ONS SUCCES IS
UW SUCCES
STOOMWASSCHERIJ
DE KOLK
MEER BETALEN
ZOU DWAASHEID ZIJN!
EEN STROOPERIG ONGELUK
FLAPPERTJE IN DE STAD
DOM PIETJE
DE WIND
MENSCHEN EN DIEREN
T1ACH1NALE OP AAK\ ASCH
jkASUtAAR
XRAA U1ELDER
iCOED'OOP
F. VAN HOFWECEN
BLEEKERSTRAAT 3? TELEFOON 61
De beste koffie. Hulsko't
Seinkoffiekost nu 25 ct.
per pond Hulsko heeft
één soort: het bestel In
gepatenteerde, luchtdichte
verpakking. Vraagt Uw
Winkelier I
umcvn
OE KOFFIE WAAK FIT IN »TI
't Was op een Woensdag in den namid
dag, dat op het marktplein eener Limburg
sche stad, een viertal kleine jongens lie
pen te stoeien, *t Waren zeer arme ventjes.
Dit bemerkte men al dadelijk aan hun op
vele plaatsen gelapte klceren. Maar vroo
lijk waren ze, heel vroo]ijk zelfs. Al lachen
de en rollebollende over do kelen, bemerk
ten zij zelfs de twee mannen niet, die een
groot vat voortrollende, naderden Ze keken
zelfs niet op, toen de mannen met het vat,
dat rolde en tolde en hotste en botste, over
de zeer ongelijke keien, reeds vlak bij hen
waren. Toen eerst schrikten ze van een ru
we stem, die luid schreeuwde: „Uit den
weg, jongens! En vlug wat!"
Maar juist op dit oogenblik zei het groo-
te vat „krak krak" en... een stroom van
bruine, kleverige stroop vloeide uit een
wijde opening van den door schokken open
gebarsten bodem; de geheele bodem ver
toonde nu één groot, bruin meer. Natuur
lijk duurde het niet lang, of de jongens
stonden héél dicht bij het vat, kijkende
naar de stroop met van verlangen schit
terende oogen.
„Blijft er een eindje vandaan, hoor!"
snauwde toen weer een der mannen. „We
kunnen jullie hier best missen'"
„Hi, hi, tri!" grinnikten toen de jongens,
maar toch bleven ze nu op eenieen afstarid
staan toekijken, hoe de mannen de stroop
weer in het vat zouden krijgen.
..Gelukkig, het gaat niet," fluisterde één
der jongens. Neen, het ging werkelijk niet.
De mannen wisten er dan ook niets anders
op, dan ergens in de buurt oen l°eg vat te
gaan leenen en daarin de nog steeds
uitstroomende stroop over te scheppen.
Nauwelijks hadden de bengels dit begre
pen, of zij lachten tegen elkander. Want
natuurlijk zou er wel wat van de stroop
na het opscheppen, op de keien achterbllj
ven, meenden zij Maar nog meer pret had
den ze, toen ze beide mannen zagen heen
gaan om het vat te halen.
door
C. E. DE LILLE HOG ER WAARD.
Flappertje, een klein konijn,
Ging eens naar de stad
Met zijn Moeder Vluggevoet
Wat een feest was dat 1
Vóór de winkels stonden zij
Lange tijden stil
En ontmoetten Tante Grijs
Met hun nichtje Tril.
Flappertje en kleine Tril
Keken door de ruit
Van een speelgoedmagazijn
Heuscb hun oogen uit.
(Nadruk verboden).
Wat was daar toch veel te zien:
Auto's en een trein.
Poppen, beren, apen, zelfs....
Een heel lief konijnl
Flappertje en kleine Tril
Kregen medelij.
Dachten: Als ik kiezen mocht,
Was ik 't liefste vrij!
Daarom gingen zij dan ook
Weer naar huis tevree
En wit zei ons Flappertje?
