Een cadeau bij
uitnemendheid
G. VAN DUIN
VACANT.
ARTISNIEUWS
IN DE MAAT
HANSI
zoowel voor Demo als Heer
Is een goedloopend Zak- of
Polshorloge.
Ruime keuze voorradig.
LONGINES HORLOGES
genieten eon bijzondere re-
putatio.
Alleen verkoop:
UTR.STRAAT 23 - TEL. 898
JUWELIER - OPTICIEN.
door
G. J. VISSCHER.
In 't Aponhuis.
Wanneer de menschen van een jongen
zeggen: „Hij is zoo vlug als een aap." dan
bedoelen ze daarmee: „Hij is bijzonder
vlug". Zij denken daarbij aan dc vlugheid
en de behendigheid, waardoor wij, apen,
ons van de meeste dieren onderscheiden
Het spijt mij voor mij zelf, dat ik het zeg
gen moet, maar toen ik nop een kleine
orang-oelan was, muntte ik volstrekt niet
uit door vlugheid.
Ik vond het heerlijk, dat dc boomen in
mijn ouderlijk bosch op het eiland Suma
tra heel dicht bij elkaar stonden. Dat was
gemakkelijk, als we een tochtje moesten
maken. Op den grond kwamen we zelden
en ik slingerde mij altijd doodbedaard van
den eenen boom naar den anderen.
't Gebeurde wel, dat moeder zei: „Jan!
Vlak boven je hoofd in den hoogen palm
boom bangen mooi< kokosnoten. Klim eens
vlug naar boven en goöi er dan een paar
naar benoden. Ik begin trek te krijgen in
een stukje eten/'
Dan begon ik te rekken en te geeuwen
en ik keek schuin naar boven, alsof ik
dacht, clat de-kokosnoten wel vanzelf, naar
beneden konden komen.
„Blijf maar zitten, luiwammes! Ik zal
zelf wel gaan," zei moeder dan en zo vloog
tegen den starn op.
„Weet jo waarvoor je goed zou zijn?"
zei ze op een keer. „Je zou op je plaats
zijn in een pension voor apen. Eten en drin
ken en slapen op je tijd en den taeelen dag
een beetje luieren, clat zou je op den duur
wel bevallen!"
"t Is al heel wat jaren geleden, dat mijn
goede moeder dit legen mij zei. Ik ben nu
geen klein aapje meer, maar een flinke,
breedgeschouderde orang-oetan, met een
knevel en een baard, die er zijn mag en ik
ben inderdaad, hoewel niet uit vrijen wil,
geplaatst in ecu pension voor apen. n.l. het
Apenhuis van „Artis", do Amsterdamsche
diergaarde.
Ik houd er niet \an, om oude koeien uit
de sloot te halen en daarom zal ik maar
zwijgen over de manier, waarop ik gevan
gen werd en ik zal ook niets vertellen van
mijn zeereis.
Ik zat aan boord in een flinke, ruimo
kooi met ijzeren tralies cn toen de boot
in Amsterdam voor den wal kwam, werd
ik met kooi en al opgetild en op een vracht
auto gezet. Na een heerlijk ritje kwam ik
voor den hoofdingang van Artis. Ik lette
goed op alles wat ik zag en voordat ik naar
binnen ging, zag ik in een winkel aan den
overkant allerlei lekkers; daar stond bo
ven de deur te lezen: „Apennootjes, koek
jes, klontjes voor de apen!"
Ik had er wel dadelijk naar toe gewild,
maar die vervelende tralies!
En op straat riepen oen paar vrouwen en
jongens, met gevulde zakjes in de hand:
„Apennootjes! Wie wil er apennootjes koo-
pen?" Ik had wel naar buiten willen sprin
gen, maar dat kon ik natuurijk niet.
Daar werd het groote hek opengemaakt
en men bracht mij langs lanen van prach
tige rozen naar mijn toekomstig verblijf.
Onderweg zag ik groote, viervoetige dieren
met één en met twee bulten; ik kende ze
niet. Die kwamen op Sumatra niet voor.
