DE LAATSTE GROOTE ZEILSCHEPEN ARTIFORT FAUTEUILS „DE PAPAVER" LETTERKUNDIGE KRONIEK VARIA UIT DE VOGEL WERELD .Een nloaw soort koordwol. J)e wintercollectie Peere booms knippatronen. Steeds nieawo modellen om na te breien. Komt nn reeds uw hand werken voor St. Nicolaas uitzoeken. Groote keuze Alle soor ten handwerken Goede kwaliteiten Lage prij zen. Utrechtschsweg 85 Tel. 15 sa MS» 10 JAAR GARANTIE ALLEENVERKOOP FiRMrt J. W. VAN ACHTERBERG» MEUBILEERING WESTSIKGEl 10 13 Wri i-iniii i ii ..imiih* UIT HET HOOGE NOORDEN Gubben Larsson, die zicb vandaag onle dig houdt met het vertimmeren van het kolenhok, bonkt een paar maal op de kel derdeur, om te semen, dat hij mo noodig heeft voor het aflezen van het streepje op den luims'ok naast zijn zwarte nagel, want de duimstuk is In den loop van vele jaren erg bruin geworden en Gubben Lars- son's water blauwe oogen zijn niet meer zoo goed als epn halve eeuw geleden. Met te genzin daai ik in de keldertrap af, want Gubben Larsson zit vol „histories" en grijpt dankbaar elke gelegenheid aan om er eon paar mede te deelen. En terwijl hij zeven en-zestig precies in drieën deelt en met het aniline-potlood zware paarse strepen geeft op het gele hout, vertelt hij voor de zooveel- ste maal hoe ver het Vikingschip van één meter twintig, dat op zijn oude gehavende scheepskist zal komen te staan, nu al ge vorderd is. Want Gubben Larsson, die van daag mijn kolenhok vertimmert, morgen bij den buurman een rotsmuurtje metselt en Zaterdagmiddag tuinen aan gaat harken, dn? duivelskunstenaar is en met allo moge lijke karweitjes den kost ophaalt, is zeeman geweest, scheepstimmerman op wel twee dozijn brikken cn barken, schoeners en klippers, op gammele vrachtschuiten later, en een „nickel" met den kop van een In diaan aan de horlogeketting vertelt van zijn reizen naar de „States', waarvan hij trouwens met liefde ook zelf verhalen kan. En zoo, telkens pauseerend als er weer e^n spijker ingeklopt moet worden, filosofeert hij over de oude zeilvaart, over het vrije varen van Russische houthavens naar zon nig Spanje, van Zuid-Amerika naar het Verre Oosten, noemt hij namen, die zelfs in zijn Uitspraak klinken als een strophe van een lied, verheerlijkt hij de oude „Eng lish style", die plaats moest maken in het logies en op de stookplaat, in de mess en achter het stuurrad voor den nieuwen Am©- likaanschen geest, die met de blauwe over alls en de tandenborstels op de 6chepen van heel de wereld zijn intree beeft ge daan ir. de jaren na den grooten oorlog. De drukke jaren, toen op d© groote drij vende hotels en de prachtig gebouwde, eco nomisch varende vrachtschepen, op de ge weldige walvischvaarders cn de snelle tank booten de laatste resten van de warme, bonte romantiek der scheepvaart verdwe nen, de romantiek, die eens geheel verdwij nen zal, wanneer gansch de scheepvaart een tot in het uiterste gerationaliseerd bedrijf geworden zal zijn. Nu althans leeft die ro mantiek nog voort op de kleine oude vracht vaarders, die in dezen miserabelen tijd v>.or de helft zijn opgelegd, op de kleine visschersbooten en de gemoedelijke kust- stoomertjes. maar ook en vooral op de zeil schepen, de laatste zeilschepen, die met hun si alen stevens de wereldzeeën nog snijden. In het idyllische hoofdstadje van Aland, Moriehamn, woont „sjöfartsradet" Custai Erikson, de reeder van de grootste vlort van zeilschepen ter wereld. De Alands- eilanden het zijn er, groote en kleine bij elkaar, welgeteld 6554 zijn maar dun be volkt en de hoofstad van deze autonome Fmsche provincie is dan ook een klein, rustig stadje, waar het alleen in den zomer wat druk cn rumoerig kan zijn van de vele badgasten uit Zweden, die hier, waar men immers hun eigen taal spreekt, van zon en zee komen genieten en vooral van de onge limiteerde hoeveelheden geestrijk vocht en de. in hun eigen land tot 8 Augustus streng verboden, roode