Verbetering tertiaire wegen
72 millioen zal
noodig zijn
DE OUD-GEPENSIONEERDE
MILITAIREN
BETALINGSVERKEER MET DUITSCHLAND
DRIE CIRCULAIRES
VILLABRAND TE
NIJMEGEN
DE NIEUWE GOUVERNEUR
DER K.M.A.
Er zijn in ons land in totaal
6000 K.M. tertiaire wegen
Krachtens de Wegenbclastingwet van
1926 wordt de opbrengt van de Wegen- en
Rijwielbelasting gestort in het Wegenfonds
en benut voer de verbetering en het ónder
hond van de voornaamste wegen van ons
wegennet. Dit zijn de primaire wegen, waar
onder te verstaan de wegen van het Rijks
wegenplan en de secundaire wegen, waar
toe gerekend kunnen worden de wegen van
de Provinciale wegenplannen
Ons land telt. builen de bebouwde kom
men, ongeveer 25.000 km. verharde wegen;
hiervan zijn 3300 km. primèire wegen en
4100 km. secundaire wegen; voor do overi
ge 17300 km. wegen worden dus geen gel
den uit het Wegenfonds beschikbaar ge
steld. Althans voorloopig niet, want bij de
instelling van het Wegenfonds stelde de
Regeering op den voorgrond, dat in het al
gemeen belang de beschikbare Klachten ge
concentreerd zouden worden on het pri
maire en het secundaire wegennet, en dat
eerst nadat deze behoorlijk in orde zouden
zijn gebracht, meer bijzondere aandacht
aan het tertiaire wegennel zou worden ge
schonken.
Met den groei van het autoverkeer in het
algemeen nam uiteraard ook dii verkeer op
de tertiaire wegen, thans op een deel daar
van, toestand van deze wegen werd we
gens gebrek aan middelen voor verbetering
en voor een behoorlijk onderhoud gaande
weg slechter.
Herhaaldelijk gingen dan ook stemmen
op, ook in de Tweede Kamer, om voor de
tertiaire wegen een deel der Wegen- en
Rijwlelbelasting-geïden te bestemmen, het
geen tenslotte voor dc Vereeniging ..Het
Nederlandsche Wegencongres" aanleiding
was in haar jaarvergadering van Decem
ber 1932 een Commissie te benoemen ter
bestudeering van de financiering der verbe
tering van de tertiaire wegen,
Voorzitter van de Commissie was Ir. J. J.
Stieltjes, President van het „Nederlandsche
Wegencongres"; als Secretaris trad op de
heer H. W. O. de Bruyn, Directeur van den
A.N.W.B., directie Wegen en Verkeer; ter
wijl verder verschillende Rijks en Provin
ciale autoriteiten op Waterstaatsgebied en
vertegenwoordigers van verschillende be
langhebbende groepen en vereenigingen in
de Commissie zitting namen.
Het rapport van deze Commissie is thans
verschenen. In dc eerste plaats geeft zij
een omschrijving van de wegen, welke als
tertiair worden aangeduid en wil zij daar
onder verstaan die wegen, gelegen buiten
de bebouwde kommen en niet behoorende
tot do Rijks- en Provinciale wegenplannen,
welke voor het interlocals verkeer van be-
teekenis zijn en direct of indirect aanslui
ting op de wegen van de Rijks- en Provin
ciale wegenplannen geven en de mazen van
het hierdoor gevormde primaire en sucun-
daire wegennet op logische wijze verklei
nen.
Uit de gegevens eener enquête onder de
gemeenten cn waterschappen, waartoe de
welwillende medewerking werd verkregen
van de Vereeniging van Nederlandsche
Gemeenten en de Unie van Waterschaps-
L'onden, werd in overleg met Provinciale
Waterstaats-autoriteiten door <ie Commis
sie samengesteld een schematisch tertiair
wcgenplan ter bepaling van de lenRte van
het tertiaire wegennet. Op deze wijze ver
kreeg do Commissie de volgende gege
vens-
Voor Groningen450 km.
