Xoiidagsbla HET KOPPENSNELLEN DER DAJAKS 3 x pSaatsesi voor f 1." Jitsluitend bij voor uitbetaling. Ais de zaak rust werkt de ADVERTENTIE MANGKOE RADJA „DJONG JOE" VERTELT LETTERKUNDIGE KRONIEK FILMKUNST «MttCBBMtHI II ■lil» HHIII—CTBgBBai Van hei De man die nog nooit een „kop" had gehaaldwas niet in tel „Djong Joe" is een groot Dajaksch hoofd In het sultanaat Goenoeng Tabocr (Beraoe). iHij voert den titel: „Mangkoe Radja". Dit Dajaksche hoofd is volgens Sudta>n Achmad geheel op de hoogte van de adat (gewoon ten, zeden, gebruiken, rechtspraak) der be woners. Mangkoe Radja nu heeft den Sul tan van den adat verteld en Sultan Achmad heeft de groote welwillendheid gehad 't mij weer mede te doelen, 'k Ben hiermee zeer ingenomen, 'k Zal vertellen hoe ik in aan raking kwam met den Suiltan. In 1927 heb. ik mot dezen in -gezelschap van den be stuursambtenaar, den heer Bos, een paar reizen gemaakt in zijn gebied. Sultan Ach- JDJong joe» ije| Dajaksche hoofd, dat vertelt. irnad kende naast Maleisch en Dajaksch, Nederlandsch. Hij vertelde mij van de adat ider Dajaks, wat ik zeer prettig vond, en be loofde me om later nog meer mede te dee- len. Op Borneo is het kennen der Neder- landsche taal door een Sultan een bijzon derheid. Meestal spreekt men Maleisch. En die taal heheersch ik niet! Er zijn slechts theel, heel weinig Nederlanders, die zich in deze taal behoorlijk kunnen uitdruk ken en ze verstaan. Het is een zeer groot misverstand te meenen, dat elk Nederlan der, die, zooals ik, vele jaren in Indié is ge weest, behoorlijk Maleisch kent! De inhccmsche bestuursambtenaren heb ben 't Maleisch op de scholen geleerd, de Europeesche op de universiteit ook. Deze doen cr in hun bestuurspraktijk een ruime ervaring van op, zoodat men in 't algemeen kan zeggen, dat slechts Europeesche bestuursambtenaren Maleisch 'kennen (rechters, officieren en nog cenigc weinige andere ambtenaren behooren ook vaak tot hen, die naast „passar Maleisch", het beschaafde Maleisch kennen). De lezer sal opmerken: „wat heeft dit alles nu» te maken niet hetgeen Djong Joe vertelt?" Sultan Achmad meende het Nederlandsch niet goed te kennen om de mij beloofde mc- dedeelingcn van het Dajaksche hoofd in die taal over te brengen. Waarom hij het maar in 't Maleisch had gedaan, „wat wel geen bezwaar zou zijn". Daar zat ik met de kostelijke gegevens! Nu lag het voor dc band zal men zeggen, een woordenboek te nemen en een grammatica, en hiermee ge wapend, het gezondene te vertalen, maar ik herinnerde me de klachten uit den gymna siumtijd van mijn kinderen, als ze met een dik Grieksch woordenboek en een gramma tica naast zich, da woorden van een zin wel konden vinden, maar groote moeite had den, den zin te begrijpen en er eerst na veel moeite „uit" kwamen of ook wel eens met. En hoe lang ze soms zaten te zuchten over een paar regels Grieksch of Latijn! Ik kon alles laten vertalen natuurlijk: er zijn daarvoor wel uitstekende deskundigen te vinden. Maar dit stuitte mij, den man, die meer dan 20 jaar in Indie was geweest, te gen dc borst: 't was me wat „te min". Ik begon dus. Eiken avond een regel of wat. Maar 't ging langzamerhand beter. Na een paar maanden was ik er door cn kon ik met de schriftelijke vertaling beginnen. Dat viel weer tegen. Een belangstellend oud- bestuursambtenaar echter, wien ik mijn nood klaagde, was