GROOTE COLLECTIE
RAMSELAAR
ASSCHER DIAMANT
G. VAN DUIN
Echte Brillaruten
Fa. I. J. ASSCHER
Utrechtschestraat 23
Tel. 898
HANDGEWEVEN
TAFELKLEEDEN
DIVANKLEEDEN
KAPSTOKKLEEDEN
ETC. ETC.
FIRMA
HOE PAPJE ZIJN
MEESTER HIELP
PUCKJE EN DE SPIEGEL
DE EENDJES
IN WONDERLAND
RA, RA, WAT IS DAT?
DE BLOEMPJES
HEBBEN DORST
«slepen in de wereldbe
roemde slijperij der
Amsterdam, d\e reeds jaren
geleden om de roep harer
vakkundigheid, van den En-
gelschen Koning de opdracht
kreeg, tot het slijpen van de
Engelscho Kroonjuweelen.
Asscher Diamant voor Uw
vrouw een sieraad, voor U
een geldbelegging.
Koning Lodewijk de Dertiende, die, hoe
wel nog zeer jong, over Frankrijk regeer
de, was soms zóó bedroefd, omdat hij niet
zooals gewone kinderen buiten mocht spe
len en ravotten, dat alles, wat men ook
bedacht om hem afleiding te bezorgen,
den jongen vorst nog véél treuriger maak
te. Stil zat hij dan maar voor een der
vensters van zijn vertrekken, met droeve
oogen doelloos naar buiten starende.
Doch op een zomermorgen, terwijl de
jonge Koning daar nog niet zat, kwam een
papegaai door een der geopende vensters
binnenvliegen en zonder zich aan iets,
zelfs niet aan den kamerdienaar, die be
zig was het ontbijt gereed te zetten, te
sloren, zette het dier zich neer op een klein
tafeltje in een der hoeken, waarop een
schaal vol fijne vruchten stond, bestemd
als dessert voor den Koning. Doodstil bleef
de slimme vogel daar zitten, totdat de man.
die hem niet had zien binnenvliegen, was
heengegaan. Daarna begon hij zich pas
aan het fruit te goed te doen. Juist was hij
bezig een der groote, sappige peren te ver
orberen, toen de jonge Koning met zijn ge
volg binnenkwam. Hij bemerkte daar ook
al dadelijk den vogel, die ongestoord
zat te smullen, en vond het geval zóó grap
pig, dat hij zijn gevolg een wenk gaf, het
dier niet in diens smulpartij te 6toren.
Doch hij begon zelf zóó om Papje te
lachen, en zóó vroolijk werd hij op eens,
dat allen hem heel verbaasd aanstaar
den.
Door dit lachen opgeschrikt, liet toen de
papegaai de roods half opgepikte vrucht
liggen, cn vloog, blijkbaar geheel ontdaan
over het verstoren van zijn fijn maal, op
den schoorsteenmantel, luid schreeuwende:
„Lang leve onze jonge Koning!"
„Wat is dat een grappig dier!" riep toen
weer heel vroolijk Koning Lodewijk uit,
„Hè, als ik toch eens zulk een aardig-spre-
kenden vogel kon koopen! Weet gij mis
schien een van u allen, wie de eigenaar er
van is?"
Neen, geen der hccrcn van het gevolg
kende den eigenaar.
Hun ontkennend antwoord maakte toen
den Koning weer zóó bedroefd, dat men
besloot, hoeveel moeite het ook zou geven,
te laten onderzoeken, aan wie de pape
gaai toebehoorde. Men veronderstelde, dat
het wel een vrouw zou zijn, die den vogel
had geleerd de woorden „Lang leve onze
jonge Koning!" uit te roepen. Doch 't was
geen vrouw; de eigenaar was een man.
Na lang zoeken vond men hem eindelijk,
want hij was heel oud cn behoeftig, en
woonde in een heel nauw steegje. Hij had
den papegaai, die toen nog zeer jong was,
gekocht van een zwerver, die van heel ver
was gekomen om in Parijs werk te zoe
ken. Hij zelf had toen het dier, met veel
geduld, het „Lang leve onze jonge Koning!"
leeren roepen.
„En nu sta ik mijn papje heel graag aan
onzen jongen Koning af," sprak hij, toen
men hem vroeg den vogel te willen verkoo-
pon voor een groot bedrag. „Maar hoewel
ik het geld best kan gebruiken, tóch wil ik
dit niet van den Koning aannemen. Neen,
dat kan ik niet..."
