DE LAATSTE GROOTE ZEILSCHEPEN
ARTIFORT
FAUTEUILS
„DE PAPAVER"
LETTERKUNDIGE KRONIEK
VARIA UIT DE VOGEL
WERELD
.Een nloaw soort koordwol.
J)e wintercollectie Peere
booms knippatronen.
Steeds nieawo modellen
om na te breien.
Komt nn reeds uw hand
werken voor St. Nicolaas
uitzoeken.
Groote keuze Alle soor
ten handwerken Goede
kwaliteiten Lage prij
zen.
Utrechtschsweg 85 Tel. 15
sa
MS»
10 JAAR
GARANTIE
ALLEENVERKOOP
FiRMrt J. W. VAN ACHTERBERG»
MEUBILEERING WESTSIKGEl 10 13
Wri i-iniii i ii ..imiih*
UIT HET HOOGE NOORDEN
Gubben Larsson, die zicb vandaag onle
dig houdt met het vertimmeren van het
kolenhok, bonkt een paar maal op de kel
derdeur, om te semen, dat hij mo noodig
heeft voor het aflezen van het streepje op
den luims'ok naast zijn zwarte nagel,
want de duimstuk is In den loop van vele
jaren erg bruin geworden en Gubben Lars-
son's water blauwe oogen zijn niet meer zoo
goed als epn halve eeuw geleden. Met te
genzin daai ik in de keldertrap af, want
Gubben Larsson zit vol „histories" en grijpt
dankbaar elke gelegenheid aan om er eon
paar mede te deelen. En terwijl hij zeven
en-zestig precies in drieën deelt en met het
aniline-potlood zware paarse strepen geeft
op het gele hout, vertelt hij voor de zooveel-
ste maal hoe ver het Vikingschip van één
meter twintig, dat op zijn oude gehavende
scheepskist zal komen te staan, nu al ge
vorderd is. Want Gubben Larsson, die van
daag mijn kolenhok vertimmert, morgen bij
den buurman een rotsmuurtje metselt en
Zaterdagmiddag tuinen aan gaat harken,
dn? duivelskunstenaar is en met allo moge
lijke karweitjes den kost ophaalt, is zeeman
geweest, scheepstimmerman op wel twee
dozijn brikken cn barken, schoeners en
klippers, op gammele vrachtschuiten later,
en een „nickel" met den kop van een In
diaan aan de horlogeketting vertelt van
zijn reizen naar de „States', waarvan hij
trouwens met liefde ook zelf verhalen kan.
En zoo, telkens pauseerend als er weer e^n
spijker ingeklopt moet worden, filosofeert
hij over de oude zeilvaart, over het vrije
varen van Russische houthavens naar zon
nig Spanje, van Zuid-Amerika naar het
Verre Oosten, noemt hij namen, die zelfs
in zijn Uitspraak klinken als een strophe
van een lied, verheerlijkt hij de oude „Eng
lish style", die plaats moest maken in het
logies en op de stookplaat, in de mess en
achter het stuurrad voor den nieuwen Am©-
likaanschen geest, die met de blauwe over
alls en de tandenborstels op de 6chepen
van heel de wereld zijn intree beeft ge
daan ir. de jaren na den grooten oorlog.
De drukke jaren, toen op d© groote drij
vende hotels en de prachtig gebouwde, eco
nomisch varende vrachtschepen, op de ge
weldige walvischvaarders cn de snelle tank
booten de laatste resten van de warme,
bonte romantiek der scheepvaart verdwe
nen, de romantiek, die eens geheel verdwij
nen zal, wanneer gansch de scheepvaart een
tot in het uiterste gerationaliseerd bedrijf
geworden zal zijn. Nu althans leeft die ro
mantiek nog voort op de kleine oude vracht
vaarders, die in dezen miserabelen tijd
v>.or de helft zijn opgelegd, op de kleine
visschersbooten en de gemoedelijke kust-
stoomertjes. maar ook en vooral op de zeil
schepen, de laatste zeilschepen, die met
hun si alen stevens de wereldzeeën nog
snijden.