kr°*ftjes. Maar het won- der-mooie eilandenrijkje heeft vele andere aantrekkelijkheden, heeft golvende, vrucht bare streken op het grootste eiland, dat men het „vasteland" pleegt to noemen, heeft de woeste en toch zoo schoone natuur van de kale branding-omkranste scheren en do blauwe sunden, en Mariehamn bezit een over heel Scandinavië bekende sociëteit, een dwars door het stadje loopendo linden laan. die op dezen breedtegraad baars ge lijke niet heeft en dan twee prachtige na tuurlijke havens, waar. scherp hun hooge masten en hun ragfijne takelij teekenend tegen den hemel, dc zeilschepen van sjö fartsradet Erikson liggen achter de boeien, wanneer zij hun lange reizen naar verre werelddeelen hebben volbracht en wachthui om opnieuw den steven naar het Zuiden te keeren, als de trossen worden losgegooid en de groote zeilen langzaam ontplooien aan de breedc raas. Sjöfartsradet Erikson is een merkwaar dige figuur onder de tallooze interessante persoonlijkheden uit de wereld van de scheepvaart Op zi|n tiende jaar ging hij zooals het destijds eiken Alandschen knaap betaamde, als kajuitsjongen op een zeil schip het zee rat uit en in het laatste jaar van de vorige eeuw. kort nadat hij zeven en-twintig geworden was. deed hij examen jroor gezagvoerder bij stoom- en zsilvaart- IIij werd schipper van den schoener „Adè- lo". later van de bark „Southern Belle" en toen hij in 1913 het varen er aan gaf, had hij als gezagvoerder van de „Albania" uit Mariehamn cn van het fregat „Lochec" uit Nystadt nog verscheidene reizen over den Atlantischén Oceaan en rond Kaap Hoorn gemaakt. In 1913 werd hij dan scheeps- Hcent te Mariehamn. maar de liefde voor de oude zeilschepen zat hem zoo in het bloed, dat hij al spoedig aandeelhouder in enkele vaartuigen werd en midden in den oorlog, geheel voor eigen rekening, als ree der begon met één enkel vaartuig. In dien tijd. toen de zeevaart een kansspel was, waarbij men alles kon verliezen, maar ook veel kon winnen, verdiende Erikson zoo veel. dat hij in staat was zijn vloot gelei delijk uit te breiden. Hij is hiermede voort gegaan, ook toen de toestanden in de scheepvaart zich gansch veranderd hadden, toen steeds meer oudo stoomschepen opge legd moesten worden, omdat er alleen vracht te krijgen was voor de groote. snel le. moderne vaartuigen. Want sjöfartsradet Erikson handelde niet alleen uit pure berekening, wanneer hij zijn vloot uitbreidde, in zekeren zin had ook als men daar In dit verband en bij zulke kolossale objecten van kan spreken de verzamelwoede hem to pakken gekregen, was hij een toegewijd en opofferend be schermer van de oude hooggcluigde zeil schepen geworden. Hij kocht de „Herzogin Cecilie" uit Duitschland, J'Avenir" van België, zijn trots en glorie, de fiere snel zeiler „Pamir" uit Hamburg, de „Sweden" uit Halsingborg, en „Estonie" uit Estland en verscheidene vaartuigen ook werden overgenomen van Alandsche cn Finsche reeders. dio het niet meer konden bolwer ken. of genoeg van de zeilschepen hadden. Thans telt de vloot van sjöfartsradet Erikson vijf-en-twintig zeeschepen, waar van het kleinste, do Ostrobotnia 800 bruto ton meet en het grootste, de Passat. 4700, en waarvan slechts de Madare. een schuit van een kleine 900 bruto "ton, een hulpmo tor heeft. En nu weet ik wel. dat een vloot van vijf-en-twintig vaartuigen niet bijzon der groot is. dat bij vele reederijen het kleinste schip grooter is dan de Passat en dat de menschen van de motorschepen en de stoombooten veelal minachtend neer zien op die oude „windjammers", op die zeilschepen, die geheel afhankelijk zijn van weer en wind, maar het totale aantal groo te zeilschepen, dat thans nog de zeeën be vaart, moet nog geen tachtig bedragen, zoo dat Erikson van Mariehamn een derde deel ervan in eigendom beeft. Bovendien is hij geheel alleen eigenaar van deze schepen, de reederij is geen naaralooze