G. VAN DUIN VACANT. VERLOVINGSRINGEN MASSIEF en VOEGLOOS Juwelier Opticien UTR. STR. 23 - TEL. 898 Toen Hennie en Bennie een nieuw, klein broertje hadden gekregen DE GULZIGE HAARD MOLENWIEKEN ALS 'T NAJAAR IS HET HAANTJE ONZE ZIJN In alle maten voorradig de juiste modellen in verschillende breedten 18 en 14 karaats Op zekeren dag, toen Hennie en Bennie al eenige maanden op de groote school wa ren, kregen ze een nieuw, heel lief klein broertje. „Wel, Jongens, zijn jullie nu niet heel blij?" vroeg vader, toen zij het broertje mochten zien. „Is 't geen leuk, klein baas- je?" Hennie noch Bennie gaven antwoord op vaders vraag. Hennie vroeg alleen: „Hoe heet hij, vader?" ,,'t Broertje heet Willem," zei vader. „Maar we zullen hem „Wim" noemen. Vindt jullie het geen mooien naam, dan kunnen we hem ook „Karei" noemen. Want hij heeft do namen Willem en Karei go- kregen „Wilhelmlna Is een veel mooiere naam," begon nu Bennie. „Maar Ben, dat is een meisjesnaam!" lachte vader. „Dat weet ik wel, vader," was het ant woord. „Maar 't is, omdat we liovor een zusje hebben. Is 't niet zoo, Hen?" Hennie knikte heel gewichtig. „Ja vader, we hebben véél liever een zusje. Maare misschien kunt u het broertje nog wol om ruilen...", meende hij. „Ja vader, u weet wel, zocfaTs toen met-1 die kanario, die niet zong," begon weer Bennie. „Die kon niet zingen, omdat het een vrouwtje was, zei u toen. En u liet den vogel koopman roepen en die ruilde toen het kanarievrouwtje voor een kanarie- mannetje. En dat zingt nu wel..." Vader had eerst rustig Bennie's verhaal aangehoord. Maar daarna bogon hij harte lijk te lachen en zei hij, proestende: „Maar Ben, een klein kindje is toch geen kana rie „Neen, vader, dat is 't ook niet," stemde Bennie toe. „Maar toch Bennie, die blijkbaar nog meer over hot ruilen wilde vertellen, hield plotseling op, omdat oma binnenkwam en ook dadelijk begon met de vraag: „Wel, jongens, hoe vinden jullie het nieuwe broertje? Is 't geen echt schatje?" „Ja, 't is heel lief," zei toen Hennie. „Maar toch hadden Ben en ik liever een klein zusje gehad." „Maar ventjelief, went Je wel, dat zusjes veel meer kosten dan broertjes," vertelde oma. „Die kleine meisjes hebben altijd mooie jurkjes en hoedjes noodig. En In de zen tijd nemen we natuurlijk, wat het min ste kost, begrijp je? Dit heeft dc ooievaar natuurlijk ook wel begrepen, donk ik..." „Ja oma, dat denk ik ook!" riep Hcnnlc. „Want de vader van Jaapje Woudenberg is zoo heel erg rijk. Die woont in zoo n prachtig huis, en hij heeft twee autos... Nou, en bij Jaapje heeft dc ooievaar gis teren een zusje gebracht"... „Zie je nu wel," zei Oma, „En wat troft het, dat hot vandaag Woensdag is, jon gens! Nu mogen jullie straks met mo raeo. Eerst mot do tram naar ütrocht, en daar gaan we winkelen en daarna daarna..." „O, 'k weet het ai, oma!" juichto Bennie. „We gaan ergens theedrinken, hè?" „En gaan we met do tram, oma?" vroeg Hennie. „Ik zeg niets," zei oma. Maar aan oma's lachende oogen bemerkten de tweelingon wel. dat hot zou gebeuren, zooals op an dere vrije middagen, als oma hen meenam naar de stad. De pret begon al. toen ze een uurtje la ter naast oma, in de tram, langs den prachtigon straatweg naar Ulrecht reden en daar in de verschillende winkels wel dra heel veel mooi speelgoed zagen. ?aar ontmoetten zij toen. in een «:er winkels, oun tante Rita, die juist kleine Mies, tantes wat erg verwend vijfjarig dochtertje, dat om een nieuwe pop dwong, vorteldc, dat bet niet ging, om maar steeds nieuw speel goed voor haar te koopen. „O, kijk eens, Miesje," riep tante Rita, zoodra zij oma met de tweelingen zag aan komen, „daar komt oma met Hennie en Bennie!" „Tante Rl. o. we hebben een kloin broer tje gekregen!" juichten toen dadelijk de tweelingen tegelijk. „En 't is o zóó heel klein, tante," vertelde Hennio. „Ja, zoo iets als die pop