*t Valt in stad niets meel
„F.r afblijven, hoor!" riep toen weer één
Jer twee het troepje toe. „Als we er straks
de bovenste laag hebben afgeschept, mogen
jullie de rest hebben. Maar nu met jullie
handen er af blijven, verstaan?"
„Ja, baas," was aller antwoord.
Doch nauwelijks waren dc mannen het
plein over, of Jaap, de oudste van het troep
je, begon: „We moeten met onze handen
van de stroop blijven, heeft die man ge
zegd, maar hij zei niet, dat onze mond er
af moe3t blijven, dus mo,ren we met onzen
mond wél stroop likken. En als we nu zóó
op dc keien gaan liggen, dat we met on
zen mond bij de stroop kunnen komen,
dan kunnen we er fijn van smullen..."
„Maar als nu straks de mannen terugko
men", zei hij, die Jan heette en nogal eer
lijk was „En we mogen niet..."
„Met onze handen er aan komen!" viel
Jaap lachende in.
„Rn nu maar vlug er mee beginnen! Kom
Piet. eerst wij, en na ons Jan en Kees!"
Plat voorover liggende, slurpten toen al
spoedig de twee bengels, gulzig de stroop
op, waarvan zij weldra genoeg hadden. En
nu waren Jan en Kees aan de beurt. Ook
zij lagen reeds plat op de keien en genoten
van de kleverige massa ,Jan lag er zelfs
met zijn neus in, iets dat Jaap, die een
urap had bedacht, lachende deed uitroe
pen: „Waarom duw je alléén je neus er in?
Wacht, ik weet iets beterS!" Toen sprong
vóórdat Jan er op bedadit was, de bengel
op hpm toe 'en duwde hem Iets verder in de
stroop, zoodat heel zijn gezicht als met een
glimmende strooplaag was overdekt. Zelfs
Jans oogen zaten vastgeplakt, en vol stroop
waren Jans ooren, zien, noch hooren kon
hij, en vol stroop waren de vingers, waar
mee hij zich dc stroop van dc oogleden
wreef.
Kees, nog steeds genietende van de zoete
massa, had wél het lachen en ook Jans ge
proest gehoord, doch niet omgekeken. Maar
nu hij Jaap hoorde roepen: „Daar kornen
zo terug met het vat!" wilde hij zich op
richten Maar, ach, daar gleed zijn klomp
uit, en Keesje's voeten lagen midden in
het stroop-meertje, en de mannen waren al
zoo dichtbij! Kees wist geen raad van el
lende. Met moeite trok hij dc voeten uit
de klompen, richtte zich op wilde op
zijn kousen wegloopen doch liep juist,
in zijn angst, den verkeerden kant op en...
stapte weer midden in de stroop! „Ach, lie
ve help, dóór zijn de mannen!" dacht Kees
„Wat zal er nu met me gebeuren?" En nóg
banger werd hij, nu het tweetal het vat liet
liggen en recht op hem toeliep. Daardoor
verloor Keesje heelemial den moed, en van
schrik viel hij met een plofje voorover
en... in de stroop! Niets anders wetende
te doen, begon hij luid te schreeuwen:
„O... raoedè r, haal me er toch uit!"
Doch 't was moeder niet, die hem te hulp
k.wam. Hij, die Kees bij de voeten uit de
stroop trok, was een der twee mannen
Kees, die reeds aan een flink pak slaag
lacht, drukte zijn kleverige handen tegen
de ooren en wachtte af... De man vond
echter, dat Kees, door al die strooperigheid
reeds voldoende was gestraft, hij joeg hem
alleen met een barsch: „Gauw naar je
huis, kwajongen!" weg.
Ook dc drie anderen werden met bonze
woorden verjaagd. Maar toch hadden daar
na de mannen pret over het geval, hoewel
de stroop nu niet meer te gebruiken was.
Jan nóch Koes beleefden bij hun thuis
komst echter een aangename begroeting!
Want Jan werd door zijn moeder zóó hard
handig schoongeboend, dat hij er nooit
meer aan zou denken van stroop, die op
|pn weg lag, te snoepen. En Kees werd ziek
van al die „strooperigheid", zooals hij het
nopmde.
