Een cadeau bij
uitnemendheid
G. VAN DUIN
fü
uniQun
I KOFFIE
DE GELEENDE SLEE
POPPENMASKERADE
zoowel voor Dame als Heer
is een goedloopend Zak. of
Polshorloge.
Ruime keuze voorradig.
LONGINES HORLOGES
genieten een bi]zondere re*
putatie.
AUeenverkoop:
UTR.STRAAT 23 - TEL. 898
JUWELIER OPTICIEN.
Hulsko heeft
slechts één kwa
liteit: Hulsko's
Seinkoffie. een heerlijke,
geurige, betere koffie! Voor
een zeer lagen prijs: 25 cent
per half pond. In gepaten
teerde luchtdichte verpak
king. Vraagt Uw winkelier!
p V, (Kindy
De koffie waar PIT in zit!
„O, kijken jullie euns, sneeuwvlokkenl"
juchte Miek en wees naar buiten.
,,'t Zullen wel stofvlokken wezen," dacht
Wim, de groote broer, „ze hebben hier in
de buurt de ellendige gewoonte om op ie
der uur van den dag de zeilvegers boven
de straat uit te kloppen."
Miek stond op en liep naar het raam.
„Neen, hoor, het zijn écht sneeuwvlok
ken".
rBah," zei vader, „die vieze boel!"
„Hoe kunt u dat nu zeggen,' riep Miek
verontwaardigd. „l£ vind sneeuw verruk
kelijk!"
Vader lachte. Ja, zoo had hij als jongen
ook gesproken. Hij keek naar buiten: de
vlokken vielen vlugger en dichter. Miek
kon van blijdschap bijna niet etpn.
„O, als 't zoo doorgaat tot vanmiddag,"
peinsde ze, „dan kunnen we na vieren stel
lig sleeën."
Met groote moeite werkte Miek haar boter
ham naar binnen, holdo toen naar boven om
haar sleetje op te zoeken. Maar zo kon het
nergens vinden. Moeder en Aafje, het
dienstmeisje, herinnerden zich niet, waar
ze de slee gezet hadden Aaf wist zelfs met
zekerheid te vertellen, dat het ding met de
verhuizing, welke dien zomer had plaats
gehad, niet was meegekomen. Maar ze be
loofden Miek 's middags nog eens goed te
zullen zoeken.
Daar werd gebeld. Wim deed open.
„Voor jou, Miek," riep hij.
't Was Gcr, Mieks schoolvriendinnetje.
„Kom je?" vroeg ze.
Miek kleedde zich vlug aan, riep goeden
dag en ging gearmd met Ger mee
„Wat 'n zalig weer, hè," juichte Miek.
„IIu, 'n vlok net op m'n neus."
„Ja, een heele dikke," lachte Ger, „bij is
al gesmolten. Ga je mee sleeën om vier
uur?"
„Natuurlijk."
Miek rekende er op, dat moedor en Aaf
het verloren schaap wel terecht zouden
brengen.
Het bleef doorsneeuwen. En als de on
derwijzeres dien middag niet heel veel door
de vingers gezien had, zou er een massa
straf uitgedeeld zijn. Maar 't was de eer
ste sneeuw, dus kon de juffrouw de ver
strooidheid van haar leerlingen begrijpen.
Daarom gaf ze ook geen huiswerk. Wat een
blijdschap!
Ger, die bij Miek m de buurt woonde, hol
de met haar vriendin naar huis.
„Tot zoo!" zei ze bij Mieks huis en rende
door.
„Hebt u de slee?" vroeg Miek dadelijk.
„Neen. We bebbcn het heele huis afge
zocht van den kelder tot den zolder en niets
gevonden. De slee is vast weggeraakt bij de
verhuizing!" antwoordde moeder.
„Loten we dan dadelijk een nieuwe koo-
pen," stelde Miek voor. Maar daar ging
moeder niet op in.
Het meisje begreep, dat er niets aan te
doen was. Dan maar zonder slee naar bui
ten.
Ger kwam er al aan. Ze zat op haar prik
slee en bewoog zichzelf met de prikstokken
voort, 't Ging wel niet vlug, maar ze kwam
er toch.