Friesland590 km.
Drenthe409 km.
Overijssel550 km.
Gelderland700 km.
Utrecht300 km.
Noord-Hólland .'353 km.
Zuid-Holland 700 km.
Zeeland330 km.
Noord-Branant750 Km.
Limburg500 km.
Aan Rijkswegen130 km.
Totaal 600J km.
Vervolgens werd door de CoQiuiissie na
gegaan welke kosten dc verbetering der
tertiaire wegen met zich zou brenzcn, waar
bij voorop werd gesteld, dat oeze \veg:n
ook ni de verbetering het karakter "an
een „lerliairon weg" moeten bah< uden. Zij
heeft zich dus een eenvoudige vprbetering
gedacht en aangenomen, dat deze wegen
oen verhardingsbreedte zouden krijgen
van 3,50 m. lot 5 m., in het eerste geval met
uilwijkplaatsen.
Zij is voor elke Provincie gekemen tot
uiteenloopende kosten van verbetering p^t
km. weg, afhankelijk van de g-undgesteld-
beid en nadere omstandigheden voor elke
Provincie. In totaal berekende d" Commis
sie de kosten der verbetering op 72.000000
betgeen dus neerkomt op een gemiddelde
van 12000.— per km.
Do Commissie beeft do financiering der
tertiaire wegen beschouwd in verband met
de financiering van het Rijkswege nplan en
van de Provinciale Wegenpiarnen. Voor
deze wegenplannen moesten derhalve even
eens de bedragen voor aanleg er» verbote
ring worden geraamd. Voor het Rijkswe-
genplan schatte de Minister vat» Walxr
staat in 1932 de kosten op 435 000.000.—
de tegenwoordige cijfers der aanbestedin
gen maken liet waarschijnlijk dat dize
kosten thans lager geraamd kunnen worden
en is de Commissie gekomen 'ct een be
drag van 350.000.000.—. Voor de secun
daire wegcnplannen zijn gegevens gevraagd
aan de Gedeputeerdo Stalen van de v. r-
schillende Provincies, uit welke gegevens
de Commiss'e voor deze plannen conclu
deerde tol een bedrag voor aanlr.g en ver
betering var. 205.000.000.—. Deze cijfers
hebben betrekking op de aanleg- cn verbe-
teringskosten na 1 Januari 1033.
Ten aanzien van de kosten van onder
houd en beheer gaat de Commissie uit van
het standpunt, dat door do tegenwoordige
onderhoudsplichtingen de wegen uit eigen
middelen een deel der onderhoudskosten
moet worden bekostigd, en wel een zooda
nig deel, dut geacht wordt overeen te ko
men met de onderhoudskosten Oer wegen
vóór de instelling van het Wegenfonds. Dit
beginsel wil zij doen gelden, zoowel voor
de primaire en secundaire, a's voor ie
tertiaire wegen. De kosten van onderhoud
en beheer worden door de Commissie voor
deze categorieën van wegen becijferd op
resp. 1500, 1000 Cn 450 per km. per
jaar; zij stelt voor daarvan ten koste van
het Wegenfonds te brengen resp. 900, ƒ000
en 200 per km per jaar.
De Commissie komt dan tot dc volgende
samenvatting;
Voor aanleg en
verbetering
Voor onderhoud
en beheer
Voor de primaire we
gen 'Rijkswegenplam
f 859.000.000.—
f 2.965.000.— p.j.
Voor éeoundaire wegen
(Prov.wegenplannen;
f 205.000.000.—
f 2.662.000.— p.j.
Voor de tertiairo
wegen
f 72.000.000.—
f 1.200.000.— p.j.
Totaal
t 636.000.000.—
f 6.827 000.— p.j.
Voor een bedrag van 636.000 000., bere
kend vanaf 1 Januari '33 zouden dus het
Rijkswegenplan, de Provinciale wegenplan
nen en nog 6000 km. tertiaire wegen kun
nen worden verbeterd.