In het idyllische hoofdstadje van Aland,
Moriehamn, woont „sjöfartsradet" Custai
Erikson, de reeder van de grootste vlort
van zeilschepen ter wereld. De Alands-
eilanden het zijn er, groote en kleine bij
elkaar, welgeteld 6554 zijn maar dun be
volkt en de hoofstad van deze autonome
Fmsche provincie is dan ook een klein,
rustig stadje, waar het alleen in den zomer
wat druk cn rumoerig kan zijn van de vele
badgasten uit Zweden, die hier, waar men
immers hun eigen taal spreekt, van zon en
zee komen genieten en vooral van de onge
limiteerde hoeveelheden geestrijk vocht en
de. in hun eigen land tot 8 Augustus streng
verboden, roode kr°*ftjes. Maar het won-
der-mooie eilandenrijkje heeft vele andere
aantrekkelijkheden, heeft golvende, vrucht
bare streken op het grootste eiland, dat
men het „vasteland" pleegt to noemen,
heeft de woeste en toch zoo schoone natuur
van de kale branding-omkranste scheren en
do blauwe sunden, en Mariehamn bezit een
over heel Scandinavië bekende sociëteit,
een dwars door het stadje loopendo linden
laan. die op dezen breedtegraad baars ge
lijke niet heeft en dan twee prachtige na
tuurlijke havens, waar. scherp hun hooge
masten en hun ragfijne takelij teekenend
tegen den hemel, dc zeilschepen van sjö
fartsradet Erikson liggen achter de boeien,
wanneer zij hun lange reizen naar verre
werelddeelen hebben volbracht en wachthui
om opnieuw den steven naar het Zuiden te
keeren, als de trossen worden losgegooid
en de groote zeilen langzaam ontplooien
aan de breedc raas.
Sjöfartsradet Erikson is een merkwaar
dige figuur onder de tallooze interessante
persoonlijkheden uit de wereld van de
scheepvaart Op zi|n tiende jaar ging hij
zooals het destijds eiken Alandschen knaap
betaamde, als kajuitsjongen op een zeil
schip het zee rat uit en in het laatste jaar
van de vorige eeuw. kort nadat hij zeven
en-twintig geworden was. deed hij examen
jroor gezagvoerder bij stoom- en zsilvaart-
IIij werd schipper van den schoener „Adè-
lo". later van de bark „Southern Belle" en
toen hij in 1913 het varen er aan gaf, had
hij als gezagvoerder van de „Albania" uit
Mariehamn cn van het fregat „Lochec" uit
Nystadt nog verscheidene reizen over den
Atlantischén Oceaan en rond Kaap Hoorn
gemaakt. In 1913 werd hij dan scheeps-
Hcent te Mariehamn. maar de liefde voor
de oude zeilschepen zat hem zoo in het
bloed, dat hij al spoedig aandeelhouder in
enkele vaartuigen werd en midden in den
oorlog, geheel voor eigen rekening, als ree
der begon met één enkel vaartuig. In dien
tijd. toen de zeevaart een kansspel was,
waarbij men alles kon verliezen, maar ook
veel kon winnen, verdiende Erikson zoo
veel. dat hij in staat was zijn vloot gelei
delijk uit te breiden. Hij is hiermede voort
gegaan, ook toen de toestanden in de
scheepvaart zich gansch veranderd hadden,
toen steeds meer oudo stoomschepen opge
legd moesten worden, omdat er alleen
vracht te krijgen was voor de groote. snel
le. moderne vaartuigen.