„Waar is je slee?" riep Ger uit de verte.
„Weg."
Miek vertelde, hoe ze gezocht hadden.
„Straks mag je eens op de mijne," beloof
de Gerrie.
„Zal ik je eens duwen?" vroeg Miek.
„Hè, ja!"
Miek duwde de vriendin op de prikslee
het heele huizenblok rond. Op eens moes
ten ze halt houden, want er kwam een
heele trein sleetjes aan Alle priksleden wa
ren met touwen aan elkaar vastgemaukt
en voorop read Kees Korver, de sterkste
jongen uit de buurt, op zijn hollander en
trok de heele rij voort. Hij had een bel bij
zich en daarmee r.nkelde hij van tijd tot
tijd net als de lokaaltreinen doen op onvei
lige plaatsen.
De kinderen op de sleetjes waren allen
buurkinderen.
„Ila, Miek! Fijn hè! Kom er ook achter,"
noodden ze.
„Ja, ja!" riep Ger terug.
Het bericht, dat er nog een slee bij
kwam, werd doorgeseind naar Kees, 'dié'nu
weldra stil hield, zoodat Ger haar slee aan
het touw kon vastmaken. Toen zette de
sleeëntrein zich weer langzaam in bewe
ging.
En daar stond Miek nu en keek de pret
makers na.
Maar op eens kreeg ze een inval: Tootje,
haar buurmeisje, was ziek. En die had een
slee. Mevrouw zou haar, Miek, stellig de
prikslee willen leenen.
Vlug holdo Miek de rij achterna, belde
bij de buren aan en vroeg beleefd Tootje's
slee te leen. Even later kwam mevrouw er
mee aandragen.
Wat was die Miek gelukkig! Een touw
zal er aan. Dat greep ze vast en rende de
rij tegemoet.
„Wacht eens," riep ze tegen Kees, „ik kom
er ook achter."
Kees hield stil. Miek liep naar achteren
en maakte de slee aan die van Ger vast.
„Toch gevonden?" vroeg deze.
„Nee, geleend."
Daar ging 't. Fijn om zoo vooruit te gaan,
zonder dat je iets hoefde te doen. En die
Kees was reuzestérk, want 't ging aardig
vlug.
't Werd al donker. De meeste kinderen
werden naar binnen geroepen. Kees moest
ook naar huis en uit was de pret, Neen.
niet heelemaal uit. Een enkele bleef nog
achter. En daar was Miek ook bij.'Ze dacht:
Vóór ik de slee terugbreng, moet ik er nog
even pret mee hebben. In hel plantsoen was
Zoo'n fijne hoogte. Daar had ze jongens wel
eens op hun autoped zien afrijden, zonder
dat ze iets hoefden te doen. Ze holde er
heen. de slee achter zich aan. Ja, bij het
licht van een groote booglamp, zag Miek
daar een .paar jongens bezig. Ze keken niet
vriendelijk, toen ze het meisje zagen ko
men. Miek zei niets, sjorde haar slee de
hoogte op, ging er op zitten, hield 't touw
vast en floep! wat ging dat zalig omlaag.
Telkens weer trok Miek dc slee omhoog
en vloog dan omlaag. Maar o wee, een jon
gen stootte met zijn slee tegen de harp aan.
Miek sloeg om, maar kwam gelukkig in de
zachte sneeuw terecht. Doch de slee, waar
was die? Miek zag 'm juist den berm af
in het water glijden.
„Diè ben je kwijl!" beweerde één van de
jongelui weinig bemoedigend. Ja, Miek wist
wel, dat de vijver diep was. Er zat niets
anders op dan naar huis te gaan. Op eens
was alle pret bij Miek weg. Zo werd ge
kweld door een akelig schuldgevoel.
„Was ik toch maar direct naar huis ge
gaan," verweet ze zichzelf. „Hoe moet ik
dat nu aan Tootje's moedor zoggen? Wat
zal ze boos zijn! En natuurlijk moet ik een
nieuwe slee geven. Hoe moest dat gaan?
En clan kom ik nog veel te laat thuis. Va-
der zal geweldig brommen."
Dat kwam nu allemaal van dio fijne
sneeuw.