Zoo eindigt deze strooperige vertelling!
TANTE JOH.
(Nadruk verboden).
Heer Wind blaast door de takken,
Heer Wind blaast om ons huis.
Hij blaast zelfs in den schoorsteen,
't Is loeien, geen gesuis!
Jongens, doo mij dat eens na!
Durf je niet misschien?
Nou, ik wel hoor! Let maar op!
Moet je mij eens zien!
Eén, twee, drie! daar spring ik, hoor!
Midden in een plas!
Zeg eens, Pietje, dacht je heusch,
Dat het kranig was?
't Was alleen maar heel erg dom!
En zooals dat gaat,
Toen Jij zelf dat ook begreop.
Was het al te laat!
Toen Je thuis kwam. domme Piet,
Ach, met natte voeten.
Heb je voor je snoeverij
Lcelijk moeten boeten!
Moeder zette je tot straf
In een donker hopkje
En je kreeg nog bovendien
Flink wat voor jo broekje!
R. WINKEL.
(Nadruk verboden).
Heer Wind zet bolle wangen
En lachen kan hij niet.
't Is huilen, steeds maar huilen:
Het regent, dat het giet!
Heer Wind kan grimmig koud zijn,
Maar houdt ook van een grap.
Blaast mutsen, hoeden petten
Met één zucht weg. Dat's knap!
En wie hij plaagt moet lachen,
Moet lachen om 't geval.
Die allerdolste streken
Zijn werk'lijk ook te mail
Zou 't komen soms. dat daardoor
Heer Wind is onze vriend?
Ik denk vast: met zijn grappen
Heeft hij dien naam verdiend!
CARLA HOOG.
(Nadruk verboden).
't Is algpmecn bekend, dat de apen dik
wijls den mensch nabootsen. Iedereen weet
dan ook, wat het woord naapen beteekent
Maar wist je wel, dat de menschen ook dik
wijls de dieren nadoen? Het volgende ver
haaltje zal je dit duidelijk maken.
Jan In do Klem.
Zoo vlug als een h a a s en af en toe zin
vend als een lijster liep Jan naar huis.
maar een politieagent hield hem staande.
De knaap beefde als een juffershond
je.
„Al was Je zoo glad als een aal, toch
ontkom Jp me niet." zei de agent „Je staat
bekend als de bonte hond en als Je niet
zoo gedwee als een I a m met rno meegaat,
doe ik je de boeien aan."
Jan begon te schreeuwen als een mager
varken en daarop werd de agent zoo
nijdig als een spin.
„Zwijg! Brutale a a p!" bulderde hij. „Wat
deed jp gisteren in mijn tuin?"
„Gisteren?" zei Jan „Toen lag ik in bed,
want ik was zoo ziek als een hond en ik
had de koorts nis een paard"
„En dan vandaag weer zoo frisch als een
hoen? Ik zou wel zoo dom als een os
moeten zijn om je te golooven."
„'t Is toch waar!" zei Jun. „Al ben ik nu
weer zoo lekker als k I p, gisteren ben ik
ziek gewe?st Nu ben ik weer zoo gezond
als een vlsch."
„En waarom was je dan zoo even zoo
bang als een wezel?"
„U kwam als een brieschende leeuw
op mij af."
„Daar heb ik reden voor. Gisteren was
ik nog zoo fier als een haan op mijn
mooien boom met peren en nu ben ik zoo
arm als een kerkrat"
„Ik heb uw peren niet eens gezien".
„Dan heb Je zeker een geheugen als een
garnaal. Als er maar ergens een peertje
rijp wordt, zijn jullie, jongens, er als de
kippetjes bij. Ik zal je voor dezen keer
laten gaan, maar reken er vast op: al doe
je je ook zoo onschuldig voor als een pas
geboren schaap, wanneer ik je nog eens
ie pakken krijg, neem ik je mee naar 't po
litiebureau!"
V.
(Nadruk verboden).