Vervolgens beschouwt de Commissie de
wijze, waarop de voor de tertiaire wegen
benoodigde gelden zouden moeten worden
gevonden. Zij releveert de bestaande weg
geld-hoffing in de Provincies Noord-Dra
bant en Groningen, doch kan geen termpn
vinden om door soortgelijke heffing het
voor de tertiaire wegen benoodigde be
drag te vinden, omdat door deze heffing
juist het wegverkeer getroffen zou orden,
waardoor do tertiaire wegen geen verbete
ring behoeven.
Voorts maakt zij melding van de bonzine-
invoerrechtcn; waarvan wordt opgemerkt,
dat de Regeering deze inkomsten thans
niet kan missen. Zij laat dan ook in het
midden de beantwoording van de vraag of
dezo invoerrechten, althans voor het doel
dat geacht wordt tc worden opgebracht
door het motor-wegverkeer, voor de wegen
moeten worden bestemd.
Ook wordt nog melding gemaakt van
het wetsontwerp tot instelling van een
Verkeersfonds, waarbij wordt opgemerkt,
dat het gö'.yijzlgdo wetsontwerp een finan
ciering van de wegen op dcnzolfden voet
als thans geschiedt volgens de wegenbe-
lastingwet mogelijk maakt.
In verband met de moeilijkheden, die de
Commissie ondervond om andere middelen
dan de bestaande Wegen- cn Rljwielbo-
lasting te vinden voor de financiering van
de tertiaire wegen, heeft zij nagegaan of
do opbrengst van deze beido belastingen
voldoende zou zijn, voor de verbetering
von het wegennet binnen redolijken tijd.
Zij neemt voor de beide belastingen samen
aan een accres van f 800.000 per jaar en
becijfert dan dat in een tijdvak van ruim
20 jaar de opbrengst voldoende zal zijn
voor aanleg en verbetering, zoomede on
derhoud en beheer van liet geheele pri
maire, secundaire en tertiaire wegennet
tot een uitgestrektheid van 13700'km
Ten slotte berekent zij de percentages
van de opbrengst der Wegen- cn Rijwiel-
belasting. welke het Rijk en de Provincies
zouden toekomen, daarbij uitgaande van
de veronderstelling, dat de financiering
van de tertiaire wegcnplannen zal geschie
den door do Provincies Deze percentages
zouden zijn 55 pet. voor het Rijk en 45 pet
voor de Provincies, waarbij dan bepaald
zou moeten worden, dat van het aandeel
der gezamenlijke Provincies ten minste
10/4.3 gedeelto wordt toegewezen voor de
financiering der tertiaire wegcnplannen.
De Commissie wijdt ook nog een enkel
woord aan het tempo van de uitvoering
der wegen verbeteringen, en wijst op dc on
gunstige omstandigheid, dat juist in do
oerste Jaren, de opbrengst der belastin
gen het loagst is, een intensieve verbete
ring der wegen gevvenscht is. Óm dit doel
te bereiken zou dus in de eerste Jaren het
Wegenfonds door middel van lconingen of
voorccholten moeten worden versterkt, van
welke leeningen of voorschotten de rente
en nflossing zouden moeten worden he
6treden uit het Wegenfonds. Van deze
wijze van financiering is een voorbeeld ge
geven in de voordracht van den heer H.
W. O de Bruyn in de jaarvergadering van
de Vereeniging „liet Nederlandsche We
gencongres" te 's-Gravcnliage in December
1932 In eon bij hft rapport behoorende
grafische voorstelling wordt een soortge
lijk financieringsplan voor het geheele
wegennet gegeven, voor het geval men
deze wijzo van financieren zou volgen.
Niet onvermeld mogen blijven de twee
overige bijlagen van het rapport, namelijk
een overzicht van de Provinciale regelin
gen voor de verdecling der uitkeoring uit
het Wegenfonds en een overzicht van de
thans geldende Provinciale regelingen voor
de tertiaire wegen, die den grondslag vor
men voor het voorstel der Commissie om
meer eenheid te brengen in de tegenwoor
dige wijze van financiering der Provinciale
wegcnplannen. waartoe het meest afdoen
de zou zijn. hot brengen onder Provinciaal
beheer van alle wegen der Provinciale- en
tertiaire wegenplanncn.