„Eerst maar naar de buren gaan," peins
de Miek. „Of neen, dat Kan ik straks wel
doen. Anders kom ik nog later thuis."
Toen ze bij haar huis kwam, stond de
auto van den dokter bij Tootje voor de
deur. Ziezoo, nu kon ze niet eens gaan!
Ze belde en rammelde met de brievenbus.
Moeder deed haar zelf open.
„Nu, jij weet ook van geen ophouden,
Miek. Je treft 't, dat vader ook laat was.
Kom maar gauw."
Dat viel mee: geen standjes. Maar 't an
dere zou niet meevallen. Miek zat maar te
tobben en zei niets. Ze wist, dat ze op moest
biechten, doch... stelde het uit.
..Toe Miek. vertel eens wat van je
sneeuwpret," zei vader.
Miek vertelde van den sleeëntrein. Maar
met weinig vuur
..Ze is moe," dacht moeder.
Om zeven uur werd er gebeld. Het was
Tootje's moeder.
„Nu komt V schrok Miek, „mevrouw
komt de slee terugvragen."
Maar neen, mevrouw kwam zeggen, dat
't met Tootje minder goed was. Dokter
was niet tevreden. En nu wilde mevrouw
den ijszak leenen.
Over de slee sprak ze niet. EnMiek
begon er ook niet over.
Den volgenden dag dooide het. En met
groote snelheid smolt de heerlijke sneeuw
laag weg. Alle sleetjes werden weer aan
den kant gezet.
"Soms wandelde Miek langs de plek van
Vandaag gaan w'uit, mijn paardje.
We rijden met een vaartje
Heel vlug naar Oma toe
En worden vast niet moe.
Waar Oma woont? In Leiden,
Geloof maar, dat ik blij ben,
Als ik mijn Oma zie.
Hé hopla fidel-dlel
Wat prettig gaat dat rijden!
We hebben, Blesje, beiden
In 't reisje dolveel trek.
Hu! Daar is Oma's hek!
Ik zie al Oma wenken.
Wat zal z'er wel van denken?
Z' is stellig blij verrast.
Afstappen! Opgepa9t!
Dag Omaatje, we moeten
jJé van mijn Moesje groeten.
Straks spring 'k op Blesje's rug
En rijd dan weer terug.
CARLA HOOG.
(Nadruk verboden).
het ongeluk en tuurde naar dc verloren
prik-' 2. Ze kon niets ontdekken.
Toen trad er een vorstperiode in, de vij
ver kwam dicht te liggen en de slee van
To lag goed opgeborgen.
Tootje werd beter, kwam ook weer bui
ten en ging weer naar school. Naar een an
dere dan die van Miek.
Mick had nog altijd niet tegen Tootje's
moeder gesproken over het wegraken van
de geleende slee. Miek ontweek haar buur
vrouw gedurig. Nooit zou ze binnenkomen,
als mevrouw er was, nooit meer liep ze
langs het huis van de buren en zag ze
de buurdame aankomen, clan sloeg Miek
gauw een zijstraat in. Want altijd was ze
bang, dat mevrouw over de slee zou be
ginnen. En... Miek werd voortdurend ge
kweld door een angst, dat het zou gaan
sneeuwen. Want dan zou Tootje natuurlijk
haar slee missen.
Mieks vader, moeder en broer vonden
het erg vreemd, dat het kind plotseling
niets op de sneeuw gesteld was, maar wijd
den er niet veel aandacht aan.
't Begon harder te vriezen cn ook woei
er een scherpe wind. Op een avond, dat
Miek naar bed zou gaan, hoorde ze wat
tegen de ruiten slaan. Ze deed één van de
gordijnen open en o, schrik: het sneeuwde:
een fijne jachtsneeuw. En... Miek kon wel
huilen. Ileel den nacht had ze allerakelig
ste droomen van sleetjes, waarop ze in het
water rped en van booze menschen, die
haar beknorden.
„Fijn, weer sneeuw, hè Miek!" zei Wim
aan de ontbijttafel.
,,'t Is allemaal tegen de huizen gewaaid,'
hernam Miek zonder blijdschap. Ze wist
wel, dat ze anders met deze sneeuw toch
blij geweest zou zijn.- Nu was ze dat niet.