Want sjöfartsradet Erikson handelde niet
alleen uit pure berekening, wanneer hij zijn
vloot uitbreidde, in zekeren zin had ook
als men daar In dit verband en bij zulke
kolossale objecten van kan spreken de
verzamelwoede hem to pakken gekregen,
was hij een toegewijd en opofferend be
schermer van de oude hooggcluigde zeil
schepen geworden. Hij kocht de „Herzogin
Cecilie" uit Duitschland, J'Avenir" van
België, zijn trots en glorie, de fiere snel
zeiler „Pamir" uit Hamburg, de „Sweden"
uit Halsingborg, en „Estonie" uit Estland
en verscheidene vaartuigen ook werden
overgenomen van Alandsche cn Finsche
reeders. dio het niet meer konden bolwer
ken. of genoeg van de zeilschepen hadden.
Thans telt de vloot van sjöfartsradet
Erikson vijf-en-twintig zeeschepen, waar
van het kleinste, do Ostrobotnia 800 bruto
ton meet en het grootste, de Passat. 4700,
en waarvan slechts de Madare. een schuit
van een kleine 900 bruto "ton, een hulpmo
tor heeft. En nu weet ik wel. dat een vloot
van vijf-en-twintig vaartuigen niet bijzon
der groot is. dat bij vele reederijen het
kleinste schip grooter is dan de Passat en
dat de menschen van de motorschepen en
de stoombooten veelal minachtend neer
zien op die oude „windjammers", op die
zeilschepen, die geheel afhankelijk zijn van
weer en wind, maar het totale aantal groo
te zeilschepen, dat thans nog de zeeën be
vaart, moet nog geen tachtig bedragen, zoo
dat Erikson van Mariehamn een derde deel
ervan in eigendom beeft. Bovendien is hij
geheel alleen eigenaar van deze schepen,
de reederij is geen naaralooze vennootschap
en de reder is. zooals in den ouden tijd van
de zeilvaart meestal het geval was, dc man,
die alle touwtjes in handen heeft, die per
soonlijk de schepen inspecteert, vóór zij uit
varen voor verre reizen, die steeds in de
weer is om vrachten te zoeken, die de lei
ding heeft én de volle verantwoordelijk
heid.
Sjöfartsradet Erikson heeft steeds ver
trouwen gehad in de groote zeilschepen,
die hij in zijn jeugd voor Lcmland op dc
reede zag liggen, die hij gestuurd heeft
naar Australië cn da Pacific-kust. naar
Zuid-Afrika en Schotland, cn dat vertrou
wen is nimmer beschaamd Want terwijl
onder de tegenwoordige omstandigheden
velR stoom- cn motorvaartuigen aan de
boeien gelegd zijn en feitelijk alleen de mo
derne schepen vracht kunnen krijgen, is het
percentage opgelegde zeilschepen, althans
wat Finland betreft, aanmerkelijk lager dan
dat van dc stoomschepen en terwijl een tien
jaar oude vrachtboot vaak niet kan concur-
reeren tegen nieuwere schepen, .blijkt het
nog steeds mogelijk voor dertig, veertig
jaar geleden gebouwde driemasters zooveel
vracht te vinden, dat ze den reeder een
schappelijke winst oplever n.
Dc eenige zeilage. die thans nog van be-
teekenis is. is de jaarlijksche vaart met
graan van Australië naar Engeland. Men
hoeft zich bij dit transport niet bijzonder tc
haasten, dc vrachten zijn betrekkelijk laag
en bovendien heeft men hc-t voordeel, dat
de zeilschepen drie a vier maanden pak
huishuur uitsparen. Maar de oude liefde
van de zeelui voor de karakter-volle zeil
schepen, het trotsch-zijn op bun elg*n
schip, dat ze kennen, dat ze soms als een
levend wezen gaan beschouwen, heeft er
toe geleid, dat men elkaar de loef tracht nf
te steken, dat men tracht met al de kennis
en ervaring van d*n zeilschipper wind en
weer en strooming zoo uit te buiten, dat
men in den kortst mogelilken tijd de reis
van Australië rond kaap Hoorn naar Fal
mouth In Engeland volbrengt. Vorig jaar
namen twintig schepen aan deze befaamde
„Grain Race" deel, veertien daarvan be
hoorden tot de vloot van sjèfartsradet Erik
son en de in 1902 gebouwde Parma, die
eigendom is van een kleine Alandsche ree
derij. won den wedstrijd in 103 dagen. Erik-
son's trots, de Pamir, zeilde in precies den
zelfden tijd naar Queenstown cn had dus
een iets kortoren afstand af te leggen. Bij
de „Grain Race" van dit jaar won de Par
ma in den recordtijd van slechts 83 dagen,
de Pamir bad negen dagen meer noodig en
dc overige 21 deelnemers waren langer dan
honderd dagen onderweg.