zoo vriendelijk de ver taling te controleerenen te verbeteren. Een heel enkele keer kon ook hij er niet uitkomen, 't Maleisch ondervindt plaatse lijke invloeden, dc wijze van uitdrukken verschilt, vreemde woorden (b.v. Dajaksche) worden gebruikt. Maar die heel, heel enkele keeren, bracht een Maleicr, dien ik bewon der om zijn kennis der Nederlandsche taal, uitkomst. Hij vertaalde de moeilijke punten, waarvan ik letterlijk niets begreep „zoo maar" in keurig Nederlandsch. Ik laat nu „Djong Joe" aan het woord. Hij begint met te vertellen van de verhouding van Dajaksch onderdaan lot vorst. „Volgens dc adat der Dajaks schenken zij het grootste vertrouw en in hun vorst. Ja, zij beschouwen hem in vergelijking met hen zelf zooals ze liet licht der maan bij dat dei- zon vergelijken. liet verschijnen \oor den radja is als het afleggen.van een eed: „ik zal geen kwaad tegen U ondernemen". Breekt men dien eed, doordat men slechte bedoelingen heeft, dan is onheil hiervan, het gevolg. En zou men tot slechte daden of woorden overgaan, dan zal men onmiddel lijk door dc straf worden getroffen, die van de heilige en magische sfeer van den vorst uitgaat, zooals dc meineedigc gotro'ffen wordt door de voorwaarde in de eedsfor mule opgenomen. Dit dagteckent al van vroeger, men is er sterk aan gehecht cn 't gaat over \an vader op zoon. Het is plicht alle bevelen van den Radja na te komen. Den Radja moet men helpen bij het bouwen van een huis, bij den veld arbeid, den rijstoogst, liet visschen, e:iz. enz. Zoo ook is men verplicht bij een feest, dat dc vorst geeft, te helpen, van het begin tot liet eind. Vóór het tijdstip, waarop de belasting op boschproducten (rottan, hars, rubber, hout, T.) in dc landschapskas wordt ge6tort, i kreeg dc Radja, die 10 belasting dei- waarde, zoowel van Malciers als van Da jaks. (In 1927 bedroeg dit voor het hoofd der Siang-Dajaks te Poeroek Tjahoe f 17.000 per- jaar. T.). Maar de vorst heeft ook plichten ten op zichte van zijn onderdanen. Ze bestaan hierin, dat hij bij sterfgevallen, uithuwe lijken, gebrek aan voedsel, enz. do men- schen helpt, hetzij voor niet, hetzij hij hiuti leeningen verstrekt. Dat het respect voor een dergelijk wezen, hetwelk voorspruit uit godsdienstige over tuiging zeer groot is, is begrijpelijk, vooral als men weet, dat er geen godsdienstiger men6chcn zijn dan „wilden" cn „heidenen"! Vroeger, voor Ihel koppensnellen door het gouvernement verboden was, wa6 de Segai-Dajak verzot op het ter sneltocht gaan. Niet alleen, omdat hij daarmee zijn dapperheid kon demonstreeren, wat hij zeer gaarne doet, maar ook, omdat zijn godsdienst den volwassene die plicht op- iegde en ook nog om andere redenen. De man, die nog nooit een „kop" had „ge haald", kon niet doen wat hij wilde. Hij was nog niet vrij in zake zijn kleeding, Bang Djok, het Mei 1933 overleden groote Dajaksche hoofd, bijgenaamd: De Keizer van de Mahakkam. Zijn positie als Daj. vorst was zeer moeilijk, vooral omc!-at hij rekeninq moest houden mot den Sultan van Koetel (zijn directe chel) en het Nederlandsch Gouvernement De hoofdpriester, die bij de koppensnel" lersfeesten in Apo-Kajan (het hart van Borneo) de leidende rol speelt. voedsel, enz. Hij mocht zioli niet kleedcn zooals- hij wilde, mocht niet alles eten, waarin hij trek had.