,,'t Is geen paksneeuw," vertelde Aafjo,
die de melk binnen bracht. „En zoo guur."
„Ja, ik heb 't koud gehad vannacht, Aaf.
Je moet die laatste wollen deken nog maar
uit do dekenkist halen en op m'n bed
leggen."
„Ik zal het direct doen," beloofde Aaf.
Even later kwam de gedienstige terug.
„Nu raadt u nooit, wat ik in de kist ge
vonden heb," zei ze.
Moeder schrok.
„Toch geen motten," riep ze uit.
„Neen, de slee. Hij stond naast de kus
sens, onder de deken."
Miek voeldp zich warm en koud wordon.
Triomfantelijk zette Aaf het groen-geverfde
priksleetje bij Mieks stoel neer.
„Meld, ben Je nu niet reuzebllj, nou kan
je sleeën," zei Aaf, dfe echt in haar schik
was. „Er komp nog meer sneeuw, dat voel
ik in me hoof."
En Miekdie begon bedroefd te
schreien.
„Maar, kind, wat is or nu?" vroeg moe
der verschrikt.
„Ik... ik...," snikte Miek. En toen ver
telde ze alles, wat er gebeurd was.
„Je had 't dadelijk moeten zeggen," vond
Wim, „dan hadden we kunnen probeeren
de slee op te visschen. Nu kan dat niet.'
„Enen," ging Miek voort, „nu wou
ik mijn sleetje aan Tootje geven."
„Dat moet je zeker doen," vond moeder.
„Dadelijk?"
„Ja, dat is het be6te."
Miek ging met haar slee naar de buren
cn deed, hoewel 't haar moeite kostte, het
heele verhaal.
Tootje had juist naar haar slee gevraagd.
Mevrouw was totaal vergeten, dat zo die
aan Miek geleend had.
Nu was To toch blij, dat zo het sleetje
terug had. En Mjekdie was ook blij,
al had ze geen slee. De wind ging liggen,
de sneeuwvlokken werden grooter en er
kwam voor de kinderen weer een prettige
tijd. Gelukkig, dat Miek de sneeuw nu weer
plezierig kon vinden.
J. H. BRINKGREVE ENTROP.
(Nadruk verboden).
In de kinderkamer van een gezellig groot
huis zat Tilly en speelde met haar poppen.
Ze had ze allemaal in een kring om zich
heen gezet en dacht er over na, welke pop
ze eigenlijk het monlsto vond. Nu was dit
een heel moeilijk goval, want Tilly had
zóóveel poppen, dat ze bijna niet in haar
speelgoedkast konden liggen en nog steeds
kreeg ze er nieuwe bij. Dit kwam, doordat
haar vader veel reisde en uit elk land, waar
hij geweest was, een pop voor haar mee
bracht in nationaal costuura. Zoodoende
had ze een Spaansche dame, een Eskimo,
een Rus, een Marker boerinnetje, een Tyro
Ier meisje en nog andere poppen, allemaal
verschillend gekleed. Eerst konden ze el
kaar natuurlijk geen van allen verstaan
maar toen was het Marker boerinnetje ze
Ilollandsch gaan leeren. Dat was In 't begin
niet gemakkelijk geweest, vooral de Eskimo
bracht er niets van terecht, maar het boe
rinnetje had veel geduld en na 'n poosje
konden ze zich allemaal verstaanbaar ma-
ken en gezellig met elkaar babbelen.
Tilly was heel blij met haar poppen, maar
het gelukkigst was ze toch met de pop, die
ze het laatst had gekregen, al had deze
pop heelemaal geen mooie kleertjes aan, al
leen een fijn batist hemdje, want het was
een babypop. Net een échte baby, vond Til
ly. Alle andero poppen werden vergeten
en ze was nu bijna altijd bezig met „Baby",
zooals ze hem had genoemd. De andoren
voelden zich verwaarloosd en begrepen niet,
wat Tilly voor moois vond aan die nieuwe
pop. 't Was waar, dat hij kon slapen, en
dat konden zij geen van allen, maar hij was
nooit eens mooi aangekleed zooals zij. Al
tijd was hij in "t wit ten minste, als
Tilly hem kleertjes aantrok dan droeg
hij een wollen broekje en een wit truitje,
net als een échte baby, maar meestal lag
hij enkel in z'n hemdje. De andere poppen
vonden zichzelf veel mooier met al bun
gekleurde jurkjes en pakjes.
