NS SUCCES IS
UWSUCCES
Machinale op aakvvasch
9 kastklaar
kraakhelder
goedkoop
STOOMWASSCHERIJ
DE KOLK o
MEER BETALEN
ZOU DWAASHEID ZIJN!
HULSKO N
sÈiNféy
KOFFIE
MARUSKA EN HAAR GEITJE
DE GESCHIEDENIS VAN
TWEE WANDELSTOKJES
F. VAN HOFWEGEN
BLEEKERSTRAA r 37 TELEFOON 16
De beste koffie, Hulsko's
Seinkoffiekost nu 25 ct.
per pond I Hulsko heeft
één soorti het bestel In
gepatenteerde, luchtdichte
verpakking. - Vraagt Uw
Winkelier I
DE KOFFIE WAAR PIT IN Z1TI
In een land, waar het zeer bergachtig is
ilen waar reeds kinderen op zeven-jarigen
leeftijd de kudden geiten van hun ouders
naar de begroeide bergen brengen, opdat
jze déér hun voedsel kunnen zoeken, woon
de de kleine Maruska. Ze was pas negen
jaar, doch reeds zóó flink cn verstandig,
dat de andere geiten-hoedertjes en hoed-
Istertjes vaak haar hulp inriepen, als een
Ider geiten soms te ver was afgedwaald.
l\Vant geen van hen allen kon natuurlijker
Jhet geblaat der geiten nabootsen dan Ma-
Jruska. En hoorden de dieren haar „mè-è-,
j mè mè dan kwamen zelfs de verst-
afgedwaalden vlug aanloopen.
Maruska had dan ook bij haar eigen
I kudde een jonge geit, die, als zij tot haar
sprak, haar, met een vroolijk of soms ook
wel een droef geblaat scheen te antwoor
den. En begon dan het meisje te blaten,
omdat ze hetzelf zoo grappig vond, dan
begon het jonge dier, op zijn geitonmanier
een heel gesprek met haar, waarvan na
tuurlijk Maruska niots begreep. Doch dat
het dier erg aan haar gehecht was, zou ze
weldra door een vreemd voorval bemer
ken.
't Gebeurde op een dag, toen de geiten
rustig liepen to grazen, dat do jonge geit,
met nog eenige geiten, zich wat verder dan
gewoonlijk van de kudde had verwijderd.
Achter een der bergen deden ze zich aan
het malsche gras flink te goed.
Maruska, druk babbelend on stoeiend
met de vriendinnetjes, bemerkte dit nog
niet dadelijk. Doch een poosje later, toen
Dobrilla, een der meisjes, haar vroeg: „Toe,
houd eens een praatje met het geitje," keek
Maruska naar de berghelling, waar straks
nog het geitje liep te grazen. „Ik zie het
dier niet," zei zo. ,,'t is stellig achter den
berg
„Roep het dan!" sprak Minca. „Dan
komen óók de andere afgedwaalden mee
en behoeven we bij het heengaan niet zoo
lang te zoeken
„Best," zei Maruska en wëldra klonk het
luid: „Mè...è... Mè...è..." Toen zij zoo
eenige keeren op geiten-manier had geroe
pen, kwamen ook weldra allo dieren van
achter den berg te voorschijn, doch
zonder het aardige jonge geitje.
Noen, daar begreep Maruska niets van.
't Diertje, dat altijd kwam, zoodra het haar
stem hoorde, was er niet! „Dan moet er een
ongeluk gebeurd zijn!" riep zij angstig.
Vlug stond ze op. rende overal heen, zoe
kend het geitje, dat nergens te vinden was.
Doch wèl zag ze in de verte een man,
met een zak over den schouder, langs een
der bergpaden afdalen.
Schreiend kwam Maruska bij de geiten
hoedsters terug. „Nergens te vinden!" snik
te zij. ,,'k Zag alléén een man, met een zak
op zijn rugAch, waar zou mijn diertje
zijn?"
„Natuurlijk in den zak van den man,"
veronderstelde Minca, die eenige jaren
ouder was. „En loop jij nu vlug langs den
kortsten weg naar het dal, Maruska, en
roep tot de menschen, den man aan te hou
den. Toe, loop wat je kunt, dan ben je er
vlugger dan hij
„Maar de andere geiten? snikte Marus
ka,
»Daar zorgen w ij wel voor," beloofde
Minca. „Maar ga nu vlug! En roep, al loo-
pende, luid om hulp!"