- Hij mocht b.v. nog geen zwarte lendendoek dragen, niet met oudere mannen samen slapen; bij het sla pen geen sarong (soort rok) of deken ge bruiken, niöt trouwen. Nog veel meer was hem verboden. Overtrad hij het verbod, dan zou de oogst van lieel zijn dorp beder ven. Hem zelf zou allerlei tegenspoed tref fen. Spoedig zou hij sterven. Zoodra hij een kop had gesneld, voelde hij zich ge heel vrij in al zijn doen en loten en mocht hij doen wat.hem vroeger ei-boden was! Het koppensnellen had niet alleen lot doel om vrij te worden in zake de vele verbodsbepalingen, maar ook om naam te maken, reputatie te verkrijgen. Dc sncl- leis- raakten dan bekend onder hun dorps- genootcn, ze vielen in 't oog, er werd naar hen geluisterd, zoowel op vergaderingen nis in het gewone dagelijksche leven. Men har! respect voor ze, ze werden gevreesd. Zij, die nog nooit ter sneltocht waren geweest, of zij. die alleen 'n kop met dc mancl.au hadden aangeraakt, voelden zich rug klein tegenover dc; snel Iers. Onder dezen waren er,'die met ze spotten of ze. hoonden' Naast de vermelde redenen, was er nug één, die het halen van een kop tot een on afwijsbare plicht maakt. Dat was om een gestorven Radja of diens nakomelingen er een mee te geven. Deed men het niet, dan zouden cl? lovende Radja zoowel als diens onderdanen zich heel erg beschaamd ge voelen tegenover Dajakstammen aan de Boeloengan-rivier, de Kelai en in Samba- lioeng (in de buurt wonende stammen. T.). Ze zouden den gestorven Radja onwaardig vinden. De nog levende onderdanen zouden hem niet vertrouwen, geen blik waardig achten. Dc overleden Radja zou, wanneer hij in het hiernamaals weer ging leven, zich ten zeerste beschaamd gevoelen tegenover zijn vroeger gestorven metgezellen, als hom geen kop op zijn reis naar het zielenland was meegegeven, want hij zou dan geen slaaf hebben om hem te dienen! Daarom was het de plicht der mannen om voor den overleden Radja een koj) tc snellen." Uit het bovenstaande blijkt, hoe groot de bctcekenis in velerlei opzicht van het wrocdc gebruik was. Men dient er bij tc bedenken, dat het de menschen in hun moeizaam bestaan het leven van den be woner der tropen is lang niet zoo gemak kelijk als men wel meent - en in bun een zaamheid, nooit onderbroken door af.lei- dingen, die de Westerling kent cn noodig heeft, stof gaf, voor geanimeerde gesprek ken, het maken van plannen, 't voeren van 'allooze besprekingen enz., zoodat het kop- snellcn naast praktische betcekenis. be langrijke feestelijke waarde bevat, beide noodig voor bet w elzijn dor ■menschen. Het verbod van 't snellen begrijpen de men schen niet! Vrees voor dc macht van het Gouvernement weerhoudt ze. Uit hot bo venstaande blijkt, dat men ér onmiddellijk weer moe zou beginnen, zag men er kans toe. En dit zal voortduren zoolangs men verzuimt hoogero geestelijke waarden te brengen. In verschillende rleelcn van Bor neo doen Missie en Zending wat ze kun nen, maar nog lang niet alle Dajaks be reiken ze! In 'n enkel deel van Borneo, in. „Apo- Kajan" wordt de gedachte aan het ge bruik levendig gehouden door bet vieren van het koppensiiellersfeest. Niet niet een versche kop, maar met een stukje van een oude! Tijdens mijn bezoek aan Apo Kajan heb ik hot bijgewoond. Dank zij de mede werking van een invloedrijk Dn jak en de hulp van den hoofdpriester heb ik de, vooral merkwaardige, hoofdmomenten der