„Hebt ge dan misschien een of anderen
wensch?" vroeg een der hovelingen, die
zich niet kon voorstellen, dat iemand, die
zóó arm was, geen geld van den Koning
wilde aannemen.
„Ja, 'k heb één wenscb," was het ant
woord. ,,'k Zou graag in de nabijheid van
het Koninklijk paleis willen wonen. Daar
waar ik mijn papegaai iedcrcn dag kan
zie»..
De jonge Koning, blij met den vogel, be
greep, dat iemand, die zóó.veel van het dier
hield, ook wel een braaf mcnsch zou zijn
en dat het 't beste zou zijn hem in een der
vele vertrekken van den vleugel, waar ook
het keukenpersoneel verbleef, te laton wo
nen.
Dankbaar voor deze gunst, nam toen
ook weldra do arme man daar zijn intrek,
cn hij maakte zich nuttig door de koks
met alles te helpen, 't Bleek ook al spoe
dig, dat hij zóó van alles, wat het koken
betrof, op de hoogte was, dat zelfs de op-
per-kok hem, bij de bereiding van een of
ander vreemd gerecht, vaak kwam verzoe
ken hem te helpen,
Natuurlijk was de geschiedenis van den
papegaai, die „Lang leve onze jonge Ko
ning!" had geroepen, en ook van diens ei
genaar in heel Parijs bekend. Ja, men
fantaseerde er zelfs nog een massa bij, dat
in 't geheel niet was gebeurd. Men sprak
over zakken vol goudstukken, door Koning
Lodewijk, voor den vogel, aan den armen
man betaald. Men sprak ook van 's Ko-
nings groote belangstelling in sprekende
papegaaien, en ook voor tamme eksters cn
kraaien, als deze ten minste spreken kon
den. En vooral dit laatste werd door zóó-
velen geloofd, dat er thans dagelijks aller
lei sprekende vogels, waaronder kraaien,
in keurige kooitjes, naar het paleis werden
gebracht.
Zoo kwam dan ook op een dag een
arme schoenmaker, een stumperd met een
houten been, den Koning een papegaai
aanbieden. Met een ongeloofelijk geduld
had 'de arme man het dier, dat niet zoo
vlug de woorden had kunnen nazeggen, ge
drild en ook met lieve woordjes er toe
gebracht, dat hij toch zou kunnen roepen:
„Lang leve Koning Lodewijk de Dertiende!"
Doch de eerste maanden vertikte de vogel
zelfs één woord te herhalen van wat de
schoenmaker telkens weer heel langzaam
tot hem sprak. En dan zuchtte gewoonlijk
de man: „Ach wat heb ik toch weer een tijd
verspild, met jou, domoor, die weinige woor
den in te pompen!"
Zoo bleef dan ook, tot groote wanhoop
van zijn meester, papje steeds alles aan-
hooren, wat hem werd voorgezegd, maar
zelf sprak hij geen woord. Doch op een
dag, dat de schoenmaker bezig was gaten
in een zool te prikken, riep plotseling de
vogel heel duidelijk: „Lang leve Koning
Lodewijk de Dertiende!"
Tot belooning kreeg papje toen twee
klontjes suiker, daarna trok de schoenma
ker zijn Zondagsche pak aan en... ging
met don vogel naar het paleis.
Daar wachtte hij toen, met nog meer
menschen, die een papegaai of een tamme
kraai in een kooitje meedroegen, totdat de
Koning verscheen.
Dien dag behoefde hij daarop niet zoo
heel lang te wachten. Want weldra zag hij
Koning Lodewijk op het bordes. Ilij er
eenige hovelingen, allen in rij-costuum,
keken neer op de menschen met hun ver
schillende vogels. Spottend lachten de ho
velingen, cn de Koning, wat uit zijn hu
meur door die telkens weer hem aange
boden vogels, maakte een afwerend ge
baar, om de lieden te doen begrijpen, dat
hij geen enkelen vogel meer wilde hebben
Teleurstellend gingen toen allen met hun
vogels heen. Ook de schoenmaker wilde
heengaan. Op ditzelfde oogenblik riep de
papegaai heel luid: „Lang leve Koning Lo
dewijk de Dertiende". En daarna schreeuw
de hij tot grooten schrik van zijn meester,
heel luid cn op boozen toon: „Ach, wat
heb ik toch weer een tijd verspild, met
jou, domoor, die weinige woorden in te
pompen!"
