voor li e t
-ÓNS SUCCES IS
UW SUCCES
tR
kTOOMWASSCHERIJ
o DE KOLK o
MEER BETALEN
ZOU DWAASHEID ZIJN!
iaa' ZOO'N DOM, KLEIN
R„ MEISJE
HANSJE WIST HET
WEL!
SPREEKWOORDEN
>ud
528
IACHINALE OP?AAKWASCH
©K ASTKLAAR
KRAAKHELDER
©GOEDKOOP
F. VAN HOFWEGEN
LEEKERSTRAAT 37 - TELEFOON 61
-<=9? a&A.
De beste koffie, Huisko's
Seinkoffiekost nu 25 ct.
per pond I Hulsko heeft
één soort: het beste! In
gepatenteerde, luchtdichte
verpakking. - Vraagt Uw
Winkelier I
i\urnc
OE KOFFIE WAAK PIT IN «Tl
)ort Kleine Emmy, ccn aardige kleuter van
ijna vijf jaar, hield veel van alle dieren,
och wel het allermeeste van Grijsjc, de
wiooie cypersche poes.
Op een dag verraste moeder haar met het
eerlijke nieuws, dat Grijsjo twee snoezige
Kleine poesen-kindertjes had gekregen. „Als
^e straks beneden komt, mag je ze zien,
J>'.m," beloofde moeder.
Nauwelijks aangekleed, holde Emmy naar
0 lyeneden en vond in de keuken Grijsjo met
v!e twee schattige poesjes in haar mand. „O,
zijn schatjcs, mammie!" herhaalde zo tel-
P:ens weer. Tijd om te ontbijten gunde
<Jlmmy zich uien morgen dan ook niet, ze
acht alléén aan de poesjes en hoe zij ze
^ou noemen.
n „Moeder, dat met de witte pootjes noem
g „Witsokje," zei ze, na even te hebben
Niagedacht. „Maar voor het andere weet lk
Keen naam. Toe, bedenkt u eens een heel
Nnooie, mammie, want 't is zoo'n snoezig
(/liertje
„Dan moet je het „Snoezcpocs noemen,"
gedacht moeder.
„Hè,"^a, dat is juist ccn mooie naam voor
jyoo'n lief poesje!" riep Emmy opgetogen
Zoo bleef het dus „Witsokje" en „Snoe-
Pepoes".
Maar 't gebeurde op een dag, dat vader
Pot moeder sprak: „We kunnen toch geen
<jlrie poesen houden. Een der twee jonge
poesen zullen we aan iemand geven, die
^7gief voor dieren is
„We zullen nog een week ermee wach-
•en," stelde Emmy's moeder voor. „Als zo
es weken oud zijn, geef ik Witsokje
veg
Om Emmy niet bedroefd te maken, ver-
elden vader nóch moeder haar iets van
ïun voorgenomen plan.
't Was op een namiddag, dat Emmy Wit-
:okje niet in de mand zag, en omdat Gnjs-
e, droef-miauwendo overal zoekende rond-
iep, begreep het kleine meisje, dat Grijsjo
haar poesekind zocht. Huilende liep zenaar
moeder. „O, mammie, Witsokje is weg!"
riep ze. „Ach, waar zou het lieve poesje
toch zijn? Grijsje loopt óók al overal te
zoeken! O, 't kan best dood zijn, en dón
zien we Witsokje nooit meer terug! O, wat
akelig toch!"
„Stil maar, liefje," troostte moeder. ..Je
zult Witsokje wel weer terugzien. Kijk
maar eens naar het linker bovenvenster
van het huis aan den overkant. Je weet
wel, waar die aardige, oude dame altijd zit,
die zoo vriendelijk tegen je lacht..."
Emmy veegde vlug de tranen weg, keek
naar het aangeduide venster en daar
zat de oude dame en op de vensterbank zot
Witsokje! „O, nu weet ik, dat mijn
poesje het wel prettig zal hebben!" riep ze
vroolijk uit. „Die lieve, oude dame roept al
tijd de vogeltjes en die komen dan dade
lijk aanvliegen; ze pikken zoo maar het
brood uit haar bandSinds dien da
mocht ook Emmy vaak „in het mooie huis
aan den overkant", zooals zij hrt noemde,
komen om met Witsokje te spelen cn naar
de mooie sprookjes te luisteren, die de oude
dame haar vertelde.
't Was op een dag in de lente, dat Emmy
een weekje bij tante Cor, die in Billhoven
woonde, mocht logecren. En toen dit pret
tige weekje, veel te vlug naar Emmy's zin,
voorbij was,en vader haar kwam halen en
vertelde, dat haar thuis iets wachtte, waar
mee ze héél blij zou zijn, begreep het klei
ne meisje nog niet, wat bet voor prettigs
zou kunnen zijn, waarmee óók vader zoo
heel blij scheen te zijn.
„Is er iets in huis gekomen, dat aardig
is, vader? Is het misschien een hondje of
een vogeltje?" vroeg ze.
Doch vader schudde lachende het hoofd
en sprak: „neen, Emmekc, 't is geen dier.