vennootschap en de reder is. zooals in den ouden tijd van de zeilvaart meestal het geval was, dc man, die alle touwtjes in handen heeft, die per soonlijk de schepen inspecteert, vóór zij uit varen voor verre reizen, die steeds in de weer is om vrachten te zoeken, die de lei ding heeft én de volle verantwoordelijk heid. Sjöfartsradet Erikson heeft steeds ver trouwen gehad in de groote zeilschepen, die hij in zijn jeugd voor Lcmland op dc reede zag liggen, die hij gestuurd heeft naar Australië cn da Pacific-kust. naar Zuid-Afrika en Schotland, cn dat vertrou wen is nimmer beschaamd Want terwijl onder de tegenwoordige omstandigheden velR stoom- cn motorvaartuigen aan de boeien gelegd zijn en feitelijk alleen de mo derne schepen vracht kunnen krijgen, is het percentage opgelegde zeilschepen, althans wat Finland betreft, aanmerkelijk lager dan dat van dc stoomschepen en terwijl een tien jaar oude vrachtboot vaak niet kan concur- reeren tegen nieuwere schepen, .blijkt het nog steeds mogelijk voor dertig, veertig jaar geleden gebouwde driemasters zooveel vracht te vinden, dat ze den reeder een schappelijke winst oplever n. Dc eenige zeilage. die thans nog van be- teekenis is. is de jaarlijksche vaart met graan van Australië naar Engeland. Men hoeft zich bij dit transport niet bijzonder tc haasten, dc vrachten zijn betrekkelijk laag en bovendien heeft men hc-t voordeel, dat de zeilschepen drie a vier maanden pak huishuur uitsparen. Maar de oude liefde van de zeelui voor de karakter-volle zeil schepen, het trotsch-zijn op bun elg*n schip, dat ze kennen, dat ze soms als een levend wezen gaan beschouwen, heeft er toe geleid, dat men elkaar de loef tracht nf te steken, dat men tracht met al de kennis en ervaring van d*n zeilschipper wind en weer en strooming zoo uit te buiten, dat men in den kortst mogelilken tijd de reis van Australië rond kaap Hoorn naar Fal mouth In Engeland volbrengt. Vorig jaar namen twintig schepen aan deze befaamde „Grain Race" deel, veertien daarvan be hoorden tot de vloot van sjèfartsradet Erik son en de in 1902 gebouwde Parma, die eigendom is van een kleine Alandsche ree derij. won den wedstrijd in 103 dagen. Erik- son's trots, de Pamir, zeilde in precies den zelfden tijd naar Queenstown cn had dus een iets kortoren afstand af te leggen. Bij de „Grain Race" van dit jaar won de Par ma in den recordtijd van slechts 83 dagen, de Pamir bad negen dagen meer noodig en dc overige 21 deelnemers waren langer dan honderd dagen onderweg. En hiermee bewijzen de Alanders, dat de grootste reederij van zeilschepen niet zon der reden in de hoofdstad van hun archipel gevestigd is, dat zij nog zeilen kunnen, zoo als in den tijd van de beroemde thee-klip pers de Engelschen het konden, toen het gebeurde, dat do winnaar nn een vaart van China naar Engeland, die 99 dagen duur de. slechts drie-en-twintig minuten voor nummer twee aankwam, en dat is een heel wat kleiner verschil dan een tiende seconde bij honderd meter hardloopen. Stockholm. September. J. BERTIL. Een nieuw boek van den Doolaard, „do Herberg met het Hoefijzer", (Amsterdam, Em. Querido). Den Doolaard beantwoordt aan de nei ging naar romantiek, die het huidig lezers geslacht naar de boeken stuwt, Er ligt esn gevaar in, dat deze soort kunst met een zoo onvergelijkelijk meesterschap be dreven wordt als het proza van den Dool aard kenmerkt. Want dit soort boeken zijn als gidsen, die den weg wijzen naar dc vlucht uit de werkelijkheid. Verleden week schreven wij, naar aanleiding van het nisuwste boek \an Theun de Vries: „Dok ter José wacht vergeefs", dat onze schrijvers op reis gaan, of in het verleden snuffelen, om hun bezieling te puren, ons alleen la tend met het Hollandsche leven en de Hol- landsche problemen van dezen tijd, die uiterst zelden in een letterkundige verbeel ding worden begrepen. Of zou deze litera tuur, waarop de besten