11
1
Een cadeau bij
uitnemendheid
G. VAN DUIN
Amersfoortsch Dagblad
Afd.AdvertentieBureau
KREUPELE TOON
DE BIGGENSCHOOL
SPROOKJE UIT CHINA
zoowel voor Dame als Heer
is een goedloopend Zak- of
Polshorloge.
Ruime keuze voorradig.
LONGINES HORLOGES
genieten een bijzondere re
putatie.
Alleen verkoop:
UTR.STRAAT 23 - TEL. 898
JUWELIER - OPTICIEN.
PLAATSING IN ALLE
BLADEN
Zonder prijsverhooging
Toon zag met groote oogen naar zijn
vriendje op! „En toen?" vroeg bij gespan
nen, „wat heb je toen gedaan?"
„Gedaan?" lachte Wim, „nou gebluscht
natuurlijk! En gauw ook, dat beloof ik je,
want 't was me eventjes een vlam! En een
rommel Toon! Kopjes, theepot, melkkan,
alles op den grond in gruzelementen! Zie
je, feitelijk was bet zus haar eigen schuld!
'k Weet zeker, als ze poes niet had gejaagd,
dan was het vast wel goed gegaan! Maar
nou, orn toch maar gauw van tafel af te
komen, sleepte ze het heele zaakje met zich
mee!"
„Gelukkig, dat je in de buurt was!" lachte
Toon.
„Noem dat maar in de huurt! 'k Stond
juist heel achter in den tuin te zagen, jö!
Maar toen ik zus zoo verschrikkelijk hoor
de gillen van „brand", toen heb ik toch
geloopen zog! Gcloopcn! 'k Was eerder in
dc kamer nog dan moeder, die van boven
af kwam hollen! Ik kan je vertellen, ik
voelde geen beenen meer!"
Toon lachte weer, maar 't was geen vroo
lijk lachje nu! „Verbeeld je, dat het hier
gebeurd was," zei hij zacht, „ik zou het
je niet hebben nagedaan!' Hij keek bij
deze laatste woorden naar zijn voeten en
dan naar do krukken, die vlak naast hem
stonden en droef herhaalde liij: „Ik had je
dat niet nagedaan!"
Wim zweeg. Hij had op eens een ergo
kleur gekregen! „Domoor!" schold hij zich
zelf, „daar heb je nou maar zitten op te
scheppen! Stel je voor, dat je zelf niet loo
pen kon en dan nota bene maar geduldig
moest luisteren naar een vriendje, dat
zoo op zijn vlugge beenen zat te pochen!
Vervelend, daar had liij nu toch hcclcmaal
niet bij stil gestaan!"
Tersluiks keek hij Toon eens even aan!
Wat zag hij zielig voor zich uit! Ja wat
te zeggen nu! Wacht, daar wist hij het
al: „Zeg, heb je al een cijfer voor je op
stel?" vroeg hij gewoontjes, „weet je wel,
je kreeg hot immers vandaag weer terug?"
„Ja!" Toon keek oogenblikkelijk op. „Ik
heb er den eersten prijs mee gekregen!"
zei hij trotsch. „Een bock met allerlei
mooie verhalen. Vader heeft er mij al ver
scheiden voorgelezen! Leuk hè, als je
zoo'n bclooning krijgt!"
„En of!" zei Wim, „maar als hot er ook
één verdient, ben jij liet, boor! Ik gaf
wat, als ik ook zoo schrijven kon!"
„Och, dat komt alleen maar, omdat ik
het zoo'n prettig werkje vind. Moeder zegt,
wat je met genoegen doet, wordt altijd
goed! Weet je, als ik later groot ben, ga
ik boeken schrijven! En dan allemaal
over jachtavonturen, want die vind ik
zelf zoo fijn om te lezen! Jij zeker ook?"
Wim knikte, „maar ik zal ze wel niet
kunnen maken," zei hij lachend. „Goeie ge
nade neen! Als ik aan m'n ongelukkig cij-
LIer voor opstellen denk! Nou, dan zou er
nog heel wat moeten veranderen, hoor!"