Natuurlijk hoorde ook de jonge Koning
papje's geschreeuw. Hij vond zelf9 den
laatsten uitroep zoo vermakelijk, dat hij
lachende een der hovelingen beval, den
man met zijn papegaai bij hem te bren
gen.
Bevende, en bovendien verschrikt door
papje's laatste woorden, die hij het dier
nimmer had voorgezegd, stond de man
weldra voor den jongen vorst, die begon
met hom tc vragen: „Hebt gij zelf den vo
gel dit alles op zulk een natuurlijken toon
leeren zeggen?"
„Neen... o... n... neen, Sire," stamel
de de man verlogen.
,.D... die laatste woorden heb ik hem
niet geleerd. Doch wel heeft hij ze mij vaak
hooren zeggen, wanneer ik wanhopend
was, omdat, hij niet wilde roepen: „Lang
leve Koning Lodewijk de Dertiende!"
„Maar waarom leerde jij dit je vogel
roepen?" vroeg de vorst. „Kon je hem niets
anders leeren? Je begrijpt toch wel, dat
al het geroep- en gewensch, dat ik lang
moet leven, toch op den duur wat erg ver
velend wordt!"
,,'t Is zooals Uwe Majesteit zegt," sprak
de man. „Maar ik ben zoo, heel arm, weet
u? En in den oorlog verloor ik één mijner
bccnen. En men vertelde, dat u alle pa
pegaaien, die „Lang leve (le Koning!" kon
den roepen, voor zakken vol geld van uw
orderdanen kocht. En 't scjiocncnlappen
kgfint. r>ipt meer
Verhaaltje op Rijm door
C. E. DE LILLE IIOGERWAARr».
Toen Kitty een klein meisje was.
Werd zij eens meegenomen
Naar d'Amsterdamschen Dierentuin.
Wat waren daar veel boomen
En vijvers! O, wat had z' een schik!
Ze mocht de eendjes voeren.
De aapjes wou ze ook wel zien;
Die deden mooie toeren.
Maar verder keek het kindje niet
Naar leeuwen of naar beren;
Naar nijlpaard of naar olifant
Had zij ook geen begeeren.
Ze wou maar steeds bij d' eendjes zijn;
Die vond ze kleine snoesjes
,Wel even schattig," zei ze lief,
,Als thuis do jonge poesjes."
En vroeg je later: „Wat was 't mooist?
Vertel dat nu eens even!"
Dan zei lclein-Kitty: ,,d' Eendjes hoorl
En 'k heb ze brood gegeven!"
HERMANNA.
(Nadruk verboden).
Puckje van de buren
Is een leuke hond.
Vroolijk trippelt Puckje
Met zijn baasje rond.
2.
Wie zijn baasje zijn zou?
Wel, de kleine Piet.
Altijd zijn zo samen
Of geloof je 't niet?
3.
Zelf9 voor Pietje's bedje,
Op een kleedje zacht,
Slaapt dat lieve Puckje
Den geheelcn nacht.
4.
Mooi opzitten kan hij,
Pootjes geeft hij graag.
Ilij gehoorzaamt Pietje,
Is nooit stout of traag.
5.
Maar op zeek'ren morgen
Stond iets op den grond,
Dat daar heusch niet hoorde,
Juist liep Puckje rond
0.
En ontdekte 't vreemde...
Nijdig bromde Puck.
Hij begon te blaffen.
O. wat ongeluk 1
7.
Kijk! daar was een hondje.
Net precies als hij.
Puck wou het verjagen,
't Was een heel karwei!
8.
Want het vreemde hondje
Was voor hem niet bang,
Blafte even nijdig!
O wat duurde 't lang,
Vóór me toch die rakker
Uit den hoek verdween!
Na een tijd ging Puckje
Eind'liik brommend heen,
10.
Blafte tegen Pietje:
Geef hem op zijn kop!
Maar toen nam zijn baasje
Puckje heel vlug op
11.
En zei: Puckje, kijk eens
Achter in den hoek!
Waar is nu het hondje?
Toe dan Puckje, zoek!
12.
't Hondje was verdwenen!
Maar daar was het weer!
Steeds nog nijdig blaffend,
Liep Puck op en neer.
13.
Eind'lijk zei zijn baasje:
't Is een spiegel, Puck!
Heusch, er is geen hondje.