En hiermee bewijzen de Alanders, dat de
grootste reederij van zeilschepen niet zon
der reden in de hoofdstad van hun archipel
gevestigd is, dat zij nog zeilen kunnen, zoo
als in den tijd van de beroemde thee-klip
pers de Engelschen het konden, toen het
gebeurde, dat do winnaar nn een vaart van
China naar Engeland, die 99 dagen duur
de. slechts drie-en-twintig minuten voor
nummer twee aankwam, en dat is een heel
wat kleiner verschil dan een tiende seconde
bij honderd meter hardloopen.
Stockholm. September.
J. BERTIL.
Een nieuw boek van den Doolaard,
„do Herberg met het Hoefijzer",
(Amsterdam, Em. Querido).
Den Doolaard beantwoordt aan de nei
ging naar romantiek, die het huidig lezers
geslacht naar de boeken stuwt, Er ligt
esn gevaar in, dat deze soort kunst met
een zoo onvergelijkelijk meesterschap be
dreven wordt als het proza van den Dool
aard kenmerkt. Want dit soort boeken zijn
als gidsen, die den weg wijzen naar dc
vlucht uit de werkelijkheid. Verleden week
schreven wij, naar aanleiding van het
nisuwste boek \an Theun de Vries: „Dok
ter José wacht vergeefs", dat onze schrijvers
op reis gaan, of in het verleden snuffelen,
om hun bezieling te puren, ons alleen la
tend met het Hollandsche leven en de Hol-
landsche problemen van dezen tijd, die
uiterst zelden in een letterkundige verbeel
ding worden begrepen. Of zou deze litera
tuur, waarop de besten onzer jongere schrij
vers zich toeleggen, een onbewuste beant
woording zijn van het romantisch verlan
gen, dat er in den HolJandschen lez»r
leeft? Want, ten slotte ademen lezer en
schrijver uit dezelfde tijdsbehoefte!
Ook dit boekje van den Doolaard vertelt,
evenals zijn vorige geschrift: „De Wilden
van Europa", „van dingen, landen en vol
ken, die" (gelijk het in een der recencies
teekenend wordt gezegd) „VJt dag per spoor
van Holland liggen, maar waar bet rijk
van de 1001-nacht-vertellingen begint."
Wij geven den inhoud verkort weer, aan
de hand van het prospectus, dat den stijl
van den schrijver verraadt.
„Dit romantisch verhaal speelt zich af
in een der onbekendste streken van Euro
pa, de Noord-Albaneesche Alpen, een no?
heden zoo goed als gesloten land, bewoond
door de woeste Malissoren. Ondanks het
verbod van een nieuwe, Westersch inge
stelde rogeering, is dc bloedwraak or nog
in hooge eere, en maakt vele slachtoffers.
Het landschap is er grootschcr dan in Cor
sica, en de hartstochten nog heftiger. Deze
kleine roman, beurtelings kalm en koort
sig, heet cn koud, gelijk de hoog.) wind der
bergen, verhaalt het lot der laatste voor
vechters van deze eeuwenoude moraal.
Het zijn een krachtige, heerschzuchtige
dorpspriester, die voor de komst der gen
darmen als een absolutisch kerkvorst over
de bewoners van zijn wijdo vallü regeerde,
en zijn liefste leerling, een vijftienjarige
jongen, die aan de bloedwraak te gronde
gaat.