onzer jongere schrij vers zich toeleggen, een onbewuste beant woording zijn van het romantisch verlan gen, dat er in den HolJandschen lez»r leeft? Want, ten slotte ademen lezer en schrijver uit dezelfde tijdsbehoefte! Ook dit boekje van den Doolaard vertelt, evenals zijn vorige geschrift: „De Wilden van Europa", „van dingen, landen en vol ken, die" (gelijk het in een der recencies teekenend wordt gezegd) „VJt dag per spoor van Holland liggen, maar waar bet rijk van de 1001-nacht-vertellingen begint." Wij geven den inhoud verkort weer, aan de hand van het prospectus, dat den stijl van den schrijver verraadt. „Dit romantisch verhaal speelt zich af in een der onbekendste streken van Euro pa, de Noord-Albaneesche Alpen, een no? heden zoo goed als gesloten land, bewoond door de woeste Malissoren. Ondanks het verbod van een nieuwe, Westersch inge stelde rogeering, is dc bloedwraak or nog in hooge eere, en maakt vele slachtoffers. Het landschap is er grootschcr dan in Cor sica, en de hartstochten nog heftiger. Deze kleine roman, beurtelings kalm en koort sig, heet cn koud, gelijk de hoog.) wind der bergen, verhaalt het lot der laatste voor vechters van deze eeuwenoude moraal. Het zijn een krachtige, heerschzuchtige dorpspriester, die voor de komst der gen darmen als een absolutisch kerkvorst over de bewoners van zijn wijdo vallü regeerde, en zijn liefste leerling, een vijftienjarige jongen, die aan de bloedwraak te gronde gaat. Hij steelt in „De Herberg mot het Hoef ijzer" te Scutari de revolver van een En gelschen geoloog, die zich juist gereed maakt om met zijn gids een exploitatletocht, in de bergen te ondernemen; Reeds aan het eind van den eersten dagmarsch dringt de tijding tot hem door, dat do jongen, om de eer van zijn afwezigen broer te verdedigen, den minnaar van zijn schoonzuster heeft neergeschoten. De geoloog wordt betrokken in de guerilla tusschcn gendarmen enberg- boeren, en belandt eindelijk bij den ouden priester, wiens gramstorig cn tegelijk lief derijk karakter treffend wordt weergege ven. De jongen wordt gevangen, ontsnapt, brengt gansch Scutari In opschudding en \indt eindelijk den dood In een roekeloos gevecht hoog in de bergen, waarbij de pries ter »n de geoloog onmachtig moeten toe schouwen. Het verhaal stijgt uit de stoffige stad vol moskeeën door bebloemde bergweiden naar de kale rotskammen, waar in een grootsch onweer het lot der laatste vrije Malissoren beslist wordt. En daarom ls de eigenlijk© held van het hoek de heldhaftige stam der Malissoren, die ondanks hun wraakzucht, vol innerlijke beschaving zijn. En daarom is dit bock niet enkel een avonturen roman. Het beschrijft tevens de botsing tusscban twee kuituren, en de pro blemen van geweten en verantwoordelijk heid, van leven en dood, worden er diep In aangeduid In de bovenstaande weergave is bet ver haal van dit boek verteld, m lar de tragi sche achtergrond werd er niet in getoond. Dezo laat ons i)ts uit het leven van den geoioog zelf zien, die de exploifutletocht in de bergen onderneemt. Er wordt ons mee gedeeld, dat hij, toen hij dooi zijn Directie naar Albanië werd gezonden, zoo juist zijn verloving had verbroken, omdat zijn ver loofde hem met een ander minnaar bedro gen had. Deze smart doet hem het ziele- leven van dc Malissoren begrijpen. Er leeft een, omervulde bloedwraak in zijn eigen ziel, en het is ook dat persoonlijke zielele- ven van den Engelschman, waardoor er eon zenheid ontstaat tusschen den verlief den Albaneeschen jongen, die In de bergen wordt doodgeschoten en den teleurgesteldcn Engelschen minnaar. Deze constructie geeft een eigenaardige, zeer oorspronkelijkzn vorm van literatuur. Do „beschouwer" in het verhaal, laat het na. om zich in eigen smart te verdiepen. Integendeel: hij gaat op reis om die smart te vergeten. Maar nu treedt door wat hij uiterlijk ziet en belezft, die smart uit de onbewustheid