't Zijn tweeHè, daar had vader zich
bijna versproken! Maar gelukkig bedacht
hij zich nog bijtijds, dat hij moeder had be
loofd do aardigo verrassing, dio Emmy
wachtte, geheim te houden. Ze vond het
echter wel heel vreemd, dat moeder niet
naar buiten kwam, toen do auto voor de
deur stopte. Alléén Mina, het dienstmeisje,
kwam vlug naar buiten. En nóg vreemder
was het, dat vader haar niet naar de huis-
Ecn eigenwijs, klein kikkertje,
O, vrees'lijk eigenwijs!
Dat vond 't niet langer prettig thuis;
't Wou wel eens graag op reis!
1 't Was dom! want bij de kikkersloot,
Daar stond Heer Ooievaar.
Die werd dat kleine kikkertje
Natuurlijk gauw gewaar!
„Wel, wel!" zei Langbeen, „Kikkerkind,
Waar gaat do reis naar toe?"
>,Heer Langbeen, 'k wou de wereld rond,
Maar 'k weet nog niet goed hoe
JNadruk verboderA
Als jij dus met mij mee wou gaan,
Dan zou 'k je dankbaar zijn!
Gezellig met ons tweetjes uit.
Zeg, lijkt je dat niet fijn?"
„Ha, ha!" riep Langbeen lachend uit.
„Dat is me ook een vraag!
Natuurlijk ga je met mij mee,
Maar vriendlief... in mijn maag!"
't Was uit, hoor! met de kikkerreis:
De ooievaar zei „hap!"
En met den kikker in zijn maag
Ging Langbeen toen op stap!
R. WINKEC.
kamer, doch wèl naar boven bracht. Daar
hoorde ze ook al dadelijk moeders stem,
die uit de slaapkamer riep: „O, daar
is mijn Emmekc! Kom gauw binnen en...."
Wat moeder nog meer tot haar riep, ver
stond Emmy niet, want ze liep, gevolgd door
vader, vlug moeders slaapkamer binnen,
Haar gezichtje betrok, toen zij zag, dat
moeder in bed lag. „O, mammie, ach, bent
u ziek?" vroeg ze met een angstig stem
metje.
Doch moeder wees lachend© naar een
groote wieg, die, iels verder on verborgen
achter fijne tulle gordijnen, in het vertres
stond. Zij sprak: „Vader zal jc wel die
kleine schreeuwertjes laten zien, die me
zóó moe maakten, dat ik eenige dagen in
bed moet blijven om uit te rusten..."
Emmy begreep moeders woorden nog niet
goed, maar toen vader bij de wieg haar
optilde, riep ze vroolijk uit: „O, twee lieve,
kleine kindertjes! O, daar kan ik prettig
mee spelen! Zijn 't zusjes, paatje?"
Nauwelijks had Emmy dit gevraagd, of
haar gezichtje betrok en dikke tranen
stonden weldra in haar groote, bruine
oogen. Ze had zelfs vaders antwoord: ,,'t
Zijn broertjes, Emmeke..." blijkbaar niet
verstaan, en vader, die nu haar tranen zag,
keek zijn klein meisje heel verbaasd aan
en vroeg: „Wat is er, kindje? Ben je niet
blij rnet die lieve, kleine broertjes?"
„Ja... ja, p paal je,,, erg blblij,'
snikte Emmy. „M.maarik ik...
vind b... het zoo... n... naar.., d...
dat
„Wat vindt je naar, liefje?" vroeg nu
moeder, die alles van uit haar bed had
bijgewoond, ook met verbazing in haar
stem.
„Ddat..er., eentje., w.. weg., moet,
mammie was het droeve antwoord.
Doch vóórdat moeder lijd had to vragen,
wat Emmy toch bedoelde, riep op eens het
kleine meisje uit: „Ggeef u li., het maar
weer aan d.. die lieve m.. mevrouw van
d.. den overkant, mammie!"
„Maar, rrieiske," zei moeder lachende,
want nu eerst begreep zo Emmy's verdriet.
„Ik denk er niet aan, een van die lieve
broertjes weg te geven! Neen, hoor, die hou
den we allebei. Kindertjes zijn geen poes
jes!"
Kleine, domme Emmy had haar tranen
al weer gedroogd en ook zij lachte, toen ze
vroolijk uitriep: „Hè, wat prettig, dai we
ze allebei mogen houden, mammie! 'k Dacht
echt, dat het met do broertjes zou gaan als
toen met de twee poesen-kinderenl"
„O, wal ben jij nog een klein, dom meis
je!" plaagdo vader.
„Maar nü zal ik niet meer dom zijn, hoor,
paatje!" beloof do Emmy, en ze lachte eens
tegen de slapende tweeling en zei: „Ik vind
jullie nóg liever dan de poesen-kinderen
van Grijsje!'*
Wat moest de oude dame van den over
kant lachen, toen ze later hoorde, dat Em
my reeds er aan had gedacht, haar een der
broertjes tc schenken, zooals toen met het
poesen-kind van Grijsje was gebeurd.
