voor ïhei seihS) ONS SUCCES IS UW SUCCES STOOMWASSCHERIJ DE KOLK MEER BETALEN ZOU DWAASHEID ZIJN! HULSKO KOFFIE EEN SPROOKJE UIT ELFENLAND MAARTSCHE BUIEN MACHINALE OP AAKWASCH KASTKLAAR KRAAKHELDER «GOEDKOOP F. VAN HOFWEGEN BLEEKERSTRAAT 37 TELEFOON 61 De beste koffie. Hulsko-» Seinkoffiekost nu 25 ct. per Va pondHulsko heeft één soort: het bestel In gepatenteerde, luchtdichte verpakking. - Vraagt Uw Winkelier! DE KOFFIE WAAR RIT IN ZITI In den goeden, ouden sprookjestijd woonde in Elfenland een elfenkoning met zijn gemalin en zijn kinderen, drie prins jes en drie prinsesjes. Zoet speelden Lelieblank, Rozerood en Korenbloem, zoo heetten de prinsesjes, iede- ren dag in het woud en ook wel eens op de heuvels. Want het rijk van hun vader lag in een, door heuvels omringd, heerlijk begroeid dal, en achter deze heuvels lag een zeer hooge berg, die de „brijberg" werd genoemd, omdat bij iederen stap, dien men daarop deed, de voeten wegzakten als in een brijige rnassa. Nog nimmer had iemand uit Elfenland het dan ook gewaagd, te on derzoeken welk land achter den „brijberg" lag, cn zelfs de koningin cn de drie prin sesjes konden zich niet voorstellen, dat er, behalve hun eigen heerlijk land, nog an dere landen bestonden, waar óok bosscben en heuvels waren. De koning had dan ook nog nooit over het land achter den „brij berg" gesproken. Doch de drie elfenprinsjes. Vlinder, Goudkever cn Vlugvoet, die eens een ka bouter over liet vreemde land hoorden ver tellen, kregen steeds meer verlangen daar heen te gaan. Op een dag, toen (Te drie'prinsjes in liet bosch speelden, begonnen ze dan ook weer er over te babbelen, hoe ze toch op de ge makkelijkste manier en zonder in de brij te zakken, over den berg konden komen, om dit vreemde land eens te zien. „O, wat zijn jullie alle drie vrecselijk dom!" hoorden zij toen een spottendo stem hun toeroepen. De stem kwam uit een hollen boomstam en uit dien stam sprong nu op eens een kabouter. Wat schrikten toen de drie prins jes. Maar Vlinder, de oudste van het drie tal, durfdo al heel gauw vragen: „Waarom noem je ons dom, Langhaard?" „Omdat jullie niet weet, boe je over den „brijberg" kunt komen." „Nou, dat weet jij toch ook niet," sprak Goudkever. „Als jij het weet, kun je het ons best vertellen," drong Vlugvoct aan. Valscb lachte toen de kabouter en daar na sprak hij: „Jullie zijt alle drie véél te gehoorzaam. Daarom kunnen jullie nooit over den „brijberg" komen... Alleen on gehoorzame elfjes komen er over." Neen, daar begreep geen der drie elfen prinsjes iets van. „Als we zoet cn gehoorzaam zijn, mogen we altijd alleen hier wundclcn en spelen, begon dan ook weer Vlinder „Je vertelt ons een jokkentje, Lang haard," lachte Goudkevcr. En ook Vlugvoet schudde ongeloovig zijn blond elfenhoofdje „Zoo, zoo, jullie gelooft mij niet. hè?" vroeg de kabouter. „Nou, gedraag jo dan eens gedurende ecnige dagen heel onge hoorzaam. Weest eens flink stout, dan zult ge alle drie wel ondervinden, <3at ik geen jokkentje heb verteld Nauwelijks had de kabouter dit gezegd, of hij sprong weer in den hollen boomstam, waaronder zich zijn woning bevond. „We moesten tóch eens probccren, of 't echt waar is, wat die