Hij steelt in „De Herberg mot het Hoef
ijzer" te Scutari de revolver van een En
gelschen geoloog, die zich juist gereed
maakt om met zijn gids een exploitatletocht,
in de bergen te ondernemen; Reeds aan het
eind van den eersten dagmarsch dringt de
tijding tot hem door, dat do jongen, om de
eer van zijn afwezigen broer te verdedigen,
den minnaar van zijn schoonzuster heeft
neergeschoten. De geoloog wordt betrokken
in de guerilla tusschcn gendarmen enberg-
boeren, en belandt eindelijk bij den ouden
priester, wiens gramstorig cn tegelijk lief
derijk karakter treffend wordt weergege
ven. De jongen wordt gevangen, ontsnapt,
brengt gansch Scutari In opschudding en
\indt eindelijk den dood In een roekeloos
gevecht hoog in de bergen, waarbij de pries
ter »n de geoloog onmachtig moeten toe
schouwen.
Het verhaal stijgt uit de stoffige stad vol
moskeeën door bebloemde bergweiden naar
de kale rotskammen, waar in een grootsch
onweer het lot der laatste vrije Malissoren
beslist wordt. En daarom ls de eigenlijk©
held van het hoek de heldhaftige stam der
Malissoren, die ondanks hun wraakzucht,
vol innerlijke beschaving zijn.
En daarom is dit bock niet enkel een
avonturen roman. Het beschrijft tevens de
botsing tusscban twee kuituren, en de pro
blemen van geweten en verantwoordelijk
heid, van leven en dood, worden er diep In
aangeduid
In de bovenstaande weergave is bet ver
haal van dit boek verteld, m lar de tragi
sche achtergrond werd er niet in getoond.
Dezo laat ons i)ts uit het leven van den
geoioog zelf zien, die de exploifutletocht in
de bergen onderneemt. Er wordt ons mee
gedeeld, dat hij, toen hij dooi zijn Directie
naar Albanië werd gezonden, zoo juist zijn
verloving had verbroken, omdat zijn ver
loofde hem met een ander minnaar bedro
gen had. Deze smart doet hem het ziele-
leven van dc Malissoren begrijpen. Er leeft
een, omervulde bloedwraak in zijn eigen
ziel, en het is ook dat persoonlijke zielele-
ven van den Engelschman, waardoor er
eon zenheid ontstaat tusschen den verlief
den Albaneeschen jongen, die In de bergen
wordt doodgeschoten en den teleurgesteldcn
Engelschen minnaar.
Deze constructie geeft een eigenaardige,
zeer oorspronkelijkzn vorm van literatuur.
Do „beschouwer" in het verhaal, laat het
na. om zich in eigen smart te verdiepen.
Integendeel: hij gaat op reis om die smart
te vergeten. Maar nu treedt door wat hij
uiterlijk ziet en belezft, die smart uit de
onbewustheid naar voren en geeft de es
sentie aan het objectieve verhaal.
De menscli die smart heeft ziet, willens
of onwillens, in al wat hij aanschouwt zijn
eieren smart geprojecteerd, en geen vriend
schap is inniger dan die, welke op on-
hewuste leedsgemeenschap berust, „De
smart," zoo zegt de schrijver ergens, „opent
de diepe gronden van het leven." In zoo'n
enkelen zin is meer gezegd dan soms in
tien wijsgccrigc essays. Er staan vele van
zulke zinnen, die vervuld zijn van levens
wijsheid en levensinzicht in dit boek. Voor
al wanneer den Doolaard zijn priester laat
Draten. komen er merkwaardige aforismen
en beschouwingen te voorschijn.
