zijn onvolprezen lig
ging, gepaard aan een goede verzorging
van de cischcn die de moderne rnensch
aan het leven stelt, het aanspraak geven.
En zoo is er dan ook naar mijn overtui
ging stellig alle reden tot dankbare herden
king van hetgeen is voortgekomen uit het
eerste vaststaande welgedateerde feit uit de
plaatselijke geschiedenis: de verleening der
oorkonde van 1233.
En wij vleien ons, Excellentie, dat onze
feestvreugde weerklank zal vinden in het
overige deel van ons vaderland.
Wij weten maar al te goed, een hoe
groot deel van wat thans de aantrekkelijk
heid van onze stad en haar onmiddellijke
omgeving uitmaakt, ons geschonken is
door de natuur of ons is nagelaten door
den arbeid en den goeden smaak van onze
voorvaderen en hoe gering de beteekenis is
van het werk van het levende geslacht voor
het beeld, dat de 700-jarige thans vertoont.
Het is dus hoovaardij, wanneer wij ver
wachten, dat Nederland voor dit feest van
Gelrc's hoofdstad meer belangstelling zal
hebben dan voor dat van een willekeurige
provinciestad.
Dat Uw Excellentie ons feest met uwe
tegenwoordigheid heeft willen vereeren,
heeft ons om dezelfde reden niet verrast, al
heeft het ons wel in hooge mate verblijd.
Wij leden van het gemeentebestuur geven
Uwe Excellentie en u allen, dames en hec-
ren, gaarne de verzekering, dat wij naar de
krachten, die ons geschonken zijn, hopen
voort te gaan met de vervulling van onze
roeping, om dit centrum van de mooiste
streek van ons vaderland ongeschonden en,
kan het zijn, met nieuwe schoonheid ver
rijkt, over te geven aan onze opvolgers tot
heil van geslachten, nageslachten, die in
komende eeuwen ons dierbaar vaderland
zullen bewonen!"
Minister De Wilde antwoordt.
De minister van binnenlandsche zaken,
De Wilde, 6prak hierna als volgt:
„Het is mij een voorrecht u dank te zeg
gen voor de vriendelijke woorden waarmee
u mij welkom hebt geheeten. Wij zijn hier
bijeengekomen om de herdenking in te lei
den van het feit, dat voor zeven eeuwen
aan Arnhem haar 6tadsrè'cht werd verleend.
Otto van Gelre moge misschien een lands
heer zijn geweest met een breeden blik, die
ver in de toekomst zag, zeker zal hij zich
geen beeld hebben kunnen vormen, dat de
kiem, die hij legde, zich zou ontwikkelen
tot het Arnhem, dat zich heden opmaakt
ter viering van zijn geboortefeest.
Met trots kan de stad op haar zevenhon
derdjarig bestaan terugzien. Zeker, ln steun
laat de geschiedenis van Arnhem zich niet
leeren, veel van wat de vaderen hebben ge
wrocht is verloren gegaan. Laten we dank
baar zijn, dat hier, evenals in zoo vele an
dere 6teden, niet nog meer aan miskenning
van het verleden ten offer is gevallen. De
wapenroep van Victor de Stucrs heeft hier
veel gered van wat nog dreigde verloren te
gaan. Ik wil trouwens niet eenzijdig mij
blind staren op het verlies van veel stads-
schoon; hier als elders moest onvermijde
lijk veel ondergaan, dat zoo waard was om
te blijven, opdat plaats zou worden gemaakt
voor wat een nieuwer leven eischtc. Passen
de geslachten der eeuwen zich niet aan bij
de eischen van het leven van hun tijd, dan
kan het nageslacht slechts de villc morte
bewonderen, vreemd in een samenleving
met andere gedachten en andere gevoelens.
Slechts waar onnoodig vernield werd, past
een woord van vlammend protest.