't Was een goede raad, dien de verstan
dige Minca haar gaf. Want vlug voortren-
nende, langs het kortste, doch zeer steile
bergpaadje, schreeuwde Maruska zoo luid
zij kon haar „O, hé! O, hé! O, hé!" naar
alle kanten heen. 't Was de roep der gei
ten-hoeders cn hoedsters, die de dalbewo
ners te kennen gaf, dat er boven iets ge
beurd was. Nauwelijks hoorden dan ook
eenige mannen Maruska's bijna gillend „O.
hé!" of ze keken naar boven. Juist op dit
oogenblik bemerkte Maruska den man, die,
van het gewone cn zeer gemakkelijk be
gaanbare bergpad dalende, bijna het dal
had bereikt. „O hé! O hé!" gilde zij toen
weer vanaf de hoogte, terwij! zij op den
naderenden man wees.
De menschen, dio op het geroep uit hun
huizen kwamen en ook de mannen her
kenden nu het meisje. En toen dit, steeds
„O hé" roepende, op den man wees, begre
pen zij, dat er daarboven iets moest ge
beurd zijn. Ze hielden dan ook, nog niet
vermoedende dat in den zak het aardige
geitje zat, den man aan cn wachtten tot
dat de hijgendn Maruska beneden was.
„Kom, bedaar eerst, kind," sprak toen
goedig een der bergbewoners, „en vertel
dan eens rustig, wat er daarboven is ge
beurd
„H...hij... h... heeft mijn g...geit!"
hijgde Maruska. „K...kijk m.. maar in
den zak
„Wat," stoof nu de man op. „Durf jij te
liegen, dat ik een geit van jou in dien
zak draag? 't Is een geit uit mijn eigen
kudde, die haar poot brak en niet niar
huis kan loopen
„Hij jokt!" riep Maruska. ,/t Is een van
mijn jonge geiten!"
„Zoo'n leugenaarster!" schold de man.
„Hoe kan zij bewijzen, dat ik ^en geit uit
haar kudde stal?"
„Dat zal het geitje je zelf wel vertellen,"
sprak nu een vrouw, die vlug kwam aan
loopen.
't Was'Maruska's moeder, die zóó tot den
man sprak.
„Hoe kan een geit dat vertellen?" grin
nikte de man. Doch hij scheen zich op dit
oogenblik niet meer zoo rustig te voelen.
Toch hield hij vol, dat hij zijn eigen geit,
wier poot was gebroken, in den zak droeg.
„Laat je stem hooren, Maruska," sprak
toen de vrouw. En Maruska, die weer ge
heel was bekomen, begon, op haar aardige
manier, het geiten-geblaat: „Mè...è..,
mè...è..." Doch nauwelijks had het
diertje haar stem gehoord, of het bewoog
zich heel onrustig in het nauwe verblijf en
dadelijk antwoordde het haar met een luid
cn droef geblaat- mè... è...I*
„En maak nu den zak open en vlug wat!"
beval een der mannen, en hij ontrukte hem
den zak.
En ziet, nauwelijks was de zak geopend,
of daar sprong het geitje er uit, een geitje
met vier gezonde pootjes en... 't huppelde
vroolijk blatende op Marusks* toe.
Daaruit zagen toen allen, dat Maruska
niet had gejokt. Do man, die dit natuur
lijk wel wist, wilde vlug het hazenpad kie
zen. Doch de mannen hielden hem vast.
„Mee, naar den burgemeester!" zeiden zij.
Toen sprak Maruska blij haar geitje le
vend en wel terug te hebben: „Laat hem
toch heengaan; hij heeft misschien een
vrouw en kinderen, die gaan schreien, als
hun vader naar de gevangenis moet. Ze
zullen blij zijn, als vader thuiskomt. Maar
laat hem beloven, nooit meer iets te zul
len wegnemen, dat anderen toebehoort.."
De man keek Maruska eens aan en
sprak: „Ik beloof het, lief kind, en ik
schaam mij voor het slechte, dat Ik
deed
„En ik ben blij, dat 'k mijn geitje weer
heb!" lachte Maruska.
TANTE JOH.
(Nadruk verboden).
Joop en Piet hingen over het tuinhek en
keken de laan af, of ze Mams ook zagen
aankomen. Mams was met den wagen naar
het station om Tanle Dien, die zou komen
logeeren, af te halen.
„Wie ze het eerst ziet." had Joop voor
gesteld.
Daar de twee broertjes niet op den weg
mochten spelen, hingen ze zoo ver moge
lijk over het tuinhek heen om de laan af
te kunnen zien. Elko auto, die van rechts
den hoek van de laan omsloeg, kon wel
de hunne zijn. Maar zoo in de verte kon
je dat niet zoo héél goed onderscheiden;
de laan was donker door de blaren van de
zware boomer, aan weerszijden. En de en
kele zonnestralen, die er doorheon vielen
flikkerden in de lantarens en de voorruit
van de aanvliegende auto's.