En zoo levert dit boekje van den
Doolaard dan weer het bewijs van de
eigenaardige structuur van het proza der
jongere generatie. Aan den cenen kant ver
toont het zich als een reeks van amuse
mentsromannetjes, bevredigt het den lezer
die alleen maar verlegen is om wat ver
tier, mist het de plechtstatige allure, waar
mee indertijd het impressionisme in de
wereld verscheen, aan den anderen kant
flonkert het overal van wijsheid en schoon
heid, evenals de kleuren der ertsen, die de
Engelsche geoloog vond, flonkerden in de
zon
Dit boekje is volstrekt niet overal goed
geschreven. Maar er komen fragmenten in
voor van zoo beeldende kracht, dat wij er
telkens door ontroerd worden. Een van die
fragmenten hebben wij uitgekozen en wij
geven het hieronder weer:
„Het pad werd vlakker cn een verre berg
rand sprong boven de wenkbrauw van den
heuvel uit. Dit was de hoofdketen, waarvan
zij gescheiden waren door een dal vol diepe
groene stilte. Hij wilde zijn kijker te voor
schijn halen, maar opeens hoorde hij stem
men on bleef getroffen staan. Reclïts, waar
het bosch omlaag liep naar een derde dal,
kwamen twee mannen en twee vrouwen te
voorchijn. Vooraan een oude vrouw met
uitgebrande oogen en een oud kereltje, die
met zijn mouw zijn snorren afveegde, waar
uit het water omlaag droop. Achter de hoo
rnen moest dan een bron zijnRaine was
dorstig van de lange stijging, maar hij dacht
niet aan drinken, en staarde onafgebroken
naar den jongen man en de nog jongere
vrouw achter de twee oudjes, die hand in
hand glinsterend door de schemering gin
gen. In het roode avondlicht was haar hecle
bovenlijf een kleurenbrand van goudbor
duursel, dunne gouden kettingen en een
driedubbele rij gouden dukaten, die in wij
de bogen over haar zilveren gordel tot op
haar roodgouden schort hingen. Maar wat
Raine ontroerde was de kinderlijkheid van
haar handen en haar mond. Terw ijl dc jon
geman zachtjes met den gids sprak bleef hij
haar onafgebroken aanstaren cn hield haar
rechterhand vast alsof zij een klein kind
was; onderwijl krabde zij met haar roodge
verfde nagels verlegen langs de randen van
haar zilveren kruis.
Zij stonden fluisterend met zijn vijven in
den rooden avond, met hun ruggen naar
den witten bergketon. Hun gestalten wer
den langz.aara zwart. De laatste glinstering
doofde uit de dukaten van de jonge vrouw.
Ook de gewccrloopen der Malissoren waren
nu zwart. Ergens in de diepte speelde de
kleine herder nu op zijn fluit. De avond
lucht was diep en vochtig, en de noten
schenen van vlakblij te komen."
Laat, ons deze bespreking eindigen met
eene opmerking. Nog altijd worden de gees
telijke magen van Nederland voor een
gToot deel gevuld met vooze, minderwaar
dige amuscmentsliteratuur. Laat óók de
ragnschen, die aan het „lichtere genre" de
voorkeur geven, het eens probeeren met
een boekje als dit van den Doolaard, ze
zullen dan zien dat het even spannend en
heel wat genietelijker is dan de producten
der verbalen-industrie, waar zij zich thans
nog veelal mee bederven.
In den „Anzciger der Ornlthologischen
Gesellschaft in Bayern" (II, 4, '32) deelt E.
Oertel (München) het volgende medo.
In de vroege lento van 1932 eens onder
een bloeicnden, door bljon omzwermden
waterwilg staande, kroop er een bij. met
trillende vleugels al gonzend tegen hem
op. Toen hij het insect van zich afstreek,
liet dit zich op den grond vallen en zag hij
daar een aantal bijen allen op gelijke wij
ze rondkruipen. Velen bewogen zich nog
maar langzaam, zonder vleugelbeweging,
blijkbaar afgemat voort, terwijl er ook
doode voorwerpen lagen. O, raapte eenige
levende cn doode exemplaren op en be
merkte, dat allen hun achterlijf misten.