Wie ik wèl kende, dat waren dc pape
gaaien, ten minste een paur soorten, want
er waren er heel wat. Zij zagen mij cn
scheeuwden: „Hé! Daar heb jo een orang-
oetan! Hoe gaat het thuis? Hoe is het in
Langkat gesteld? Ben je ai lang in Hol
land?"
Ik gaf geen antwoord. Ik heb nooit veel
met die kakelende, pronkerige klanten op
geh-d.
Ik werd naar het voor mij bestemde ver
blijf gebracht. Ik kreeg in ons pension, of
bet z.g. Apenhuis, een ruime zitslaapka-
rner. De voorwand was van dik glas, met
uitzicht op een mooie, breede gang. De zij
wanden waren geheel dicht, maar de ach
terwand was van ijzeren traliewerk. Aan
die zijde was een achterkamer en dwars
daar doorheen had ik uitzicht op den mooi-
en tuin, waar ik 200 pas door gekomen
was.
Mijn verblijf was flink hoog en er bevond
z-ich een klimstok, oen touwladder on een
liggende, doode boom, met eenige dikke
takken. „Juist!" dacht ik, „dat zijn mijn
toestellen voor kamergymnastiek."
Jk ging eeu paar keer kopjeduikelen en
toen zag ik, dat er aan den voorkant
iemand met blijkbaar welgevallen door de
ruit naar mij stond te kijken.
Weet jé, wie dat was? Dat was mijn
oppasser. Diezelfde man maakte even daar
na een luikje open en in een hoekje op
den grond zette hij een bakje met melk en
ock legde hij er twee bananen bij. Toen
ging hij weg. Een poosje later kwam hij
terug cn nu waren do bananen ook wei
en dc melk was eveneens verdwenen.
Ora de waarheid tc zeggen: in 't begin
was ik verwaand genoeg, om te dcnken;
dat hij alleen voor mij aangesteld was en
ik beschouwde hem als een soort huis
knecht, of heerenknecht, of hoe je hem dan
noemen wilt.
Van dio dwaling werd ik weldra genezen,
want daar zag ik in een donkeren hoek
van dc aangrenzende achterkamer iets be
wegen cndaar kwam zoowaar een an
dere orang oetan, ongeveer van mijn groot
te, op het traliewerk of. 't Was een dame,
ook van Sumatra, en zij vroeg mij in mijn
moedertaal, of ik een goede reis gehad
had. Op fluisterenden tqoii spraken we een
poosje met elkaar. Ik vroeg inlichtingen
omtrent den „huisknecht" en die mocht de
antwoorden niet hooren. Maar mijn buur
vrouw zei al heel gauw: ,,'t Is geen huis
knecht; hij is ouzo oppasser en hij houdt
met behulp van een paar jongere bedien
den toezicht op alle apen, die hier in huis
zijn."
„Zijn er dan nog meer apen?" vroec ik.
„Of er nog mèer zijn?" zei buurvrouw
verbaasd. Ze belioef'do niets te zeggen,
want daar hoorde ik op korten afstand een
geweldig geschreeuw 011 gegil.
„Ken je dat geluid?" vroeg buurvrouw la
chend.
..Ik zou zeggen," zei ik. „dat het een
Siamang was, zoo'n zwarte langarmaap,
ook van Sumatra
„Juist! Dat is het ook cn..."
„Hoep! Hoep! Hoep!" werd er geroepen.
„Een wou wou?" vroeg ik.
„Precies! Je kent je oude landslieden
nog goed. En kijk nu eens 1oor je voor
ruit, naar links en naar rechts. Zeg mij
dan maar wat je ziet, dan kan ik je mis
schien wel vertellen, wat het is"
Ik deed het en dadelijk riep ik:
„O hé! Dat heb ik nog nooit gezien! Hier
schuin over woont oen spierwitte aap!"
..Dat is een albino. Kijk maar; hij heeft
roode oogen. Die komt van 't eiland Java."
„En daarnaast een pikzwarte!"
„Een moor-aap van Celebes! Kijk nu
eens den anderen kant uit!"