Eene ville morte nu i6 gelukkig niet het
MR* J. A. DE WILDE, Minister van
Binnenlandsche Zaken*
lot geweest, dat Arnhem wachtte. Het heeft
den harteklop van het leven beter verstaan;
het had do bron, waaruit het leering kon
putten, als het ware onder de hand in de
eeuwig zich vernieuwende natuur in de
bosschen, die de stad als een gordel omge
ven.
Zal geen landzaat of vreemdeling den
voetstap naar Arnhem richten als ville
d'art célèbre, geheel anders 6taat het met
de stad al6 centrum van de schoonste na
tuur, die ons vaderland kan bieden. In
schilderachtige glooiing omsluiten de bos
schen van de Veluwe het groot6to deel van
Arnhem, terwijl naar het Zuiden het verge
zicht over den Rijn en de Betuwsche vlakte
een beeld geeft, waarmede weinig in ons
land kan wedijveren. Door zijn omge
ving was Arnhem als voorbestemd om een
luxe stad te zijn; het mocht niet alleen lok
ken ter woon, het zou ook jaarlijks een
machtigen stroom tot zich trekken van hen,
die in de omgeving genieten van de schat
ten der natuur. Dat is de trots van Arn
hem en mèt Arnhem van het vaderland.
Eenzijdig echter en daardoor op engere ba
sis zou de ontwikkeling der stad zijn ge
weest, al6 zij enkel zich had gericht op het
exploiteeren van haar natuurlijke schoon
heid. De nieuwe tij$ eischt, dat andere we
gen worden ingeslagen. En nu is het een
geluk geweest voor Arnhem, dat het decen
niën lang een onafgebroken reek6 van
krachtige bestuurders heeft gehad, die het
de nieuwe wegen hebben gewezen, waar-
langs het zijn krachten zou kunnen ont
plooien, de wegen van nijverheid en han
del. Ik weet het, men heeft met een gevoel
van wrevel de schouders opgehaald voor
het inslaan van deze nieuwe wegen, maar
voor mij is het een signatuur der middel
matigheid niet te kunnen bevatten, dat
juist door het inslaan van deze nieuwe we
gen van ontwikkeling de oude aan intren-
sieke kracht beteekenis winnen. Zoo staat
daar Arnhem voor ons in onverzwakte
kracht, rijk uit velerlei bron, al moge ook
de zware zorgen van het heden haar stem
pel op de gemeentelijke gestie drukken.
Moge dan het stadsbestuur onder leiding
van zijn voortreffelijken burgemeester ge-
gegeven zijn, onder Gods onmisbare zegen,
Arnhem door de branding van het heden te
leiden naar een veilige haven, waar het
breed de krachten kan ontplooien, dieidoor
de ecuwen gestaald, in de stad leven. Dat
geve God."
Na deze plechtigheid ving eveneens in
Musis Sacrum een receptie aan van het
gemeentebestuur. Behalve de autoriteiten
welke bij de opening aanwezig waren, kwa
men tal van plaatselijke, kerkelijke, civiele
cel militaire autoriteiten, benevens verte
genwoordigers van corporaties, het gemeen
tebestuur complimenteeren.
Als bizonderheid vermelden we nog, dat
ook op de receptie aanwezig was, de be
jaarde mej. L. A. G. Tulleken, uit Utrecht,
de laatste telg van een der oudste geslach
ten. De naam Tulleken werd reeds ln het
jaar 1233 vermeld, terwijl de naam nog
voortleeft in een ouden Arnhemschen
straatnaam.
Na de receptie vereenigde men zich aan
een lunch. In den middag woonden de offi
cieele gasten de opvoering bij van het „HeJ
Historisch Landspel" in het Openluchtthea
ter achter het Openluchtmuseum.
Pakhuisbrand aan de Oude Schans,
en in een fieisenzaak aan de
Groofe Wittenburgstraat
te Amsterdam
Amsterdam, 16 Juli. De brandweer
is in den vroegen morgen van Zondag te
ongeveer kwart voor zes gealarmeerd
voor een brand, die door niet bekende oor
zaak zijn oorsprong gevonden had in 't kel
dergedeelte van perceel Oude Schans 9,
welk gedeelte in gebruik is als opslag
plaats voor zuunvaren. De eerste verdie-,
ping is verhuurd aan een firma ln speel
goederen, terwijl de daarboven gelegen
étages, voor pakhuis ingericht, onverhuurd
zijn.