Hij stond bij deze laatste woorden op om
weg te gaan en toen hij even later over
Btraat liep, onderwijl een vroolijk deuntje
fluitend, dacht hij voldaan: „ziezoo, ik heli
m'n domheid maar weer prachtig goed
gemaakt."
Ach Wim, wat was je daarin mis!....
Toons moeder keek haar jongen vragend
aan. Ze was de kamer ingekomen en ge
schrokken van zijn triest gezichtje.
„Is er wat, m'n jongen?" vroeg ze vrien-
lelijk, „heb je iets met Wim gehad?"
„Neen moeder," klonk het zacht.
Toon trachtte haar opgewekt aan te zien,
maar voor hij het nog kon verhelpen, rol
den er twee dikke tranen over zijn wangen.
Moeder zag het en djrect begieep ze, dat
fer inderdaad wel iets moest zijn gebeurd.
„Kind," zei ze, Toon verwijtend aanziend,
„waarom doe je nu je best mij om den tuin
j 'e leiden? Dacht je werkelijk, dat je moe
der iets verbergen kon?"
Toon barstte in snikken uit en toen zijn
moeder hem vol liefde in haar armen nam,
Ms was hij nog een heel klein kindje, klem
de hij zich schreiend aan haar vast.
Het duurde niet heel lang, of moeder was
van alles op de hoogte. Toon vertelde van
den brand, van zus en poe en eindelijk
1 bok van Wim, die door zijn harde loopen
juist op tijd kwam om het vuur te blus-
schen.
„Als het hier gebeurd was, moeder," zei
hij snikkend, „had ik u niet kunnen hel
pen! Och, waarom toch moet juist ik zoo
hulpbehoevend zijn? Het is zoo vrccs'lijk
altijd maar op krukken voort te moeten,
nooit voor anderen iets te kunnen doen!"
Moeder richtte zijn gebogen hoofdje op en
zag hem ernstig in de dik-betraandc oogen.
„Lieve jongen," zei ze hartelijk, „overdrijf
je niet een beetje? Meen je werkelijk, dat
je nooit voor anderen iets kunt doen, om
dat je hulpbehoevend bent? Geloof je, dat
alleen maar sterke menschen dit vermo
gen? Luister dan eens naar een klein ver
haaltje, dat ik je vertellen zal
Er was eens in een heel groot woud een
leeuw, dio op een goeden dag kwam vast
te zitten in een net! Maar. hoe hij ook pro
beerde los te komen, hoe hij knauwde, hoe
hij rukte, 't gaf hem alles niets, hij bleef
gevangen en dat maakte hem zóó woedend,
dat zijn brullen tot in alle hoeken van het
bosch werd gehoord! De andere wilde die
ren, die er huisden, scholen angstig samen,
want dc leeuw was om zijn kracht en onge
hoorde sterkte wijd en zijd bekend en als
zijn toorn was opgewekt, durfde niemand
zich vertoonen; was er ook wel een te vin
den, die zich met hem nieten kon?!
Maar kijk, een kleine muis, die erg
nieuwsgierig was en graag eens weten wil
de, wat den koning der woestijn in zulk
een woede had ontstoken, sloop voorzich
tig nadèrbij. Toen zag ze, dat de leeuw
volkomen weerloos was, maar ook, dat zij
hem uit zijn neteligen toestand wel verlos
sen kon en nederig bood ze dus haar dien
sten aan.
„Wat," riep de leeuw haar spottend toe,
„wat dacht je, dat jij, nietig ding, mij hel
pen kon, waar ik met al mijn kracht dat
zelf niet kan?"
„Ik denk dat werkelijk!" zei het muisje
op bescheiden toon, „en als ik het pro-
boeren mag, dan zal ik liet bewijzen ook!"