Langhaard ons heeft verteld," begon toen al dadelijk Vlinder. „Willen wc een poosje eens heel stout cn ongehoorzaam zijn?" „Daarmee zullen we vader cn moeder veel verdriet doen," veronderstelde Goud kever. „En de zusjes zullen gaan schreien „En wat zullen de konijntjes cn de eek hoorntjes en de lieve vogeltjes wel denken, als ze ons zoo stout zien?" sprak Vlugvoet. „Die willen dan niet meer komen, als wij ze roepen. Ze zullen bang voor ons zijn cn „Maar we blijven toch maar eén paar dagen stout," hernam Vlinder, ,,'t ls alleen maar om te zien, of Langhaard niet heeft gejokt en wij echt in het land achter den brijberg kunnen komen. Daarna worden we weer zoet..." Toen Goudkever en Vlugvoet hoorden, dat zo maar enkele dagen stout en ongehoor zaam behoefden te zijn, besloten zij te doen, zooals Vlinder hen voorstelde Zoo volg den zij weldra allen den raad, hun door den kabouter gegeven, al vrij spoedig op. Wat waren de elfenkoning cn diens ge malin bedroefd, toen reeds don volgenden (lag hun drie zoontjes allerlei boozo stre ken uitvoorden, waaraan hot drietal vroe ger nooit had gedacht. En nóg bodroofdor werden zij over hun ongehoorzaamheid. Want wat hun was verboden, dat doden zij juist. En vooral Vlinder, die óók heel bru taal was. Ook Goudkevcr was nu heel an ders dan gewoonlijk. Hij, altijd zoo lief on vriendelijk, plaagde thans op allerlei manieren zijn zusjes. Hij vernielde de mooie bloemen, waarvan de elfenprinsesjes zooveel hielden. Ja, hij lachte zelfs, len Graag ga ik naar den Dierentuin, Wat is daar veel te zien! En... weet jc, wat ik later word? De directeur misschien! Dan ben ik bij mijn dioren steeds. 'k Trakteer ze cl kon dag. Wat denk je, dat het leukste is? Wel, dat 'k dan veel meer mag! *k Krauw MaAike stellig op den kop. 'k Boks met de kangoeroe's. *k Pak een marmotjo zóó maar opl *t Sneeuwwitjo is zoo'n snoos. (Nadruk verboden) De olifant krijgt eiken dag Een kilo suikerklontjes, En 'k speel met jonge beertjes dan Precies als met m'n hondjes. En, Moeder, denk jc, dnt een aap Mij werk'iijk kan verstaan? De allergrootste keek mij laqtat Toch zoo verstandig aan! Too, Moedor, zog mij nu oona vlug; Welk is het liefste aapje? Moes antwoordt dan haar kleinen baa9: T- Mijn liefste aap hcot... Jaapjo! C. E. DE LILLE UOGERWAARD. zij hem schreiende smcekicn: „Doo toch de lieve bloempjes geen 'pijn, broertje!" En zelfs de aardige Vlugvoet, die zooveel van alle dieren hield, was niets lief meer Valsch trok hij de vlugge eekhoorntjes tel kens bij hun pluimstaartjes, zoodat ze, van pijn schreeuwende, de boomen invluchtten. Hij wierp ook de vroolijk, naar hem toe huppelende konijntjes met harde eikels en kastanjes en daarmee doodde hij zelfs de kleine, onschuldige veldmuisjes Drie dagen had reeds de elfenkoning, en ook diens gemalin, met droeve oogen de boozo streken van hun jongens aangezien en al het onheil door het drietal aange richt, hadden zij geduldig verdragen. Tot dat op den vierden dag, toen ze zóó ondeu gend waren, dat zelfs de elfenkoning ten einde raad was, deze tot zijn gemalin sprak: „Neen, zoo kan Tiet niet langer voortduren! Ik moet die ondeugden béél streng straffen. En vandaag zal ik een