(Historisch)
(Nadruk verboden.)
TANTE JOH.
Vader heeft onverwachts bezoek gekre
gen van een oud studievriend. De gehcele
familie wordt aan mijnheer voorgesteld cn
moeder, die op het rijtje afgaat, zegt ten
slotte: „Dit is onzo Benjamin! Onze Hanse
man!"
„Wel, wel!" zegt mijnheer, als de kleine
kerel hem zonder eenige verlegenheid een
handje geeft: „Wat ben je al een groote
baas! Vertel me eens, Hans, hoe oud ben
je wel?"
„Vier jaar, mijnheer!" zegt Hansje trots.
Hij vindt het echt plezierig, dat die vreem
de mijnheer hem al zoo'n grooten kerel
vindt, „maar," zegt hij dan een beetje spij
tig en met een vorwijzenden blik naar zijn
moeder, „ik moet iedcren avond nog om
zeven uur naar bed! Vindt u dat nu ook
niet,verschrikkelijk vroeg?
Een kale boom staat in m'n tuin;
De tuinman moest hem snoeien.
Maar wat die beste tuinman deed,
Er wil geen blad aan groeien.
De boom is dood, de takken kaal,
En tochtoch is er leven.
Dat komt, omdat de vogeltjes
Er hun partijtjes geven.
De kale takken hangen vol
Met lekk're vogelhapjes
En daarom zijn de vogels blij
En maken er hun grapjes.
't Is een gelnippel van belang,
Getjilp en zelfs gesnater,
Want onder 't kale boompje stant
Zelfs nog een bakje water.
Een doode boom slaat in m'n tuin,
Maar 't kan me heusch niet schelen,
Zoolang er zooveel vogels zijn,
Die in de takken spelen.
R. ASSCIIER—v. d. MOLEN.
(Nadruk verboden).
„Neen hoor!" lacht mijnheer, „ik vind
dat heel verstandig juist!" En als hij het
teleurgestelde gezichtje van den kleinen
dreume3 ziet, gaat hij ernstig voort: „Je
wilt toch immers graag een flinke jongen
worden, Hans? Nu, dan moet jc het maar
goed onthouden: dat wordt jc alleen, als je
's avonds door je moeder bijtijds in jc bedje
wordt gestopt!"
Hansje doet er het zwijgen toe! Nu hij be
merkt, toch geen gelijk te krijgen, gaat hij
op het onderwerp maar liever niet door!
't Is enkele dagen latcrl Als ze 's middags
met z'n allen aan tafel zitten, vertelt Rob,
dio de oudsto van het vijftal is en al naar
het Gymnasium gaat: „We hebben vanmor
gen voor het eerst den nieuwen geschiede-
nisleeraar gehad!"
„Nou en...?" vraagt Lucie nieuwsgierig,
„vicl-ie nogal mee?"
„En of!" verklaart Rob, ,,'t is een aardige
baas en vast niet iemand, die met zich spe
len laat! Hij lijkt me geweldig flink!"
„Ik weet wel, hoe dat komt!" verkondigt
Hansje op eens.
„Jij?" vraagt Rob een beetje smalend,
„hoe zou jij dat nu kunnen weten, peuter,
die je bent!"
,Ik weet het lekker toch!" lioudt Hansje
vol.
„Ik weet het lekker toch, hè Mams?"
„Vertel het dan maar, baasje!" zegt moe
der benieuwd en Hans, terwijl hij triom
fantelijk om zich heen kijkt, zegt: „Nou,
hij wordt natuurlijk eiken avond al om
zeven uur door zijn Mammie naar bod ge-
brachtt"
W.
(Nadruk verboden).
Hier hebben we 48 halve spreekwoorden,
die bij ongeluk door elkaar geraakt zijn.
Kunnen jullie dit in orde brengen, zoodat
je 24 goede spreekwoorden krijgt?
1. Blaffende honden vangen veel
wind.
2. Iloogc hoornenbijten niet.
3. Vieze varkens.... worden niet gebak
ken.
4. Lieverkoekjes worden niet vet.
5. Als de katjes muizendan breekt
het lijntje niet.
6. Ongenoodp gastenslaan aan waL
7. Een rollende steen struikelt wel
eens.
8. Geen koeienzonder doornen.
9. Wie wind zaaitheeft veel bekijks.
10. Als er één schaap over de brug is
dansen de muizen.
11. Als do kat van huis isvolgen er
moer.
12. Eén zwaluwis gecerd in zijn
eigen land.
13. Arbeidroest.
14. De beste stuurluizet men achter
de deur.
15. Het beste paardgaart geen mos.
16. Geen rozengeen moeien.
17. Zachtjes aan dan miauwen ze
niet.
18. Wie aan den weg timmertzal
storm maaien.
19. De beste bodeopent vele deuren.
20. Rustadelt.
21. Geen profeetis do man zelf.
22. Een gouden steutelmaakt nog
geen zomer.
23. Wie het hoogst staatkomt voor
den val.
24. Hoogmoed kan het diepst val
len. v,j
(Nadruk verboden.)