naar voren en geeft de es sentie aan het objectieve verhaal. De menscli die smart heeft ziet, willens of onwillens, in al wat hij aanschouwt zijn eieren smart geprojecteerd, en geen vriend schap is inniger dan die, welke op on- hewuste leedsgemeenschap berust, „De smart," zoo zegt de schrijver ergens, „opent de diepe gronden van het leven." In zoo'n enkelen zin is meer gezegd dan soms in tien wijsgccrigc essays. Er staan vele van zulke zinnen, die vervuld zijn van levens wijsheid en levensinzicht in dit boek. Voor al wanneer den Doolaard zijn priester laat Draten. komen er merkwaardige aforismen en beschouwingen te voorschijn. En zoo levert dit boekje van den Doolaard dan weer het bewijs van de eigenaardige structuur van het proza der jongere generatie. Aan den cenen kant ver toont het zich als een reeks van amuse mentsromannetjes, bevredigt het den lezer die alleen maar verlegen is om wat ver tier, mist het de plechtstatige allure, waar mee indertijd het impressionisme in de wereld verscheen, aan den anderen kant flonkert het overal van wijsheid en schoon heid, evenals de kleuren der ertsen, die de Engelsche geoloog vond, flonkerden in de zon Dit boekje is volstrekt niet overal goed geschreven. Maar er komen fragmenten in voor van zoo beeldende kracht, dat wij er telkens door ontroerd worden. Een van die fragmenten hebben wij uitgekozen en wij geven het hieronder weer: „Het pad werd vlakker cn een verre berg rand sprong boven de wenkbrauw van den heuvel uit. Dit was de hoofdketen, waarvan zij gescheiden waren door een dal vol diepe groene stilte. Hij wilde zijn kijker te voor schijn halen, maar opeens hoorde hij stem men on bleef getroffen staan. Reclïts, waar het bosch omlaag liep naar een derde dal, kwamen twee mannen en twee vrouwen te voorchijn. Vooraan een oude vrouw met uitgebrande oogen en een oud kereltje, die met zijn mouw zijn snorren afveegde, waar uit het water omlaag droop. Achter de hoo rnen moest dan een bron zijnRaine was dorstig van de lange stijging, maar hij dacht niet aan drinken, en staarde onafgebroken naar den jongen man en de nog jongere vrouw achter de twee oudjes, die hand in hand glinsterend door de schemering gin gen. In het roode avondlicht was haar hecle bovenlijf een kleurenbrand van goudbor duursel, dunne gouden kettingen en een driedubbele rij gouden dukaten, die in wij de bogen over haar zilveren gordel tot op haar roodgouden schort hingen. Maar wat Raine ontroerde was de kinderlijkheid van haar handen en haar mond. Terw ijl dc jon geman zachtjes met den gids sprak bleef hij haar onafgebroken aanstaren cn hield haar rechterhand vast alsof zij een klein kind was; onderwijl krabde zij met haar roodge verfde nagels verlegen langs de randen van haar zilveren kruis. Zij stonden fluisterend met zijn vijven in den rooden avond, met hun ruggen naar den witten bergketon. Hun gestalten wer den langz.aara zwart. De laatste glinstering doofde uit de dukaten van de jonge vrouw. Ook de gewccrloopen der Malissoren waren nu zwart. Ergens in de diepte speelde de kleine herder nu op zijn fluit. De avond lucht was diep en vochtig, en de noten schenen van vlakblij te komen." Laat, ons deze bespreking eindigen met eene opmerking. Nog altijd worden de gees telijke magen van Nederland voor een gToot deel gevuld met vooze, minderwaar dige amuscmentsliteratuur. Laat óók de ragnschen, die aan het „lichtere genre" de voorkeur geven, het eens probeeren met een boekje als dit van den Doolaard, ze zullen dan zien dat het even spannend en heel wat genietelijker is dan de producten der verbalen-industrie, waar zij zich thans nog veelal mee bederven. In den „Anzciger der Ornlthologischen Gesellschaft in Bayern" (II, 4, '32) deelt E. Oertel (München) het volgende medo. In de vroege lento van 1932 eens onder een bloeicnden, door bljon omzwermden waterwilg staande, kroop er een