„Hè! Neen maar! Ik dacht, dat het een
rat was en het is toch een aapje. O, wat
een kleintje!"
„Dat is een zwartoor, Oulstiti; de klein
ste apensoort van de beele wereld."
„En het kleintje, dat naast hem zit? Pre
cies een doodshoofd!"
„Goed bekeken! Daarom wordt hij uok
het doodshoofdaapje genoemd."
„Wat gebeurt daar achter u in den
tuin?" vroeg ik op eens. „Kijk die men
schen eens loopen! Zou er misschien een
aap in 't water gevallen zijn?"
Neen!" lachte buurvrouw, ,,'t Is heel
wat anders! Nu moet ie goed kijken. Daar
gaat onze oppasser. Zie je hem?"
Ja, ik geloof, dat hij zijn zoontje aan
dc hand heeft."
.Neen! dat is zijn zoontje niet. Dat is
Tommy, de chimpansé, en dus ook een
aap. Kijk! Nu gaan ze naar het grasveld
en alle menschen staan erom heen. Die
Tommy kan op een stoel gaan zitten, en
uit een beker drinken en dan schenkt hij
zichzelf melk in uit een kannetje, en hij
kan hobbelen op een hobbelpaard, en op
een trapje klimmen. Dat vinden de groote
menschen en vooral dc kinderen eenig
om te zien, eu dan staan ze te lachen, dat
ze bijna omvallen. Tommy vindt dat spel
heerlijk. Och! Spelen doen de meeste apen
graag, maar je moet ook eens zien, wat een
massa koekjes en biscuitjes en apennootjes
hij krijgt. Maar de oppasser zorgt ervoor,
dat Tommy er niet te veel van eet. Wat er
Eén-twee! Eén-twee! In de maat'.
Gaan wij allen door do straat!
Eén-twee! Eén-twee! \V ij morchecren!
Wio-'t-niet kan, die moet 't
maar lecrcn!
Eén-twee! Eén-twee! Zóó gaat 't goed!
Iedereen doet graag als 't ïpoet!
Groote Anton slaat de lrortr
Rom-bom! Rom-bom! Rom-bom-born!
Eén-twee! Een-twee! Jongens, kom!
Nu nog even achterom!
O, we zijn nog lang niet moe.
Gaan naar huis nog niet gauw toe!
Eén-twee! Eén-twee! klinkt 't steeds voort
't Is, of je niets anders hoort!
Zelfs de huizen in de straat
Zeggen: Één-twee! In de maat!
Totdat Moeder roept; naar bed!
Uit is voor vandaag de pret!
Allen gaan nu fluks naar huis
En zijn stil plots als een muis!
{Nadruk verboden.)
CARLA HOOG.
over is, wordt onder de andere apen ver
deeld.
Tommy is dol op dat speeluurtje. De op
passer laat het nooit te lang duren, en tel
kens laat hij zijn leerling oen poos rusten.
Weet je, wat ik er van denk? Ik houd er
voor, dat Tommy studeert voor mensch en
dat hij later ook nog eens oppasser hoopt
te worden, maar ik geloof nooit, dat hij
het zoo ver zal brengen!"
Toen dat spelletje buiten nfgeloopen was,
werd Tommy weer binnen gebracht cn nu
kwamen dc menschen mij bekijken. Ik
moest heel wat hooren!
„Precies een oude man! Wat een rood
creatuur! Wat een platte neus heeft hij!
Wat zit hij te loeren! Nu is hij zeker
kwaad!" Dio menschen bevielen mij niet.
Maar één ding is gelukkig ik heb niets
met hen te maken. Wèl met den oppasser
en dat is een boste man. Hij houdt van mij
en ik begin al van hèm te houden. Hij
eeft mij heerlijk eten en drinken, alles op
zijn tijd en hij zorgt voor mij, alsof hij
mijn vader was.
Daarbij is mijn kamer heerlijk verwarmd.
Ook daarvoor zorgt de oppasser.