De memorie van antwoord van den minis
ter van defensie aan de Tweede Kamer is
verschenen inzake het wetsontwerp tot wij
ziging van het achtste hoofdstuk der Rijks
begrooting voor 1934 (verhooging der uit-
keeringen aan oud-gepensionneerde mili
tairen van zee- en landmacht).
Hieraan wordt ontleend dat de regeering
ten zeerste betreurt, dat het wetsontwerp
tot beschikbaarstelling van 40,000 tot ver
hooging van genoemde uitkeeringen bij ver
scheiden leden zoo groote teleurstelling
heeft gewekt als in het voorloopig verslag
tot uiting is gekomen. Wèl heeft destijds
bij eon Kamerdebat de regeering niet weer
sproken het betoog, dat de voorheen gegol
den hebbende pensioenregelingen voor de
militairen over het algemeen tot voor de
belanghebbenden ongunstiger pensioensbij
dragen leidden, dan zij zouden hebben ont
vangen aan de hand der bepalingen, welke
voor de burgerambtenaren golden, en is
harerzijds ook niet ontkend het op gemid
deld 15 percent geschatte nadcelig verschil,
maarzij moet beslist tegenspreken
dat eenige toezegging, in welken vorm ook
2ou zijn gedaan tot opheffing van dat ver
schil over de geheele lijn.
Tegen dezo opheffing heeft de regeering
de bedenking, (Jat een verbooging van 15
van alle oude militaire pensioenen neer
komt op een correctie van reeds Jaren ge
leden buiten werking gestelde wetten, wat
uit wetgevingsoogpunt stellig niet toelaat
baar is. Bovendien zou de algemeene ver
booging van 15 ten goede komen aan tal
van gepensionneerden, wier financieele om
standigheden zulk een bonus uit 's rijke
schatkist in het geheol niet vorderen. Vooral
nu kan de regeering zulk een maatregel
niet voor haar verantwoording nomen
In de ergste nooden voorzien.
De regeering wil doen, wat zij kan, om In
dc ergste nooden te voorzien van de laagst
gepensionneerde militairen en onder hen
verstaat zij die, welke aan pensioen plus
hijslag en eventueel andere inkomsten te
zamen nog niet zooveel ontvangen als de
norm bedraagt, welke voor hen geldt inge
volge het Kon. besluit van 22 Juli 1930. Zij
i6 daartoe voornemen* of, nadat de ver-
eischte gelden te harer beschikking zullen
zijn gesteld, een wijziging van dat besluit
te bevorderen, in dien zin, dat dc oud-ge
pensionneerde militairen van zee- en land
macht (behoudens overschrijding van de
voor hen geldende norm) aan pensioen plus
de 40 verhooging ingevolge de wet van
29 Mei 1920 en den bijslag op dat pensioen
uit de middelen van de stichting te zamen
zullen mogen genieten 320 percent (in plaats
van, zooals thans 280 percent) van het hun
oorspronkelijk verleende pensioen, hetgeen
dan voor belanghebbenden een resultaat
heeft, alsof hun oorspronkelijk pensioen
met 15 percent was verhoogd.
Maatregel geldt niet slechts voor 1934.
Niet juist ie dé veronderstelling, als zou
de door de regeering voorgenomen maat
regel slechts v>or 1934 gelden. Wordt dit
wetsonlwerp wet, dnn zal op de begrooting
van defensie lelkenjare een post tot gelijk
doel worden uitgetrokken.
Bij de behandeling van dit wetsontwerp
kan bezwaarlijk de vraag worden beant
woord, of in de positie van clie oud-gepen-
sionneerden, die b.v. don leeftijd van 65 jaar
hebben bereikt, niet nog eenige verbetering
kan worden gebracht, door bij het bepalen
van den bijslag geen rekening meer te hou
den met gezinsinkomen en met de genoten
ouderdomsrente.