De leeuw gaf spottend toe en Toon, wat
denk je, dat het kleine muisje deed? Ze
knaagde met haar fijne, scherpe tandjes
allo mazen door. De leeuw kwam vrij en
tot zijn diepe schaamte moest hij wel er
kennen, dat de muis, die bij in zijn ver
waandheid zoo gering geacht had, hem
in handigheid en slimheid verreweg dc
baas was af geweest.
„M'n jongen, je begrijpt liet natuurlijk al
wel, dit verhaaltje, dat de fabel van den
leeuw en de muis wordt genoemd, is maar
niet alleen een aardig sprookje over dieren!
Neen, er ligt een groote les in opgesloten
voor de menschen en me dunkt, je kunt
wel raden, welke les dat is!"
Toon daclit een oogenblikje na. „Ja Moe
der!" zei hij ernstig, ,,'t is, dat ieder mcnsch
van nut kan zijn, hoe zwak en klein hij dan
ook wezen mag!"
„Zoo is het, Toon, en dat van nut zijn
kan op allerlei manieren! Kom, je kent ze
zelve ook wel, al die middelen, die ons
telkens weer ten dienste staan. Elke daad
van flinkheid hoeft nog niet ccn daad van
kracht te zijn!
Een vriendelijk, ernstig woord, een war
me handdruk, een goed voorbeeld! Wat al
troost en hulp is daaruit voortgevloeid.
Voor anderen iets te kunnen doen! M'n
boste vent, er is geen mcnsch ter wereld,
die zich kan beklagen, daartoe niet in
staat te zijn. Geloof het, Toon, wie ernstig
wil, vindt altijd wel gelegenheid en dat
geen lichaamskracht daar in de eerste
plaats voor noodig is, dat leert ons het
verhaaltje, dat ik je daar net verteld heb,
ook!"
De binnenkomst van Stien, een jonger
zusje, deed aan bet gesprek een einde ko
men. Moeder roerde het ook later niet weer
aan. Zij wist wel, dat haar jongen tijd zou
noodig hebben, om te loeren inzien, dat ze
waarheid had gesproken.
Een veertien dagen later zitten Toon en
Wim weer bij elkaar.
Nadat ze over allerlei gebabbeld hebben,
zegt Wim op eens met een lach: „O ja,
dat heb ik je nog niet verteld We hebben
gisteren toch zoo'n leuken dag gehad! 't
Was meesters verjaardag moet je weten
en we hadden van thuis allemaal een
kwartje meegebracht om hem een fijn
kistje sigaren tc koopen! Bert, je weet wel,
door
C. E. DE LILLE IIOGERWAARD.
l;lil'll
',,i* 1
jhin ,i/ii|
tJ V»
■V"v
yyh
sL
Voor de klas staat Meester Krulstaart
En geeft met ccn bril op! les
Aan de biggen uit den omtrek,
't Zijn er maar een sjuk of zes!
Waar zijn eikeltjes tc vinden?
Vraagt hij. Knor is bijdehand
En dc rakker antwoordt: Meester,
Stellig in Luilekkerland!
Mie, vraagt Meester, kun jij
zeggen,
Wie den varkenstrog uitvond?
Kleine Mietje, wat verlegen,
Kijkt eerst hulp'loos in het rond,
Antwoordt eind'lijk: Zeker, Meester!
't Was liet Reuzenvarken, dat
Heel alleen wel zóóveel op kon,
Dat hij meer dan allen at!
En welk varken wordt het dikste?
Spekkie, ja, vertel liet maar!
Die liet meeste lui is, Meester,
En het minst van zessen klaar!
Eind'lijk 't loopt al tegen twaalven! -
Luidt op eens lieel hard de bel,
Wat in biggentaal beteekent:
Nu is het weer tijd voor spel!
Vroolijk nemen dan dc biggen
Boeken, schriften en hun tasch,
En zij stoeien samen vroolijk
In dc wei, in 't malsche gras!
(Nadruk verboden).
die zoo reuze-vechten kan, Bert kwam toen
op het idee om liet met wat minder maar
te doen. Nou zeg en tóen hielden we de
man één stuiver over en daar hebben we
van allerlei lekkers voor gekocht!