„Wacht maar." fluisterde het boerinnetje,
,.je zult zien, flat ze ons dadelijk weer opzij
legt en met die nare babypop gaat spelen."
En werkelijk, toen Tilly alle poppen weer
eens goed bekeken had, ging ze naar de
babypop en wilde nét met hem gaan spe
len, toen moeder haar wegriep.
De poppen konden eerst niets zeggen van
verontwaardiging, maar toen begon het Ty
roler meisje te huilen en dat was het sein
voor alle anderen om hun boosheid te luch
ten.
„Bah!" riep de Spaansche pop en trok
zenuwachtig aan haar kanten 6luier, „ik
hou het niet uit om altijd maar stil te
liggen. Bovendien is het slecht voor me,
want ik word er veel te dik van."
Het Marker boerinnetjo zetto haar han
den in de zij en zei zuchtend. „Wat betee-
kent nou dik of dunl Als ik maar eens mee
mocht, als Tilly gaat wandelen, dan kon
ik weer eens de frisscbe buitenlucht rui
ken."
De Rus gromde wat in z'n baard en keek
somber voor zich uit, maar de arme Eskimo
trok z'n pelsje los en zei klagend: „En ik
zit altijd maar in zoo'n warme kamer,
waar niet eens koele sneeuw is; als ik nog
lang hier moet blijven, ga ik beslist dood."
Het Tyroler meisje legde haar arm om
hem heen en zei troostend: „Stil maar hoor,
als het zoo doorgaat, loopen we allemaal
weg, dan zul je eens zien, hoe Tilly zal
huilen."
Een dikke Teddybeer had stil naar het
gesprek geluisterd en zei nu schuchter: „Ik
ben maar 'n beest en geen mooie pop zoo
als Jullie, maar als je naar mijn raad wilt
luisteren, zou ik zeggen: Laat Tilly maar
met de babypop spelen en gaan Jullie on
der elkaar ook eens een spelletje doen. Dat
kan toch best zonder haar."
Verbaasd keken de poppen hem aan. Daar
haddon ze nog nooit aan gedacht.
„Ja, hij heeft gelijk," zei het boerinnetje,
„laten we iets gaan doen, een klompendans
bijvoorbeeld!"
„Nee," zei de Spaansche dame nuffig, „wij
dragen immers geen klompen," cn ze keek
trotscb naar haar hooge, puntige hakjes.
„Ik weet iets," riep het Tyroler meisje, „en
jullie raadt nooit wat ik bedoel, 't Is iets
heel leuks." Nieuwsgierig keken allen haar
aan.
„Als 't maar geen ordinair spelletje Is;
dan doe ik niet mee," zei de Spaansche.
Gewichtig keek het meisje rond en be
gon toen geheimzinnig:
„Laatst was ik in de huiskamer en daar
hoorde ik de menschen spreken over een
maskerade. Als wij die ook eens hielden!"
Gespannen keek zij allo poppen aan om
te zien, hoe haar voor3tel werd ontvangen.
Allen werden stil van verbazing Dat was
iets naar hun zin, een maskerade!
„Nu?" vroeg ze, „hoe denken jullie er
over?"
De Spaansche richtte zich trotech op. „Ik
doe mee," zei ze. „Ik ook." riep het boerin
netje. „Ik ook." bromde de Rus. „En ik,"
Juichte de Eskimo. De arme beer werd niets
gevraagd, want hij was maar een beest en
mocht dus niet meedoen.
„We zullen eikaars kleeren aantrekken,"
zei de Eskimo. „Dan is het een echte mas
kerade. Vlug trok iedereen zijn kleerep
uit en ruilde ze om met een ander.
Het dikke boerinnetje wilde met alle ge
weld het C06tuum aan van de Spaansche
dame, maar dat was haar natuurlijk ve«I