Met klem spreekt de rcgecring tegen, dat
het wetsontwerp een uitvloeisel zou zijn
van oen, in zekeren zin, met vooropgezet
doel toegepaste vermindering van de uit
keeringen aan de mobill6atieslachtoffors.
Laatstgenoemde uitkeeringen zijn in be
paalde gevallen, niet over do geheele lijn,
verminderd, omdat de daling van den loon-
standaard vooral op het plattèlnnd dit
noodzakelijk maakte. Dd desbetreffende be-
grootingsnost is niet tegelijkertijd verlaagd,
zoodat op dien p06t een overschot ontstond.
De regeering ötond nu voor het alterna
tief. den begrooting6nost in kwestie en te-
vons het eindcijfer der defensiebegrooting
met ƒ40,000 te verlagen of een nieuw arti
kel voor te stellen ten bate van de oud-
gepensionneerde militairen cn daarop deze
40,000 uit te trekken. Zij koos dit laats'e.
Dat de mobilisatieslachtoffers in niet min
der moeilijke omstandigheden zouden ver-
keeren dan de oud-gepensionneerde militai
ren. die van het voornemen der regeering
zullen profiteeren, kan bezwaarlijk worden
toegegeven.
Wat betreft den wensch inzake steunver
lening aan gepasporteerden met mlmi°r
dan tien jaren werkelijken, maar meer dan
tien jaren voor ponsioon geldigen dienst,
de regeering is het niet eens met de leden,
volgens wie het hier een materie aangaat,
aan den inhoud van dit wetsontwerp vol
komen vreemd.
Voorlichting van het Ned.
Clearinginstituut
In verband met dc thans voorloopig ge
continueerde tijdelijke maatregelen in
zake het betalingsverkeer met Duit-schland
zijn in overleg met de betrokken Departe
menten door het Nederlandsch -Clearing
instituut een drietal circulaires openbaar
gemaakt, waarvan de verkorte inhoud
hieronder volgt:
Circulaire A. Algemeene ver
klaring.
Krachtens voorloopige machtiging van
den Minister van Economische Zaken kan
het Nederlandsch Clearinginstituut in bij
zondere gevallen ontbieders machtigen de
bij iederen invoer over te leggen verkla
ring. dat het verschuldigde door hem aan
de Nederlandsche Bank zal worden afge
dragen, te vervangen door oen algemeene
verklaring.
Dezo machtiging kan slechts worden
verleend aan ontbieders, die dagelijks of
althans geregeld een zeer groot aantal zen
dingen uit Duitschland ontvangen en voor
wie de overlegging der bestaande verkla
ringen ernstige bezwaren oplevert.
In of bij iedere aangifte ten invoer moet
van de verleende machtiging melding wor
den gemaakt.
Het Clearinginstituut behoudt, zich hot
recht voor van dengene, aan ivien de
machtiging wordt verleend, bankgarantie
te eischen alsmede aan de machtiging an
dere voorwaarden te verbinden.
Circulaire B. Consignatiezon-
dingen.
Circulaire B betreft Consignatiezcndin-
gen, tusschcnkomst van agenten, vertegen
woordigers, filialen etc. van buitenland-
schc leveranciers, zij is verdeeld in drie
onderdeden.
Ie. Consignatiezendingen en zendingen
welke bij den invoer nog niet aan afne
mors zijn verkocht.
In dit geval moet de vertegenwoordiger
aan wicn de goederen worden gezonden,
de verklaring van afdroging aan dc Ne
derlandsche Bank afleggen, aan welke ver
klaring hij op de in dc circulaire aange
geven wijze toevoegt, dat het een zonding
van deze soort betreft, dat hij van lederen
verkoop onder opgave van den afnemer
aan liet Clearinginstituut medcdeeling zal
doen cn den afnemer c.q. zal verzoeken
de verbintenis tot afdraging aan de Ne
derlandsche Bank van hem over Ic nemen.