bij. met trillende vleugels al gonzend tegen hem op. Toen hij het insect van zich afstreek, liet dit zich op den grond vallen en zag hij daar een aantal bijen allen op gelijke wij ze rondkruipen. Velen bewogen zich nog maar langzaam, zonder vleugelbeweging, blijkbaar afgemat voort, terwijl er ook doode voorwerpen lagen. O, raapte eenige levende cn doode exemplaren op en be merkte, dat allen hun achterlijf misten. Een Meezen-geluild deed hem omhoog kijken. Daar zag hij een Koolmeezcn-paar druk bezig een onder hun pooten vastge houden voorwerp krachtig met hun snavel bewerken en daarna verorberen. Daarop stonden ze zwevend voor de wilgen-katjes, waarop honigzulgende bijen zaten, pikten er een weg, gingen ermede op een nabij- zijnden tak zitten, namen ze onder den voet, maakten met een paar 9navelhou\vco het achterlijf van de bij los, zoodat het overige lichaamsdeel eraf viel en likten dan de zich in het achterlijf bevindende met nectar gevulde blaas uit en wierpen daarna het leego chitinehulsol weg; ze deden dus evenal9 in gevangenschap ge houden Mcezen met een meehvorm doen, waarvan ze ook slechts het inwendige :u zich opnemen. De bijen waren zich het bun leven be dreigende gevaar niet bewust zoo voegt O. hieraan toe en bleven zicb dan ook op de wilgenkatjes ophouden. Bij onderzoek van den maaginhoud van een groot aantal Noord-Amerikaanscho Klipzwaluwen (Petrochelidon luni- frons) bleek deze zoo goed als uitsluitend uit darren, dus uit angellooze bijen te bestaan. Die vogel schijnt dus bij hot buit maken van bijen omzichtig te werk te gaan. Hierbij dient vermeld, dat het onder zoek volstrekt niet uitsluitend liep over don tijd, waarin de paringsvlucht bij «1ie insecten plaats heeft, Hoe die Zwaluw de darren van de werkbijen zou weten te on derscheiden, dèèrop ligt het antwoord, dunkt me, niet zoo maar voor de hand. Ik vond dit vermeld in eon artikel over hot vervolgen van insecten door vogels, voor komende in de „Proceedings of the Ento mological Society of London" (1933, VIII, 1). Iets over Spechten. Ofschoon Aristotele-s reeds melding maakt van een tammen Specht schrijft „Natu re" hebben de volière-houders het no)it erg op de vogels dezer familie begrepen ge had. Zelfs de Londensche „Zoo" bezat jarm lang geen enkel exemplaar, totdat men nu onlangs een familie Groote Bonte Spechten kreeg, die met hun speciale kool in het Vogelhuis genoegen heeft genomen. Daar trekken die vogels de aandacht door hun buitengewone, voor Spechten zoo karakte ristieke bedrijvigheid; in dat opzicht ver schillen ze van hun naaste verwanten, de in tropisch Afrika, Azië, Midden- en Zui'l- Amerika te buis behoorende Baardvoge's,1) evenzeer als Meezcn en Vinken van elkaar doen. Opmerking verdient het intusschen, dat ook de meer primitieve groep der Baard- vogels, dio lang geen klimmers als de Spechten zijn, klimvoeten bezitton, zij het dan niet zóó volmaakt ingericht als bij vele Specht-geslachten het geval is, voorts, Jat er eenige Baardvogel-soorten zijn. die een nestholto uithakken dus „houtbe werkers" zijn niettegenstaande hun bek daartoe niet gespecialiseerd is, zooals het beitel-type der Specht-snavels, en dat zij bun voedsel niet opgraven. De „houtbewerking" schijnt dus ouder dan de Specht te zijn; en dat de „kliru- voet" geen speciale aanpassing aan bet klimmen is, blijkt ook uit het feit, al- duw de schrijver in „Nature" dat by verscheiden© Spechtgeslachten de ware achtertepn afwezig of slechts zéér onvolko men is, zoodal de voet geen echte klim voet is, meeningen, waarvan ik de juistheid in het midden laat A A VAN PELT LECHNER. Arnhem, September 1933, l) F.en ongever 150 soorten tellend© fa milie; de grootte dezer vogels, die een korte en gedrongen gestalte hebben, va rieert tusschen die van een Winterkonink je en van een Groene Specht

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1933 | | pagina 13