Recht tegenover mijn woonvertrek hangt
het portret van Sultan, een orang-oetan,
•lie hier op zeer hoogen leeftijd gestorven
is. Ik ben veel jonger dan hij was. maar
als ik het mag houden, zooals ik het nu
heb. zou het mij niet verwonderen, of ik
zal het hier ook nog jaren en jaren kun
nen uithouden.
(Nadruk verboden
door
H. A. H. MARCUS.
Hunsi woonde in een dorpje iri de Zwit-
aersche bergen. Hij was veertien jaar en
uitgeleerd op de dorpsschool. Wat hij zou
moeten worden, wist hij nog niet recht.
Moeder dreef een boter- en kaaswinkel en
Peter, de oudste, hielp erin mee. Die moest
o.a. naar boven naar de Sennhütten, op de
hoog op de alpen gelegen weiden, mot de
melkblikken op den rug, om de melk naar
het dorp te halen.
Toen Hansi half Mei van school kwam,
was hij een paar maal met Peter mee ge
wccst, ook met een melkblik met een riem
over de schouders. Met mooi weer was het
een heerlijko -tocht, steeds hooger door de
bloeiende weiden, zoo nu cn dan moest je
blijven stilstaan om op adem te komen
Dan keek je terug, den weg af, dien je ge
komen was; dun zag jo je dorp hoe langer
hoe kleiner worden. Van het blauwe meer,
dat nog veel lager dan liet dorp lag, kwam
steeds meer te zien, de kleine witte stip
pen erop, dat wist jc, dat waren zeilen. Eu
hoe hooger jc kwam, hoe meer bergtoppen
jc zag: de hoogerc, waarvan do sneeuw nog
niet gesmolten was zoo vroeg in het jaar,
en de allerhoogste met hun eeuw ige sneeuw
die nooit, ook niet in het hartje van den
zomer, zonder hun bedekking van sneeuw
en ijs waren. Maar zóó ver ging de tocht
niet, neen hoor, als je dien rolshoek om
ging cn je hoorde de bellen van de kudde
al klingelen, dan was je er haast- 't Laat
ste eindje ging door de barre zon, want ei
groeiden geen boomen meer, alleen bij de
Sennhiitte van Sepp stonden nog drie spar
ren, die in wedijver ruischten met het
beekje, dat zich over steenen en klippen een
weg zocht naar beueden in het dal. Als je
bij de hut aangekomen was, kwam Trudi,
Sepps dochtertje, dadelijk met een nap met
versche schuimende melk ami, daar kon
je lekker je dorst mee lesschen.
't Was wel heel prettig om die tochten
mee te maken en verder voor Moeder bood
schappen te doen, maar het bracht geen
geld in het laatje en Hansi wilde zoo graag
verdienen, want hij wist, dat Moeder eens
naar het sanatorium wilde, waar Vader
sedert een paar jaar ziek lag.
„Als de zomer goed is," zei Moeder altijd,
„dan kan ik van den winter misschien de
dure reis naar Vader maken."
's Zomers kwamen er veel vreemdelin
gen hun vacantie in Hansi's dorp doorbren
gen, en dan zette Moeder buiten den win
kel de rekken met ansichten en bergstok
ken neer. In bet eene winkelraam kwamen
dan het houtsnijwerk, de vaasjes, de „kuk-
glochen", de broches in den vorm van een
edelweisz en nog veel meer, wat die vreem
delingen gaarne als aandenken meenamen
naar hun eigen land.
Maar waarmeo kon Hans! nu verdienen?
Een vak geleerd had hij niet. Tot op ze
keren dag Frau Hespi, die met den Mijn
heer van hotel „Meerzicht" getrouwd was,
bij Moeder kwam en het volgende voorstel
de. Hansi zou overdag in het hotel komen
werken, daarvoor in den vollen kost zijn
en aan het eind van het seizoen een aardjg
zakgpld mee thuis brengen.
Frau Hespi verwachtte begin Juli al gas
ten in het hotel en voor later hadden a!
zoovelen kamers besproken, dat het druk
zou worden en ze dus een huisknechtje
noodig had. Nu, Hansi wilde wel!