Maak je niet zoo drukl -
14.
Piet hing toen den spiegel
Veilig aan den wand.
Moeder kwam eens vragen:
Wat 's er aan de hand?
15.
Lachon moest zij nu ook
Om dien dommen Puck.
Dat de spiegel heel bleef,
Vond Moes een gclukl
16.
Voortaan stond er nooit meer
'n Spiegel op den grond
En zag Puck daar nimrnor
Meer een and'ren hond'
(Nadruk verboden).
Daar riep op eens weer dc papegaai:
„Lang levo Koning Lodewijk de Dertien
de! Ach, wat heb ik toch weer een lijd ver
spild met jou, domoor, die weinige woor
den in tc pompen!"
,,'t Dier is werkelijk vermakelijk," sprak
de Koning. „Dit koop ik graag van je. Zeg
maar, hoeveel je er voor verlangt..."
„Niets wil ik er voor hebben, Uwe Ma
jesteit," zeidc de man. „Ik ben al ver
heugd, dat u de booze woorden, die ik
hem toch waarlijk niet heb geleerd, niet
kwalijk neemt! Neen, geen stuiver wil ik
voor het dier hebben
,,'t Is best," sprak de Koning. „Maar zeg
me nu even, waar je woont, dan laat ik
morgen den vogel halen."
Hoewel de schoenmaker het wat vreemd
.vond. dat bij den vogel weer moest mee
nemen, gaf hij toch zijn adres, dat een der
hovelingen spotlachende opleekende.
„Ze houden mij voor den mal," dacht
toen dc man, en hij liep bedroefd naar zijn
huisje terug.
Doch hoe groot was zijn vreugde, toen
den volgenden dag een van 's Konings la
keien den vogel kwam halen en hem een
brief overhandigde, waarin hij zijn benoe
ming las tot oppasser on verzorger der
vogels van den vorst, doch alleen op voor
waarde, dat hij allen, die het waagden,
weer een of anderen vogel den koning te
komen aanbieden, moest wegzenden. Dit
deed toen ook de man op zulk een flinke
manier, dat sinds dien tijd de vorst niet
meer met sprekende vogels werd lastig
gevallen. TANTE JOH.
(Nadruk verboden)-
door
C. E. DE LILLE IIOGERWAARD.
Daan en Hansje, hand aan hand,
Gaan op reis naar Wonderland.
Laten wij het land gaan zoeken
Zegt klein Hansje, uit de boeken.
Waar Kabouters wonen, Daan,
En de Elfjes dansen gaan.
Door de velden stappen zij
Op een lentedag, 't is Mei!
Weldra zien zij mooie bloemen,
Hooren zij de bijtjes zoemen,
Vogels zingen blij hun lied.
Heerlijk klinkt hun: pietepiet!
Aan den rand van 't groote bosch
Zitten zij op 't zachte mos.
En als f eind'lijk huiswaarts gaan
Zegt heel ernstig kleine Daan:
Al zag 'k geen Kabouters, Ham
En geen Elven-rondedans,
Toch zijn wij in Wonderland
Sóam geweest, hè? hand in hand! -
(Nadruk verboden).
Ze liepen met hun vieren
Maar aldoor in een kring.
Doch hoe hard ze ook liepen,
Geen die den ander ving!
De wind begon te blazen,
'k Zal helpen! dacht die guit.
Het zonnetje kwam kijken
En lachte ze heusch uit
Als eind'lijk, moe van 't draven,
F.r één eens stille stond,
Dan staakten ook de and'ren
Hun dollen loop in 't rond
Nu moet je maar eens raden,
Wie er zoo dom kon zijn.
De
Heb je 't geraden? Fijn!
M. HOEKENDIJK
(Nadruk verboden).
liet regend' in geen dagen,
De bloemjes hebben dorst
Ik wil ze eens verrassen.
Voorzichtig! Niet gemorst!
'k Haal Vaders grooten gieter
En geef ze water, fijn!
Wat zullen slappe blaadjes
Nu gauw weer fleurig zijn!
't Is of de bloempjes knikken
En zeggen: Dank je, kind!
't Is heusch niet zoo'n warm werkje,
Als je met lust begint!
En als ik strakjes klaar ben,
Geeft Moeder me een kwast.
Ik zeg dan als de bloempjes:
Bedankt! Verfrisschend was 'tr
CARLA HOOG.
(Nadruk verboden).