daar, tantel" legde Bennie haar uit. Nauwelijks hoorde verwende Miesje het woord „pop", of zo begon weer te zeuren: „Toe, mammie, koopt u nu die mooie pop voor me!" „Miesje, hou nu toch eens op met vragen, om alles wat je ziet," zei toen tante Rita op strengen toon. „Je hebt thuis nog drie poppen, die heel mooi zijn. Er ontbreekt zelfs nog geen arm of been aan... Je krijgt dus nog geen nieuwe pop." „Hl. hl, hi," huilde toen hot kleine ver wende Miesje, en ze wees op Bennie en Hennie, „hl, hi, hi, zij hebben toch óók nog hun armen en beenen, en...ne ze kr.. kre gen t..toch een n. .nieuw brbroertjo er bij, hi, bl, hl, En ik... ik..." Miesje slaakte op eens haar gedrens. Haar groote nog betraande oogen staarden verbaasd naar de tweelingen, die onbedaar lijk lachten. Doch dat baar domheid het tweetal zoo vroolijk maakto, begreep ze pas, toen oma, die óók heel erg moest la chen, tot haar sprak: „Maar jou dom, klein Miesje, Hennie en Bennie zijn toch geen poppen En nog beter begreep Miesje het, toen Bennie haar vertelde, dat hij cn Hennio heelcmaal niet om een broertjo hadden go- vraagd. „Hennie cn ik hadden véél liever een zus je gehad, hoor Miesje," zei hij, „Maar nu wo hebben gezien, hoe vervelend kleino meisjes kunnen zijn en hoe flauw ze kun nen dwingen om een pop, zooals jij doet, neen, nu zijn we maar héél erg blij met ons nieuw, klein broertje..." „Ja, daar zij we nu echt blij mee, Mies je," zei nu ook Hennnie. Zoo hadden toen de tweelingen tot hun verwend nichtje gesproken. Ze hadden haar ook daarbij lang niet vriendelijk aangeke ken en wel zoó, dat Miesje zich waarlijk een klein beetje begon to schamen, naar het scheen. Want ze hield op mot dwingen Ze vroeg ook heel dien namiddag norg^is meer om, zelfs niet toen ze gezellig thee dronken in de lunch-room. Ja. ze vroeg toen niet eens meer om „nog eon taartje" zooals ze anders wól deed. En toen nu, een poosje later, Hennie cn Bcnnio weer mot oma in do tram naar huis reden, zei oma lachende tot haar twee aardige kleinzoontjes: „Lieve Ilen en Ben, Jullie hobt Miesje be slist een flink lesje gegeven. Nu hoop ik maar, dat het goholpen heeft..." „En Mio9jc hoeft ons óók een lesje go- gevcn, oma," sprak Hennie. „Zij hoeft ons goleerd, blij te zijn met ons lief, klein broortje. Neen, dat zou ik nu niet meer willen ruilen voor oen zusjo!" „Ik ook niet, oma," zei Bennie. Zoo spraken Hennie en Bennie dien avond óók tot hun vader. „We willen ons lief, klein broertjo niet ruilen, vader. We zijn er v r e o s o 1 ij k blij mee," zeidon zij TANTE JOH. (Nadruk verboden). Maandenlang had dc haard staan slapen, zooals ieder jaar en toen hij eindelijk wak ker werd, wa6 het al bijna November. „Lie ve help," dacht ht] verschrikt, „!k heb me vast verslapen!" Met knipperende oogen keek hij nog eens goed naar den kalender, die recht tegen over hom aan don wand hing. Warempel, liet wa6 zool Maar nu lag liet ook wel een boetje aan het weer, dat hij zoo laat wak ker was geworden. Hot waa nog hcolomaal niet koud in October on dc monschon had den hffm dus rustig laten slapen, omdat ze hem nog niet noodig hadden. Maar dat zou niet lang meer duren. „Dat hadt Je niet gedacht, hè?" lachte de kalender, toen hij het verschrikte, slape rige gezicht van dan haard zag. „Maar eigen lijk la het wel prettig voor Je, nu hoef Je je ook niet zoo lang te vervelen. Ze zul door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Kijk, de wieken van don molen Drsn'eL steeds maar in het rond! Nu e9u° zachtor, dun wat harder. Nooit valt ééntje op den grond. Kunnen zij elkaar niet krijgon? Luister even: 't Is geen spel! Molenwieken werken ijv'rig. Zeg eens, wisten jullie 't wel? Molenwieken draaien steeds maar, Malen 't graan tot meel, hoel fijn. Zóo moet 't worden, wil dc bakker Er tevreden over zijn. Molenvvioken werken ijv'rig, Zorgen voor ons daag'lijksch