Toen de eerste roode voertuigen der
brandweer gearriveerd waren, zag de bevel
voerder, nadat deze met cenige manschap
pen tot de plaats des onheils was doorge
drongen, zich tegenover een ware vlam
menzee geplaatst, weshalve hij het alarm
middelbrand deed geven. De versterking
van het materiaal was spoedig ter plaatse
en zóó kon het vuur, dat zich inmiddels
ook aan de eerste verdieping had medege
deeld, met vijf stralen worden bestreden.
De overwinning bleef dan ook aan de
brandweer, doch niet nadat de vlammen
de kelderruimte en de eerste verdieping,
met den wederzijdschen opslag, gedeelte
lijk verwoest hadden.
Verzekering dekt de schade, die aanzien
lijk is. Ondanks het vroego uur heeft een
vrij talrijk publiek, dat door de politie op
behoorlijke afstand werd gehouden, het
blusschingswerk, waarbij hoofdbrandmees
ter Hartdorff de leiding had, terwijl later
de commandant, de heer C. Gordijn Jr.,
het oppercommando op zich nam, gadege
slagen.
Kleine uitslaande brand ln de
Groote Wittenburgerstraat to
Amsterdam.
Amsterdam, 16 Juli. Een fietsenrepa*
rateur is de oorzaak geweest, dat dezen
Zondagmorgen de brandweer voor de twee
de maal is moeten uitrukken. Ditmaal be
gaf het materiaal zich naar perceel Groote
Wittenburgerstraat 88, waar in het gelijk-
straatsche gedeelte een fietsenstalling is
gevestigd. In een daarachter gelegen uit
bouw was genoemde reparateur te onge
veer kwart voor elf bezig met een soldeer-
lamp, bij welk werkje een dot, door petro
leum doordrenkt poetskatoen, die op den
grond lag, in brand is geraakt, In zijn
schrik gaf de man de brandende dot een
schop, waardoor deze terecht kwam in een
emmer met petroleum, die bestemd was
voor het schoonmaken van motoren. Het
gevolg was dat het werkplaatsje in een
oogwenk in brand stond. Op het alarm
middelbrand van den bevelvoerder van het
eerste materiaal, dat spoedig na de ken
nisgeving van den brand ter plaatse was,
rukte versterking uit onder bevel van
hoofdbrandmeester Brunet cfe Rochebrune.
Ofschoon het vuur eenige tijd fel naar bui
ten uitsloeg, was inmiddsls reeks gebleken
dat één straal voldoende was om de vlam
men snel te dooven, zoodat het gebeurde
tot een kleinen uitslaanden brand beperkt
bleef, welke alleen het houtwerk van den
uitbouw en een daarin gestalden motor
vernield heeft Verzekering dekt de schade.
De brand bracht in deze volkrijke buurt
een groot publiek op de been; de politie
heeft zorg gedragen dat het blusschings
werk in geen enkel opzicht werd belem
merd.
Zwarigheden moeten prikkels zijn, geen
struikelblokken.
Een detective-verhaal door
PHILIP MAC DONALD
Geautoriseerde vertaling door H. A. C. S.
Spencer Hastings ging door. „Ik
dat wil zeggen
„Als dat klanken zijn", zei de telefoon,
«laat ik je dan mogen feliciteeren."
Hastings deed weer een poging. „Er Is
iets gebeurd", begon hij.
„Neen!" zei de telefoon.
„Denk je dat je zou kunnen ik begrijp,
dat het egn eigenaardigs iets is om te vra
gen maar wil jij,
Miss Warren kwam naderbij, nam haar
patroon den hoorn uit do hand, hield hem
aan haar oor en sprak door de telefoon.