Een Meezen-geluild deed hem omhoog
kijken. Daar zag hij een Koolmeezcn-paar
druk bezig een onder hun pooten vastge
houden voorwerp krachtig met hun snavel
bewerken en daarna verorberen. Daarop
stonden ze zwevend voor de wilgen-katjes,
waarop honigzulgende bijen zaten, pikten
er een weg, gingen ermede op een nabij-
zijnden tak zitten, namen ze onder den
voet, maakten met een paar 9navelhou\vco
het achterlijf van de bij los, zoodat het
overige lichaamsdeel eraf viel en likten
dan de zich in het achterlijf bevindende
met nectar gevulde blaas uit en wierpen
daarna het leego chitinehulsol weg; ze
deden dus evenal9 in gevangenschap ge
houden Mcezen met een meehvorm doen,
waarvan ze ook slechts het inwendige :u
zich opnemen.
De bijen waren zich het bun leven be
dreigende gevaar niet bewust zoo voegt
O. hieraan toe en bleven zicb dan ook
op de wilgenkatjes ophouden.
Bij onderzoek van den maaginhoud van
een groot aantal Noord-Amerikaanscho
Klipzwaluwen (Petrochelidon luni-
frons) bleek deze zoo goed als uitsluitend
uit darren, dus uit angellooze bijen te
bestaan. Die vogel schijnt dus bij hot buit
maken van bijen omzichtig te werk te
gaan. Hierbij dient vermeld, dat het onder
zoek volstrekt niet uitsluitend liep over
don tijd, waarin de paringsvlucht bij «1ie
insecten plaats heeft, Hoe die Zwaluw de
darren van de werkbijen zou weten te on
derscheiden, dèèrop ligt het antwoord,
dunkt me, niet zoo maar voor de hand. Ik
vond dit vermeld in eon artikel over hot
vervolgen van insecten door vogels, voor
komende in de „Proceedings of the Ento
mological Society of London" (1933, VIII, 1).
Iets over Spechten.
Ofschoon Aristotele-s reeds melding maakt
van een tammen Specht schrijft „Natu
re" hebben de volière-houders het no)it
erg op de vogels dezer familie begrepen ge
had. Zelfs de Londensche „Zoo" bezat jarm
lang geen enkel exemplaar, totdat men nu
onlangs een familie Groote Bonte Spechten
kreeg, die met hun speciale kool in het
Vogelhuis genoegen heeft genomen. Daar
trekken die vogels de aandacht door hun
buitengewone, voor Spechten zoo karakte
ristieke bedrijvigheid; in dat opzicht ver
schillen ze van hun naaste verwanten, de
in tropisch Afrika, Azië, Midden- en Zui'l-
Amerika te buis behoorende Baardvoge's,1)
evenzeer als Meezcn en Vinken van elkaar
doen.
Opmerking verdient het intusschen, dat
ook de meer primitieve groep der Baard-
vogels, dio lang geen klimmers als de
Spechten zijn, klimvoeten bezitton, zij het
dan niet zóó volmaakt ingericht als bij
vele Specht-geslachten het geval is, voorts,
Jat er eenige Baardvogel-soorten zijn. die
een nestholto uithakken dus „houtbe
werkers" zijn niettegenstaande hun bek
daartoe niet gespecialiseerd is, zooals het
beitel-type der Specht-snavels, en dat zij
bun voedsel niet opgraven.
De „houtbewerking" schijnt dus ouder
dan de Specht te zijn; en dat de „kliru-
voet" geen speciale aanpassing aan bet
klimmen is, blijkt ook uit het feit, al-
duw de schrijver in „Nature" dat by
verscheiden© Spechtgeslachten de ware
achtertepn afwezig of slechts zéér onvolko
men is, zoodal de voet geen echte
klim voet is, meeningen, waarvan ik de
juistheid in het midden laat
A A VAN PELT LECHNER.
Arnhem, September 1933,
l) F.en ongever 150 soorten tellend© fa
milie; de grootte dezer vogels, die een
korte en gedrongen gestalte hebben, va
rieert tusschen die van een Winterkonink
je en van een Groene Specht