brood, Iedereen moet immers werken! ..Iedereen? Ja, klein en groot! (Nadruk verboden). len je nu hcusch gauw genoeg noodig heb ben." „Dat hoop tk," zei do haard huiverend, „want ik wil bost weer eens een lekker warm vuurtje van binnen hebbon. Ik ben door en door koud." „Ik ook," zei de kalondcr, „en dc mou- bolcn hebben er ook al over geklaagd. We hebben nu eiken dag de electrische kachel een paar uur aan, maar dat geeft niet veel hoor! Na 'n half uur Is do warrato woor verdwenen." „O zoo," knikte de kolenkit „Dan doen wij het beter, hè? En bovendien," vervolgde bij eigenwijs, „is een olectrische kachel voel duurder in bet gebruik dan kolen, dus nu zullen wij wol eerstdaags aan de beurt komen. Ik hoop maar, dat zc mo gauw vullen, want ik heb zoo'n leeg gevoel in m'n maag!" „Hè ja," lachte de haard, „laten zo dat maar gauw doen, dan krijg ik ton min8to ook wat." „Als jo mnar niet zoo gulzig bent als verleden jaar," zei de kolenkit ontovrodon, „want toon had ik or niet veel aan, of ze me vol schopten. Nauwelijks stond ik naast jo, of JIJ raoost weer bijgevuld cn dan was ik weer loog. Ieder jaar wil jij moer hebbon" Do haard hoofde niet lang te wachten. Den volgenden morgen al word hij opzij goscboven, want toen kwam do schoor steenveger. Dat vond de haard toch altijd zooiota moois, daar keok htj ieder jaar weer met genoegen naar. Nadat de schoorsteen mooi schoon was geveegd, word do haard weer op zijn plaats gezot en co wreven met zwarte was. Zijn mica ruitjes werdon mooi schoongemaakt, toen kwamen cr wat hout jes cn vuurmakers bij te pas cn daarna zorgden de lucifers ervoor, dat al gauw de eerste vlammen door do ruitjes keken. Dat deed den haard goed! HIJ was al vrU oud en vond dc warmte van dc vlammen ocht behagelijk. Intusschon was de kolen kit ook gevuld en naast hem neergezet. Voorzichtig werden er een paar schepjes kolen op de vlammen gegooid en... dc haard brandde! De meubelen kwamen hce- lemaal bij en keken genoegelijk naar het vuur, dat door do ruitjes 9cheen. Na 'n poosje kwam de pook een bezoek brengon en zorgdo ervoor, dat do roetjes van de vuurmakers on do houtjes verdwenen. Nu was dc haard pas heelomaal In zijn nopjes. „Lekker warm, hè?" zei hU tegen de ko lenkit ,,'k Zal den wind vragen om me nog een beetje op te stoken, dat Ik flink hard brand. Hallo wind!" riep hij met een, „blaas eens een beetje in den schoor- steon, ik kan best wat harder branden!" De wind blies met bolle wangen, tot allo kolen gloeiden... „Nu mag ik wel weer een bootje bijge vuld worden," zei de haard bezorgd, „an ders brand ik leeg!" „Dat komt omdat je voel te hard van stapel loopt" mopperde de kolenkit „Da delijk vullen ze jou weer bij cn dan kan Ik den heelon dag leeg naast je staan. Dat is heusch zoo prettig niot, hoor!" De haard luisterde niet eens meer. Die dacht ullcon maar aan zichzelf en probeer de nu zacfitjes zijn rooster heen en weer tc «chucfden, opdat hij nog harder kon branden. „Héla zcgl" riep do pook verontwaardigd, „dat is mijn werk! Als er was te poken of Ie schudden valt, zal ik het wel doen hoorl Bovendien heb Ik net do asch weggepookt, dus het is heelemanl niet noodig." Dc haard werd or kribbig van. „Nou Ja," zei hij, „ik weet wel, dat het mijn werk niet is, maar als ik or zin in heb, doe ik 't toch Gelukkig, daar kwam al lomand aan om hem wat kolen to gevon. De haard dcod zijn klep wijd open om toch vooral zooveel mogelijk binnen te krUgon. „Pas maar op," zei de kolenkit boos, „da delijk ga jo nog uil door al dio kolen." „O nee,1* zei de haard eigenzinnig, „daar zal ik wol voor zorgen. Ik zal do men- schen eens laten zion, hoe hard ik wel kan branden, al ben Ik oud. En zo zullen ook wol nierkon, dnt ik hoel wat goedkoopcr ben dan die clectrischo kachel. Dan zullen zo mij in 't vervolg al vroeg in 't najaar aanmaken on dio namoak-zon mot zijn electrische stralen