„Mijnheer Gethryn", zei ze, „u spreekt
met miss Warren. Wat mijnheer Hastings
u wilde vragen, is: of u hier zoudt willen
komen naar ons bureau dadelijk. O,
ik weet, het klinkt gek, maar wij hebben
een ontstellend bericht gekregen, en mijn
heer Hastings zou graag uw raad willen in
winnen. Ik kan u door de telefoon niet meer
stellen, maar mijnbeer Hastings weet ze
ker, dat u bereid bent te helpen. Kom als
't u blieft, het is voor ons blad van het
grootste belang."
„Miss Warren", zei de telefoon somber,
„u haalt mij, tegen mijn wil, over."
HOOFDSTUK II.
Anthony Gethryn.
Anthony Ruthven Gethryn wns een
vreemde sijs. Een man van actie, die droom
de, terwijl hij handelde; een droomcr, die
handelde, terwijl hij droomde. Zoon v£h
een land-edelman, een jager, iemand van
het ouderwetsche type, die tegelijkertijd een
van de schitterendste wiskundigen van zijn
tijd was en van een Spaansche vrouw van
een verarmde en verbannen familie, die
vóór haar huwelijk met sir William
Gethryn, bij afwisseling gouvernante, dan
seres, mannequin, actrice en portretschilde
res was geweest; het was dus waarschijn
lijk, dat de zoon geen gewoon kind zou zijn.
Dat was hij dan ook niet.
Want, zelfs in aanmerking nemend zijn
vermenging van bloed en talenten, die hij
zeker bezat, ontdekten Anthony's ouders
spoedig, dat hun ccnig kind veel meer be
zat dan zij gedacht hadden hem tc geven.
Vanaf zijn geboorte bewees hij, dat het niet
opgaat, dat een man van twaalf ambach
ten en dertien ongelukken in geen van die
een man van beteekenis kan zijn.
Op school en te Oxford verkreeg hij, hoe
wel hij meestal do stud.e scheen te ver-
waarloozen, een academische beroemdheid,
welko zelfs zijn voortreffelijkheid als ten
nis- en voetbalspeler overtrof. Niet alleen
volgde hij in de wiskunde de voetstappen
van zijn vader, maar hij werd ook bekend
als een historicus en kenner van de klas
sieken* I i
Op zijn drie en twintigste jaar verliet hij
Oxford; klaar voor de balie; was gereed voor
de practijk, maar ging er niet in. Echter
reisde hij de wereld rond cn gaf, gedurende
de drio cn een half jaar, dat hij weg was,
geen stuiver uit, die hij niet op de een of
andere wijze zelf verdiend had. Hij keerde
naar huis terug om zich te vestigen, .maak
te twee schilderijen, die hij aan zijn vader
gaf, schreef een roman, die door de critici
geprezen werd, cn hem geen dubbeltje in
bracht, en kwam toen te voorschijn met
een bundel gedichten, welke, ofschoon door
degelijke critici veroordeeld, honderdvijfti;
pond opbracht.
Daarna kwam dc politiek, cn gedurende
zes maanden bekleedde hij, op bekwame
wijze, een post als particulier secretaris van
een lid van het Parlement, en wekte het
vermoeden, dat hij spoedig promotie zou
maken.
Vervolgens, toen Anthony acht cn twintig
jaar was, op het punt van zich candidaat
te stellen voor een zetel in het Parlement,
brak de oorlog uit. Op den 15en Augustus
1914 was hij soldaat in een regiment infan
terie; op den len November had hij een
aanstelling bij de artillerie; op den -icn Mei
1915 was hij hersteld van de gevolgen van
een kogclwond, een aanval van loopgraven
koorts en drie wonden van granaatscher
ven. Op den I8cn Juli in datzelfde jaar was
hij in Duitschland.
Dit vereischt een verklaring. Anthony
Ruthven Gethryn was in Duitschland, om
dat zijn oom, sir Charles Haulteveux de
Courcy Gethryn een persoon van beteeke
nis was aan het Departement van Oorlog.