straf, die héél streng is, bedenken." „Ach, beste man, wacht daarmee nog één dag," smeekte do koningin. „Bedenk toch, hoe lief cn gehoorzaam onzo jongens altijd waren Zoo wachtte toen de elfenkoning nog één dag. Maar toen hij den volgenden dag voor de zoovoelste maal Goudkevcr iets had ver boden, en deze niet naar hem wilde luis teren, werd hij zóó boos, dat hij een too verstaf opnam en daarmcc: drie maal over de hoofden der drie prinsjes zwaaide, en toenwerden do stoute prinsjes op eens drie witte duiven, die dadelijk het woud invlogen cn daarna den kant op, waar de „brijberg", als éen reusachtige witte mas sa, bijna tót aan de wolken reikte. „Die Langhaard iiccft toch niet gejokt," sprak Vlinder onder liet voortvlicgen. „Wat fijn, dot we nu zoo hoog kunnen vliegen!" „IIij heeft ons een goeden raad gegeven," kirde Goudkever al* een echte duif. „Maar ik geloof, dat vader cn mocrlcr héél bedroofd over ons stout en ongchoor zaam gedrag zijn" kirde treurig Vlugvoet, „Ik zog, dat zo schreiden, toon wij heen vlogen." Ja, dat haddon Vlinder cn Goudkevcr óók wel opgomerkt. Doch aan torugkecrcn dachten zij nog niet Zo wilden eerst het vreemde land zien, dat achter den „brij berg" log, vooral omdat Vlinder zoido: ,,'t Kan bost hot beroemde Luilekkerland zijn, waar het lokkers zoo maar aan do boomon groeit en waar, als het regent, geen waterdruppels, doch alléén stukjes fijne, witte suiker uit de wolken vallen," Toen Vlinder zóo tot hem sprak, ver- dwoen ook Vlugvoets groot berouw over het verdriot, dat hij zijn ouders, zijn zusjes en vooral de aardige dieren had bezorgd. Ilij volgde toen, ook woor vroolijker ge stemd. zijn broertjes over den noogon top van den „brijberg" en bereikte daarna met hen het vreemde land, waar hij heel ge wone boomen en bloemen zag, juist zooals In Elfonland. „Vlinder, waar zijn nu dc boomen. waar aan bot lokkers groeit?" vroeg hij. „Eu wanneer rogent hot nu stukjes fijne, witte 9uiker?" Doch vóórdat Vlinder hem op deze vraag kon antwoorden, begon hot echt te rege nen, en wol zóó hevig, dat dc dikke, vlug neervallende regendruppels hun veertjes geheel nat maakten. „Waarom vallen er van die natto drup pels op ons neer?" vroeg toen weer Vlug voet. „Waar blijven nu dc stukjes fijne, witte suiker?" „Die zullen straks nog wel komen, broertje," troostte Vlinder hem. Al verder vlogen zij. totdat ze langs een toren kwamen, waarin heel veel kraaien en ook uilon nestelden. En toen nu deze dio ren do drie witte duiven bemerkten, riepen do uilen nijdig: „Oehoe, oehoe!" En de kraaien kwamen boos krassende aanvlie gen cn begonnen de vreemde duiven zóó hevig met hun scherpe snavels te pikkcu, dat deze piepende van pijn, on ook van angst, op het dak van een huisjo neerstre ken. Terwijl zo daar droef mot de kopjes in de veeren verborgen zaton, zagen zij, tegen één der muren van een grooter huls, oen duiventil, waaruit juist één der duifjes, met veertjes even wit als die der clfen- prinsjes, naar buiten kwam. 