Een zak met pepermuntjes, zuurtjes, cho
cola en laat eens zien... maar waarom kijk
je me zoo aan?"
„Omdat, omdatToon zoekt een
oogenblik vergeefs naar woorden.
„Ik vind liet slecht van jullie," barst hij
dan los. „Je licht dat lautste zeker niet
aan je moeder verteld, is T wel?"
„Natuurlijk niet! Ik..."
„Neen, dat snap ik!" minacht Toon. „Je
wist maar al tc goed, wat die dan zeggen
zou!"
„Loop heen," zegt Wim, „wat een heilig
boontje ben je op eens! Alle jongens deden
liet toch immers! Waarom ik dan niet?"
„Omdat het slecht is," houdt Toon vol.
.Ik had het niet van je verwacht en als je
't mij vraagt, vind ik liet wel even erg als
stelen, want die stuiver was van je moe
der en niet van jou!"
Wim haalt zijn schouders op, maar
vreemd, hij kan den blik van Toon toch
niet verdragen! Wim, de sterke, flinke
Wim kijkt naar den grond!
Wanneer hij even later buiten loopt, her
haalt hij zacht: „even erg als stelen... ja,
feitelijk is dat zoo!" Hè, was hij toch maar
niet bij Toon geweest! Hij had het heele-
maal niet erg gevonden gisteren en nu
moet hij er voortdurend weer aan denken!
Bovendien, zijn jokken kwam er ook nog
bij! Want had hij niet van ja geknikt, toen
Moeder *s avonds had gevraagd, of het pre
cies was uitgekomen? O, wat slecht toch
van liem! Als moeder dat eens weten zou!
Met trage stappen loopt hij voort.
„Dief," klinkt het in hem, „dief, bedrie
ger die jc bent!" Wim zou wat geven, als
hij deze stem het zwijgen op kon leggen,
maar dat gaat niet, want hij weet het maar
al te goed, liet is de stem van zijn gewe
ten, die liem plaagt en aldoor sterker
wordt
Zwijgend zit hij enkele uren later aan
zijn avondeten.
Moeder kijkt hem af en toe verwonderd
aan.
„Wat is er, jongen?" vraagt ze eindelijk,
„je bent zoo stil! Ik ken je zoo niet!"
Wim krijgt een kleur als vuur.
O, durfde hij nu maar te spreken en te
vertellen, wat hem hindert, maar zijn
angst weerhoudt hem. Vader zou zoo woe
dend zijn en moeder zoo verdrietig! Neen,
hij waagt het niet!
„Toch eens even naar hem kijken!" zegt
moeder, als Wim al ccn poosje in zijn bed
ligt! „Me dunkt, ik weet wel zeker, dat er
iets aan schort!"
Wanneer ze binnenkomt bij Wim, be
merkt zc, dat hij nog met groote oogen
wakker ligt.
„Wat is er, jongen?" vraagt ze zacht,
„verberg je ons soms iets?"
Wim barst in tranen uit! Hij doet geen
moeite meer om hot nog langer te ont
kennen, maar hij trekt moeder naar zich
toe en even later heeft hij alles eerlijk
opgebiecht!
„Het spijt me toch zoo!" zegt hij einde
lijk snikkend, „heusch, ik wist niet, dat
het zoo verschrikkelijk slecht was, moeder!
Niet voordat Toon mij daar op wees!"
Moeder kijkt liem ernstig aan, maar toch
niet boosl
„Wat valt me dat verbazend van je te
gen!" zegt ze eindelijk zacht, „maar 'k ben
toch blij, Wim, dat je zelf begrijpt, hoe lec-
lijk je gehandeld hebt. Doe zulke dingen
nimmer weer! Een jongen, die zijn ouders
durft bedriegen, is al flink op weg, een
heel slecht mensch to worden. Zou je dat
verdriet on3 willen aandoen vent?"
„Neen moeder, nooit!" snikt Wim.