heilige handelingen kunnen filmen II. F. TILLEMA. Felix Timmermans. Bij de Krabbekoker. (Amsterdam, P. N. van Kampen en Zoon). Aan zoo'n klein boekje als Felix Tim mermans thans heeft geschreven, leert men hem misschien nog beter kennen, clan aan de boeken, waardoor hij beroemd is geworden. Dc geschiedenis ervan, is snel verteld. De hoofdpersonen zijn Monsieur Victor ,dic jarenlang clown was geweest in een rondreizend cirk (circus) en clan nog twee andere figuren, een man die de Krab of de Krabbekoker wordt genoemd, en een man die den bijnaam Cicero droeg, en die uit „belezen" ging, dat wil zeggen, die de zieken door tooverformules trachtte te ge nezen. In het huisje van deze mannen komt een meisje, Brigitje, dat moeder worden moet, door haar vader de deur uit is ge jaagd, omdat ze den naam van den Vader an haar kind niet wilde noemen. Door het verzorgen van dit meisje in zijn huis, gebeurt er voor den ouden Krabbekoker een wonder.'Er komt iets van teerheid cn vereering voor de jonge vrouw in hem, dat hem heelcmaal zacht maakt.'En die ver andering van gemoedsgesteldheid heeft voor zijn innerlijk leven groote gevolgen Hij leeft in onmin met zijn vrouw,- die hem bedrogen heeft, cn die van hem is wegge- loopen, cn een onverzoenlijke wraak tegen over Laar, houdt hem gevangen. Maar door de gevoelens van -teederheid die de kuische omgang met Brigitje in hem te weegbrengt, gaat hij met zichzelf worste len. Moet hij zijn vrouw niet vergeven? Heeft bij zelf geen 6chuld? Brigitje moe digt de zachtere gevoelens van de ontrou we echtgenoote bij -hem aan. En als de vrouw van den Krabbekoker op het uiter ste ligt, en de priester komt bij hem, om bom te zeggen, dat hij hem naar tzijn vrouw vergezellen moet, en haar moet ver geven, dan is hij zóó tot inkeer gekomen, dat de vergiffenis mogelijk i6. Wij vragen ons af, wat is nu het eigen aardige in dit eenvoudige verhaaltje? Om dat tc begrijpen, moeten wij ons eens even rekenschap ervan geven, wat een na turalistisch schrijver van het motief, dat Timmermans bezig hield, zou hebben ge maakt. Er liggen hier gegevens- voor het grijpen, om een rauw, hartverscheurend verhaal tc coneipieeren. Een onechte ge boorte, een jonge vrouw, die bij de man nen binnenkomt met zelfmoordgedachten, een stuk echtelijke ontrouw in het hui6 van Krabbekoker. Voeg daar nog -bij, dat in dit verhaal stevig gedronken w-ordt en go hebt een naturalist volkomen in staat esteld, een geschiedenis te schrijven, zoo rauw cn zoo wanstaltig als hij maar zou begeeren. Welnu, dat heeft Felix Timmermans heclemaal niet gedaan. Integendeel; het verhaal flat hij met deze, aen de rauwste realiteit ontleende gegevens hoeft samen gesteld, is een droom geworden van kuischheid en inkeer cn bloesemende poë zie. 1?rwijl de auteur toch nergens den kwezel uithangt, cn hij de ontwikkeling van feilen en belevingen met onmisken bare logica uit de voor hem liggende mo tieven heeft opgebouwd. Maar er is nog racer, dat merkwaardi ger is. Timmermans is vaak heel realis tisch in zijn beschrijvingen. Ilij verbloemt niets. En toch vraagt alles den adem van schoonheid, van goedheid, van dichterlijk heid. IIoc is deze „eenheid van legcndeelcn" te verklaren? Wanneer wij naar ccne verkla ring zoeken, ontmoeten wij een verschijn sel, dat uitermate belangwekkend is in de literatuur, cn waaraan