Oom Charles hield van, en had bewonde
ring voor zijn neef Anthony. Ook wist oom
Charles dat zijn neef Anthony Dultsch
sprak als een Duitscher, en, als het aoodig
was, een man van tact en moed was, ie
mand, op wien men aan kon. „Een jongen
met inhoud! Een gezond verstand, mijn
heer; ondanks al die rommel van gedichten
cn schilderijen van koeien op het land of
vrouwen, die niets aan hebben. Een verdui
veld pientere jongen, mijnbeer!"
Daarom, toen sir oom Charles do ver
zuchtingen hoorde van een vriend, die in
den Geheimen Dienst werkte, over het
groote gebrek aan de juiste menschcn, liet
hij een paar woorden los over zijn neef.
En zoo gebeurde het, dat in het jaar 1915
Anthony Ruthven Gethryn in het hartje
van Duitschland was, niet als krijgsgevan
gene. 1-Iij was daar gedurende achttien
lange maanden, en toen sir Charles zijn
neef terugzag, waren er strepen grijs in het
donkere haar van het dertig jaren oude
hoofd.
De resultaten van Anthony's verblijf daar
waren van groote waarde.
Een dankbare regeering klopte hem
goedkeurend op zijn schouder, decoreerde
hem, gaf hem twee maanden verlof, bevor
derde hem, en liet hem daarna werken, zoo
als weinig mannen moesten werken, zelfs
gedurende den oorlog. Het was eigenaardig
werk, grappig werk, werk in het donker,
werk op vreemde plaatsen.
Anthony Ruthven Gethryn verliet het le
ger op het eind van 1919, op den leeftijd
van drie en dertig jaar Als resultaat van
zijn dienst kon hij laten zien kreupelheid
(weinig), het C.M.G., het D.S.O. dertien
andere ordes (buitenlandsche: verschei
dene) en drie dikke strepen grijs in zijn
zwarte haar. Weinigen, behalve zijn intie
me vrienden, kenden de oorzaak van die
*1 Onderscheidingen,
hoop medailles of van zijn recht op den ti«
tel van kolonel.
Anthony woonde met zijn moeder tot zij
stierf, vredig, cn daarna, omdat zijn vader
die zijn vrouw ongeveer twee jaar was
voorgegaan niet meer dan een paar hon
derd pond per jaar had nagelaten, keek hij
rond naar werk.
Hij schreef een nieuwen roman; het pu
bliek bleef onbewogen. Hij schilderde drio
stukken; zij vonden geen koopers. Toen
keerde hij terug naar zijn post als secreta
ris; zijn Parlementslid was nu een Staats
secretaris. Het werk was van het soort,
waarvoor hij niet voelde, en behalve, wan
neer hij een mensch ontmoette, die hem
interesseerde, verveelde het hem in do
hoogste mate.
Dan, in Juli 1921, werd oom Charles
slachtoffer van een kwaadaardige influ
enza, was aan het opknappen, maar een
longontsteking openbaarde zich en hij
stierf. Aan Anthony liet hij een ontzagwek
kend huis in Knightsbridge na, en 9 A 10.000
pond per jaar. Anthony verkocht het huis,
trok in een flat, en bevrijd van kwellend©
zorgen, deed hij waar hij lust in had. Wan
neer hij behoefte had aan te schrijven,
schreef hij. Wanneer hij wenschto te schil
deren, schilderde hij. Wanneer genot hem
riep, gaf hij er aan toe. Hij was gedurendo
een jaar zeer gelukkig.
Maar daarna kwamen de moeilijkheden.
Wanneer hij schreef, bemerkte hij, dat een
schilderij gestalte aannam in zijn hoofd
en luid riep om op het doek gebracht te
worden. Schilderde hij, dan riepen verzen,
zonder voorbeeld, wondervol, om geschre
ven te worden. Verliet hij Engeland, dan
verlangde zijn ziel vurig naar Londen.
IWordt vervolgd^