't Duifje had Jantje huilt en Jantje lacht. Waar hij wel op lijkt Op het zonnetje, dat plots Door de wolken kijkt. Jantjo is vandaag wat boos En hij pruilt geducht. Maar op eens lacht Jantje woei O, het is een klucht! Zie me toch zoo'n vont eens a.v Zelf weet hij niet goed, Of hij nu weer huilen zal Of soms Inchon moet. Jantje, weet j' op wie jo lijkt? Wel, precies op Maart, Waarvan Oud cn Jong steeds zeg' Maart, dio roert zijn staart! Niemand houdt er echt van hem, Niemand is zijn vriend. 't I« niet prettig, hoor! voor hem Maar... het is verdiend! Kijk jij dus maar vroolijk, Ja» En nu opgepast! Houd de zon op je gezicht Maar heel stevig vast! Laat haar schijnen heel den dag. Ieder maakt zij blij. En we zeggen allemaal: Jan lijkt op de Mei! Als jc Jan maar aankijkt, dan Moet je vroolijk zijn! Let maar op: een boos humeur Vlucht voor zonneschijn! Janljo doet nu flink zijn best, Lijkt heusch op de zon En begrijpt zelf niet, waarom lllj zoo mopp'ren kon! CARLA HOOG. (Nadruk verboden). ook al spoedig dc drio vreemdelingen op gemerkt, die daar zoo droef met dc kopjes in dc voeren bijeen zaten, 't Kirde dnn ook heel vriendelijk: „Komt maar binnen! 't Is buiten zoo heel nat'" Zoo vlogen toen do drie witte duiven de duiventil binnen, waar ze eerst heel vrien delijk door alle duiven werden ontvangen. Doch nauwelijks begon Vlinder hun te vertellen, dat hij en de twee andere duiven zooutjes van den elfenkoning waren, die over Elfonland, het land, dat achter den „brijberg" lag, regeerde, of alle duiven be gonnen boos tot hem te kirren: „Foei, hoe vreesclijk slocht, om zóó te jokken! Hoe kan nu oen elfenprins in een duif veran deren? En hoe kan men over dien hoogen, witten berg vliegen? Jokkebrokken, echto jokkebrokken, 'Mat zijn jullie alle drie!" Zoo sprak vooral een heel oude doffer, een ochte duiven-grootvader, on deze werd zelfs zóó boos, dat hij dc drie vreemdo dui ven, één voor één, do til uitdmvdo. Door nat, als zo waren, vielon zo toon op 'n gras veld neer. Maar ook dAAr dreigde gevaar Want een grooto kat kwam op drie witto duiven aansluipen cn sloeg reeds een klauw naar Vlinder uit, die toen, gevolgd door dc aiigstig-Kirrcnde broertjes, naar een loge dakgoot fladderde. Daar begon toen het drietal te overleggen, wat zij toch wel konden doen. Want prettig vonden ze het In dit vreemde land niet meer. „Wc moeten weer over den „brijberg** naar huis terug vliegen," stelde Vlugvoet zijn oudere broertjes voor. „Ddér zullen wlf aan vader cn moeder cn de zusjes eu ook aan alle aardige dieren, die we hebben ge plaagd. beloven, dat wo voortaan nooit meer ongehoorzaam en ondeugend zullen zijn... Ja, dat moeten wo doen!" „Maar ik ben zoo nat; ik kan nu niet over dien hoogen „brijberg" vliegen!" zuchtte Vlinder. En ook Goudkevcr voeld# zich nog heel nat en vermoeid, zoodat ook hij begreep, dat het vliegen niet ging. Maur ziet, daar keek juist een vriende lijk, warm zonnetje op de drie witto duifje* neer, zoodat \\eldra hun veertjes weer heer lijk droog worden, en zij ook voolden, dat ze nü wel den tocht over den hoogen borg konden wagon. Ze ondernamen toen ook dadelijk de reis naar hun heerlijk Elfen land, on zoodra zo in den tuin, die liet El(enpaicls omgaf, waren neergedaald, hip ten zij allo drie, met van berouw eu schaamte gebogen kopjes, naar hun ouders*

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1934 | | pagina 15