„Daar zijn zc," riep Piet.
,,'t Is niet, jö, onze wagen heeft immers
zijn nummer op den neus en niet onder
aan,riep Joop, de oudste en wijste, en
Piet zweeg maar gauw, want je mocht
maar twee rnaal fout raden, hadden ze af
gesproken Paps, dié was knap, die kende
in de verte ieder soort wagen, dacht Pietje
en hij hoopte het ook nog eens zóó ver te
brengen.
„Nu zie ik hem toch!" riep Joop.
Maar nu was het Pietje's beurt om te
roepen, „nietes! deze heeft geen dokters-
teeken, alsHij had zich te ver voor
overgebogen en om niet te vallen, sloeg hij
zijn armen om .Toops nek. die daar niet
van gediend was en zich loswrong. Maar
Piet, die zijn evenwicht nog niet terug had,
wankelde opnieuw, hield vasten
daar tuimelden ze achterover in het grint.
Terwijl ze nog wat over elkaar heen rol
den en nu de een, dan de ander boven lag.
knarsten er remmen en meteen gleed nu
werkelijk hun wagon voor.
„Een partijtje aan liet vechten, jon
gens?" nep Tante, terwijl ze het portier
openmaakte, uitstapte èn naar ieder van
hen een hand uitstak.
„Nee, Tante!" zeiden de jongens met een
kleur, want ze bedachten, dat Mams ge
zegd had: „maken jullie je nu niet vuil!"
toen ze hun schoonc pakken aankregen ter
eere van Tante Dien, en nu ja, nu za
ten ze onder het zand cn hun handen za
gen er uit, neen maar I Toen Mams
Tante's grooten handkoffer uit den wagen
aanreikte, bood Joop aan: „zullen wij 'm
dragen, Tanle?" Want zie je... daar zat
misschien wel iets in voor hem en Piet, al
mocht je er dan ook niet naar vragen.
Maar toen Tante binnen was en Paps
uit zijn studeerkamer kwam om haar te
begroeten, gingen ze thee drinken en praten,
geen eind kwam cr aan, zoodat de broer
tjes maar weer den tuin in draafden om te
spelen. Toen ze later binnen geroepen wer
den, zat Tante op don divan met rechts en
links van zich een kussen.
„Nu mag Piet eens zeggen, of hij wil
hebben, wat hier onder of daar onder zit,"
zei Tante, en wees de kussens om beurten
aan Pietje zei niets, hij tuurde maar en
Joop ook, of hij soms ontdekken kon, of
er een groot of een klein, een dik of een
dun pakje onder de kussens lag. Maar er
was geen sikkepit te ontdekken. „Dat
maar," zei Piet eindelijk en toen haalde
Tante het kussen weg. Daar lag een
rood gelakt wandelstokje! en onder het
andere kussen kwam net zoo een, maar in
het blauw te voorschijn, voor Joop. Wat
Hoera! het is vacantie!
Zes weken niet naar school.
We hoeven niet te leeren,
Maar maken pret en jool.
We gaan misschien naar zeo toe
Of naar de groote hei,
Do bosschen cn de velden.
Daarom zijn wij zoo blij.
Wat zullen we ravotten
En speLen heel den dag!
'k Weet vast, dat Moes verbiedt thuis.
Wat buiten zeker mag!
We hopen maar, dat Zonlief
Wil schijnen. Dan wordt 't goed!
Maar Moes zegt, dat met regen
Niet ééntje mopp'rcn moet
Hoora! het is vacantie!
De boeken weggezet.
Wij denken nu alleen maar
Aan... buiten zijn en pret!
(Nadruk verboden).
een keurige stokjes met omgebogen hand
vat, een metalen halsbandje en beslagen
uiteinde!
„Wel, wat een groote zoons heb ik nu,"
zei Mams, „die zullen als groote heoren
met een wandelstok uit wandelen gaan."
Nu, dat gebeurde ook. Toen ze met z'n al
len na het eten een avondwandeling door
het bosch maakten, gingen de stokjes mee.
Eerst liepen de jongens er deftig mee, maar
toen gingen ze er stokpaardje op rijden,
lot Joop- „koetsiartjo spelen" zei Hij haak
te om eiken arm van Piet een stok, hield
zelf de uiteinden vast cn zoo stuurde hij
het paard naar rechts, naar links, 't ging
wat goed. Je kon van alles met de stokjes
doen, want toen ze op een bank zaten uit
te rusten, schreef Joop er zijn naam mee
op het boschpad. Piet schreef er letters
mee, voor zoover hij ze kende.