En zoo was op een warmen Julidag de
nieuwe huisknecht druk bezig in hotel
„Meerzicht". Om te beginnen had hij de
schoenen, die voor do deuren stonden, na.
ze met krijt genummerd tc hebben, naar
de bijkeuken moeten brengen en daar les
iu poetsen gekregen van Resi, bet wasch-
meisje. Daarna moest hij het terras aan
vegen, waar men het mooie uitzicht over
het meer had, en de laiels en stoeien, die
nat van dauw waren, drogen, de grooto
zonneparasols opzetten, en eindelijk aan
de dikke linde, die op den weg bij het trap
je van het terras stond, een karton op
hangen met: „Versche aardbeien met slag
room" erop. Dat was om de vele wande
laars te lokken op het terras te komen uit
rusten en wat lo gebruiken. Hansi had er
zelf wel zin in, al was het nog zoo vroeg
in den morgen. Nu, hij kroeg volop gele
genheid ervan te smullen, want Frau Hes
pi deed niets liever dan verwennen. Vaak
gaf zo I-Iansi en haar dochtertje Meidj een
bord met iets lekkers, zo zochten dan een
hoekje in dc gelagkamer uit en lepelden
daar om het hardste het bord leeg.
Nadat het terras geveegd was, moesten
de petunia's in de bakken langs de eetzaal
begoten worden cn ook de oleanders, die
aan weerszijden Aan den hotel ingang ston
den cn die zoowaar bloemknoppen droe
gen. En dan aan het harken van het grint
op de paden!
Wanneer de gasten van hun kamers wa
ren cn aan liet ontbijt zaten, moest hij do
trappen vegen. Hij was zóó verdiept in dit
voor licm ongewoon werkje, dat hij schrok,
toen een van de damesgasten wat tegen
hem zei. Ze sprak een taul, die hij niet
verstond; van verwarring hield hij hot blik
scheef, zoodat dl liet opgeveegde stof weer
er af gloed en hij opnieuw kon beginnen.
Hij kon niet zoo maar alles op zijn gemak
doen, want elk oogenblik was het: „Hansi
moet naar het dorp, boodschappen halen."
„Hansi, ga naar het postkantoor om de
post, die met de postauto juist is aange
komen, voor „Hotel Meerzicht" op te vra
gen.' Dan weer dit, dan weer dat. Tegen
den middag kwam er altijd een straffe
wind over de helling aanzetten, die door
de dorpsstraat floot. Hansi moest dan zor
gen, dat alle luiken, ramen en deuren aan
den windkant vast zaten cn er geen onge
lukken kwamen.
't Leukst was liet, wanneer er gasten af
gehaald moesten worden. Dan reed hij fier
op de trekkar den hellenden weg af naar
de halteplaats van de postauto. Als het
karretje eenmaal op gang was wipte Han
si er zijdeling op en dan was het maar een
kwestie van goed sturen met den trekboom
en verder ging je van zelf. Als de passa
giers uitstapten, laadde dc chauffeur hun
bagage op dc trekkar. Vaak was het een
zware vracht, maar Resi, die kalmer ach
teraan gekomen was, hielp duwen, en vaak
legde ook Heidi haar kleine hand naast dio
van Hansi om mee Ie trekken Heidi was
een lief meisje en Hansi wist dan ook niéts
beters te doen, dan de twee jonge, gekort
wiekte kraaien, die Peter van hun nest
halverwege de Alm voor zijn broertje had
meegebracht, aan Heidi cadeau te doen. Ze
maakten een nest voor de vogels tegen het
waschhok aan, met een mooie, breede, zelf
getimmerde uitvlicgplank ervoor. Hier za
ten de twee vogels, die ze Max en Moritz
noemden, dicht tegen elkaar aan zich lo
koesteren in de zon, knipperend met hun
glinsterende kraaloogjes naar boven, naar
al die mcnschengczichten, die over het ter
ras heen hingen om naar ze te kijken.
Want och, vliegen konden ze immers niet,
alleen maar fladderen; zoodra ze eenmaal
op den grond terecht gekomen waren, kom