wellicht door de verschillende kritici, die onze literatuur be spreken, tot dusver te weinig aandacht ge schonken i6: de tegenstelling tus6chcn den realiteitszin van den literator zonder meer en van den volksman. Timmermans is niet alleen een literator, hij i6 een volksman, Hij schrijft niet alleen van zijn eigene waarneming uit, neen, voor dat hij schrijft heeft hij zich met de zeden gewoonten, ge bruiken, eigenaardigheden. niet het hart van zijn volk verccnigd. Een volksch schrijver ziet niet in de eerste plaats individuen, maar type n. Dc afzonderlijke figuren maakt hij los uit ccne algemeene mcnschelijkhcid, die bij voorbaat in hem aanwezig is. Dit loopt ge heel parallel met zijn natuurbeschrijving. De natuurbeschrijving b:j een volksch auteur als Timmermans' is heelcmaal geen persoonlijke lyriek, ontstaat ook heelcmaal niet uit dc neiging: mooi proza tc schrij ven", neen, hij geeft dc natuur, zooals zijn menschen haar zien, als cene altijd ge trouwe, altijd aanwezige gezellin van hun ne belevingen. Het opmerkelijke is hierbij, dat Timmer mans over het algemeen, cn zeer in het bizonder in het boek dat vóór ons ligt, eigenlijk meer algemeene volkstypeering ccft, dan verhaal, liet materiaal aan ge beurtenissen hier aanwezig, is eigenlijk uitermate sober, toch vertoeven wij, al lezende, in de sterke overtuiging, met het lezen van een verhaal bozig tc zijn. Zoodra een auteur een zekére volkssfeer gaat ty- peeren, wekt hij den indruk alsof hij ver telt. Timmermans typèert zijn Vlaamsche volk in dit nieuwe, fijne hoekje waarschijnlijk met meer meesterschap dan in zijn „Pal lieter", die (ten onrechte!) het prototype is geworden van don Vlaming. In dit hoek doet hij aan het Vlaamsche volkskarakter moer recht, omdat hij het ons vertoont in grooterc verscheidenheid. Maar ik kom terug op mijne hierboven meegedeelde opmerking, die bet nieuwe boekje van Timmermans mij in de pen ge geven heeft. Timmermans is éen volksche schrijver, hij gaat uit van een algemeene volkspsychologie. En deze volkspsycholo gie brengt hem tot dc creatie van eenvou dige menschen. Eenvoudige menschen li - teekent: synthetische menschen. liet schep pen van een kunstwerk, waarin eenvoudige menschen verschijnen, draagt er toe bij, dat de schrijver do overtuiging verkrijgt: welnu, dc realiteit kan zicli ook synthetisch ontwikkelen. liet goede, Tiet gezonde is óók realiteit, evenals het wanstaltige cn abjek- tc. Door zijn onbezweken getrouwheid aan het volksch beginsel, heeft Timmermans ons door dit, zijn laatste boekje te beter de zegswijze van Gocthe clocn begrijpen, dat dc goede mcnsch in zijn donkeren drang, zich toch altijcl bewust is van clcn rechten weg. P. II. RITTER Jr. PEER GYNT WORDT VERFILMD Eenige Zwecdscho ondernemingen heb ben indertijd gepoogd Peer G y n t te ver filmen, doch zij konden daarvoor niet de benoodigde gelden bijeenbrengen. ITct Duit- sche kapitaal heeft zich thans er voor ge ïnteresseerd cn Richard Billinger. Hans Albers en dr. Wcndhauscn zijn naar Kampten vertrokken om daar het scenario te voltooien. Hans Albers zal do hoofdrol vertolken, terwijl verder nog meespelen Marie Luise Claudius (Solveig), Lizzi Waldmüller (Ani ta) en Luzio Hoflich, die de rol van Moeder Aasa zal vervullen. MOOI GIETHOORN.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1934 | | pagina 13