Op den terugtocht begon het al te sche
meren. „Als we nu verdwaalden," fluister
de Joop, „hebben we geen broodkruimels
om te strooien, zooals Klein Duimpje, maar
we zullen ons spoor in het zand trekken,
dan vinden ze ons daardoor morgenoch
tend wel." „Ja," fluisterde Pietje en hij
sleepte ijverig de punt van zijn stok door
het mos en zand, terwijl hij dicht achter
zijn grooteren broer bleef en hoopte, dat
do groote menschen nü maar al hun spoor
zouden zien, want in het donker, een héé-
len nacht, in het boschdat leek hem
maar half leuk!
De stokken werden meegenomen naar de
slaapkamer, ze konden er niet van schei
den. Toen Joop nu rechtop ln zijn bed
stond, lichtte Piet met zijn stok Joop been
tje, zoodat die met een plof op zijn matras
viel. „Ik zal je," riep Joop en toen hij over
eind stond, deed hij een uitval met zijn
stok naar Piet, die zich met zijn eigen stok
verdedigde. Hu, wat kletsten die stokken
op elkaar!
„Jongens, neen! dat mag niet," riep Mams
„daar komen ongelukken van." Ze keek
heel verschrikt en liet de jongens beloven,
dat ze niet naar elkaar zouden slaan en
wild zijn met de stokken. „Anders berg ik
ze weg, hoor!" „Hè neen, Mams!" „Niet
doen, hoor!" bedelden de broertjes en gin
gen gedwee liggen, terwijl Mams de stok
ken over het voeteneinde hing. „Nacht!"
„Nacht!"
Den volgenden morgen werden de jon
gens vroeg wakker. Zachtjes, dat Paps en
Mams in de kamer ernaast maar niet wak
ker zouden worden, stapte Joop uit zijn
bed on diepte uit één van zijn vele zakken
een touwtje op. Hij bond dat om zijn stok
en ging toen met den stok buiten bed zit
ten hengelen. „Als de visschen nu maar
willen bijten," zei hij. Piet, die geen touw
tje rijk was, gooide zijn kousen op den
grond en vischte ze met den haak van zijn
stok op. Ilij haaldo tenminste wat op! Het
gevolg was, dat Mams, toen ze bij haar
jongens op de kamer kwam, zakdoeken,
sokjes cn andere kleedingstukken op den
grond zag liggen, terwijl Joop en Piet voor
over op hun bedden er naar hengelden.
„Neen maar, neen maar!" bromde Mams,
„een twee drie, alles opgeraapt en voort
gemaakt met wasschen en kleeden!" Ja,
ja, voortmaken ook met het ontbijt, dat
deden ze, on toen den tuin in om over alle
paden rails in het zand te trekken. Toen er
een net van spoorrails door den tuin liep,
puften en vlogen er twee treinen langs en
voor elkaar heen. Het was een fijn spel,
maar warm werden ze er wel van.
Toen ze aan het uitblazen waren, kreeg
Piet een inval. Hij trok het kleed van de
tuintafel over hoofd en schouders en liep
gebukt als een oud vrouwtje, steunend op
haar stokje. Joop liep om haar heen te dan
sen, al roepend: „Anneke Tanneke toover-
heks! Je pakt me toch lekker nietl" Dan
stoof hij weg, als de heks dreigend met den
stok naar hem sloeg. Steeds dichter kwam
Joop bij de heks, steeds wilder sloeg die
om zich heenVergeten waren de
jongens, wat ze Mams beloofd hadden
en ja daar op eens kwam de beslagen
punt van den stok hard tegen Joops hoofd
aan Eventjes was het stil, toen zette
Joop een keel op en boos door de pijn, die
zijn hoofd hem deed, sloeg hij, met zijn
eigen stok wild'naar Pietjo! Door zijn tra
nen heen kon hij niet goed mikken, ge
lukkig maar! En zoo kwam de stok op het
terrasmuurtjo terecht, waar Piet bij stond,
kra k! ging het en de blauwe stok
brak in tweeén! Toen gilde Joop nog har
der. Ook Pietje, dio bloed tusschen Joops
krullen zag doorkomen, huilde van schrik
cn narigheid dapper mee.
Even later kwamen Mams en Tante en
de meisjes uit de keuken aangeloopen, en
toen was Joop in een oogenblik bij Paps
in de spreekkamer gedragen. Gelukkig
was Paps nog niet uitgereden naar zijn
patiënten en niet lang erna kwam Joop