kunnon ze dan wel op zolder zeiten." Voorzichtig duwde de haard het schulL je naar voren, dat de menschen zoooven naar achteren haddon gezet. Het ging nog al gemakkelijk. „Fijn", dacht hij, „als ze binnenkomen, zullen zo niet weten, wat ze zien, zóó hard zal ik branden." En inderdaad, toen de menschen binnen- j kwamen, wisten ze werkelijk niet, wat ze zagen.... Do haard stond vuurrood en het was In de kamer bijna niet om uit te hou den. Dc stoelen, die dicht bij den haard stonden, waren gloeiend. Maar als hij dacht, dat de menschen dit prettig vonden, dan was dat toch heusch een vergissing, hoor! „Goeie menschen!" riep mevrouw, ,,'t is hier om te stikken. Kijk die haard eens even! O.. maar bet schuifje staat ook naar voren 1" „Dat heb ik straks naar achteren gozet," antwoordde haar man. „Ik weet het zeker." Even voelde hij v«x>mchtig aan het schuifje, dat ook al gloeiend was. „Dat ding werkt niet goed meer," zei hij toen. „Hot is vanzelf naar voren gevallen." „O. en die heeie kolenkit Is nu al opgc« brand," zuchtte mevrouw. „Dat kan zoo niet. In de eerste plaats is hot voel te ge vaarlijk; stel jo voor, dat het schuifje 's nachts verspringt, als er niemand bij isl Je zou brand kunnen krijgen! En boven dien is dio haard veel te duur, want hij verbruikt zóóveel kolen! Dat komt waar schijnlijk, doordat hij al oud is, Nèt heb ik hem bijgevuld, of hij is weer leeg. Maar het volgend jaar kunnen we hem toch niot meer gebruiken, dan moesten wc maar een gashaard nemen. Misschien is die niet zoo duur in T branden." De haard kon zijn ooren niet gclooven. „Zie jo," zei de kolenkit woodond, „dat heb je nu van je gulzigheid Nou raag je 't volgend jaar heelcmaal niot meer branden. En als je het nu nog alleen voor jezelf be dorven hadt, maar met mij is het nu ook efgeloopcn. Je hebt gehoord wat zo gezegd hebben; een gashaard! Nou, bij oen gas« haard hebben ze geen kolenkit noodig." „En geen pook," zei de pook treurig, „dus dan heb ik ook afgedaan." De haard werd er stil van. „Maarzoo heb ik hot niet bedoeld," stotterde hij, „het spijt me echt, dat alles zoo geloopen Is." „Och," zuchtte de kolenkit, „ik had wel zooiets verwacht om Je de waarheid te zeggen. Als je nu verder maar niet zoo gulzig bent, misschien bedenken ze zich dan nog. Laten we in elk geval maar pocio vrienden blijven, zoolang wo nog bij elkaar aljn en geon ruzio maken." „Hó ja." zoi de pook, „dan hebben we 't nu ten minste nog gezellig; ten slotte heb bon we den heelon winter nog voor ons." „Ik zal echt m'n best doen en beginnen niet wat zachter te branden," zei dc haard, „misschien dat zc ons dan nog een jaartjo houden En zoo gobr-urdo hot ook! RIE BEYER. (Nadruk verboden). 't Is najaar cn kabouters zijn nu In 't bosch druk, heel druk in de weerf Wat ia het ijv'rig, 't kleino volkje: Een strookje op, een strcckjo nccrl Stooda zijn hun kwastjes in beweging, Elk hoeft een verfpot naast zich staan. Ze schlld'ren met dc frnalsto kleuren BIJ 't helder licht der vollo maan. liet klcinsto blaadje krijgt eon beurt zclfsl Of dat voel werk la? Nou, geducht! Kabouters klimmen In do boomon En echlld'ren daar, hoog in do lucht. En als wij, mcnschenkind'ron, morgen Gaan kijken naar het mooie bosch. Dan zion Wij bruin' cn gele blaad'ren, Dio rondgestrooid zijn zelfs op 't mos! Wat zag ik hot kaboutorvolkjo Toch graag aan 't schlld'ren, maar helaasl Zoodra hot dag wordt, gaan kabouters Mot verf naar huis, als... als een haas! (Nadruk verboden). CARLA HOOG. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. 't Haantje kraalt uit alle macht: Menschen, wordt toch wakker! Ga aan 't work, naar school, kantoor, Naar dc woi, den akker! Wie niet naar mU hooren wil, Zal het zelf wel merken: Ben Je te laat opgestaan, Moet ja haastig warkenl fNadruk verboden).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1933 | | pagina 15