Hij voelt zich nu zoo rustig, dat hij alles
heeft verteld. Als vader even later aan zijn
bed staat, vader, die van moeder alles
heeft gehoord, en niet, zooals Wim dat vast
verwacht heeft, hem komt straffen, maar
de hand hem op het hoofd legt met de
woorden: „jongen, wil je me beloven, dat
dit nooit weer voorkomt?" zegt hij uit het
diepst van zijn hart; „ja vader, ik beloof
bet u! 't Was slecht, hè vader? Even slecht
als stelen wel?"
Wiras vader knikt.
.„Ja jongen!" zegt hij ernstig, „even
slecht! Je moet je best doen om als Toon
te worden, vent! Dat is een vrindje, waar
je trotsch op wezen moogt!"
Den dag daarop zit Toon na schooltijd
voor het open raam. Hij leest en kijkt ver
wonderd op, als plots een stem vlak naast
hem zegt: „Toon, luister eens!"
't Is Wim, die voor hem staat en haas
tig verder gaat: „Ik heb geen tijd om bij
je binnen to komen hoorl" Maar 'k wou je
even zeggen, dat je gisteren wel gelijk hadt!
't Was een leelijke streek van ons en thuis
heb ik het ook verteld! Vader zei, dat het
zoo flink van je was geweest om mij dat
te zeggen cn ook, dat ik er trotsch op
moest zijn, dat jij mijn vriendje bent!"
Toon kleurt van blijdschap. Eensklaps
denkt hij aan de woorden van zijn moe
der: „elke daad van flinkheid hoeft nog
niet een daad van kracht te zijn!"
Als Wim is weggegaan en moeder als ge
woonlijk met haar naaiwerk bij hem zit,
begint hij dadelijk, „weet u nog Moes, dat
U mc laatst de fabel van den leeuw en do
muis hebt verteld?"
„Ja!" knikt moeder en ze kijkt vragend
op.
„Nu, dan moet U toch eens luisterenl*
gaat Toon met een gelukkig lachje voort.
Hij doet haar het verhaal van Wim en ein
digt dan: „Nou was Wim do leeuw, hè
Mams, en ik de muis, al heb ik hem dan
ook niet van den dood gered!"
„Maar toch wel van iets heel verschrik
kelijks," zegt zijn moeder ernstig. „Toon,
je lieb je vriendje doen begrijpen, dat hij op
het punt stond een bedrieger en een dief te
worden. Daarvoor zal hij je zijn heele
leven dankbaar zijn!"
De huisgenooten weten niet, waarom èn
Toon èn Moeder er dien avond zoo geluk
kig uitzien, maar ik hoef het jullie niet
te vertellen, wel? En ook niet, dat het een
geheimpje tusschen beiden bleef!
R. WINKEL.
(Nadruk verboden).
Ergens in China woonde eens een man,
die op een theeland werkte en daarmee
juist genoeg verdiende om met zijn gezin
geen honger behoeven te lijden.
Op een dag, terwijl hij een stuk grond
omspitte, stiet hij al spittende op een
vreemd gevormde steenen vaas, die hij
voorloopig achter eenigo struiken verborg,
om na het dagwerk mee naar huis tc ne
men.
Alles ging prachtig; niemand zag hem
met de vaas heengaan. Doch het steenen
voorwerp zat vol vuil en zoodra hij er mee
thuiskwam, sprak hij tot zijn vrouw:
„Maak die vaas flink schoon".
Nauwelijks was de vrouw begonnen de
vaas af to schrobben, of do borstel gleed
uit haar hand cn viel in de vaas! En toen
gebeurde het vreemde! Dadelijk vulde zich
daarop de vaas met borstels, splinternieu
we borstels. En hoeveel men er uithaalde,
steeds bleef de vaas er mee gevuld.
De man ging toen de borstels verkoopen.
Iedereen kocht ze bij hem, want hij gaf zo
voor weinig geld. Doch op een dag liet hij
in dc vaas een geldstuk vallen. Dadelijk
verdwenen toen de borstels, en de vaas
vulde zich met geldstukken, hoeveel men