Moet de afnemer den buitcnlandschen
leverancier direct betalen, dan doet de ver
tegenwoordiger goed zich de overneming
van den stortingsplicht schriftelijk dooi
den afnemer tc doen bevestigen.
Er zij op gewezen, dat de uitdrukkelijke
overneming slechts to alien overvloede
wordt aanbevolen. Zoowel de vertegen
woordigers als de afnemers zijn reeds
krachtens de wet verplicht zorg te dragen,
dat de schuld, ontstaan in verband met
den invoer uit Duitschland. op geen an
dere wijze dan dopr middel van storting
bij de Nederlandsche Bank vereffend
wordt. Wie willens cn wetens een hande
ling verricht, waardoor een dergelijke
schuld op andere wijze wordt vereffend of
tenietgedaan, stelt zich aan strafvervol
ging bloot.
Moet betaling geschiedon aan een verte
genwoordiger. dan wordt deze verzocht
zich bereid tc verklaren tot een regeling,
welke in de circulaire is uiteengezet.
Krachtens deze regeling geeft de verte
genwoordiger bij de betaling aan den af
nemer een onderteckende verklaring af,
inhoudende, dat het ontvangen bedrag
overeenkomstig met bet Nederlandsch
Clearinginstituut getroffen regeling aan de
Nederlandsche Bank zal worden afgedra
gen.
Jegens vaste afpemers kan met een al
gemeene verklaring van overeenkomstigen
inhoud worden volstaan.
Den afnemers wordt geraden bij beta
ling aan vertegenwoordigers overlegging
van bedoelde verklaring te vorderen.
II. Zendingen, welke bij den invoer reeds
aan den afnemers zijn verkocht.
Dc door den vertegenwoordiger aan de
verklaring tot afdraging aan dc Neder
landsche Bank toe to voegen zinsneden
moeten in dit geval cenigszins worden ge
wijzigd.
Voor het overige geldt het onder I ver
melde.
III. Rechtstreeksche zendingen van den
leverancier aan de afnemers.
In dit geval is de afnemer de ontbieder
en rust de verplichting tot overlegging
van de voorgeschreven bescheiden bij den
invoer dus op hem. Is bedongen, dat beta
ling zal geschieden aan een vertegenwoor
diger, die met het Clearinginstituut onder
I bedoelde regeling beeft getroffen, dan
voegt de afnemer nan ie verklaring, ge
noemd onder 2°. van het eenig artikel van
bet Koninklijk besluit van 5 Juli 1933 No.
70, het volgende toe:
„Hij/zij wijst er echter op, dat de beta
ling van deze zending zal geschieden door
tu9schenkomst van.. tc.... overeen
komstig door dezen met het Nederlandsch
Clearinginstituut getroffen regeling, en dat
hij/zij deze(n) zal verzoeken bovenstaande
verbintenis tot afdraging aan de Neder
landsche Bank te zijner tijd van hem/haar
over te nemen."
De vertegenwoordiger draagt zorg, dat
de afnemer tijdig in het bezit is van het
voor het Clearinginstituut bestemde for
mulier (Formulier 2B Betaling aan Verte
genwoordigers). dat de afnemer op den
dag van betaling aan den vertegenwoordi
ger ingevuld en onderteekend aan het In
stituut inzendt.
Hem wordt voorts aangeraden, ter voor
koming van de bovenaangeduide moge
lijke strafrechtelijke consequenties bij de
betaling van den vertegenwoordiger do
verklaring te verlangen, welke hierboven
reeds onder I werd vermeld.
Circulaire C. Incasso door
Banken.
Het Clearinginstituut heeft in overleg
met de besturen van de Bankiersvereoni-
gingon en van den Provincialen Bond het
volgende bepaald:
BanKicrs en bank- en kassiersinstellin-
gen, die zich onder do tijdelijke maatrege
len in zake het betalingsverkeer met
Duitschland met -h? incassecrng van vor
deringen wegens invoer uit Duitschland
wcnSchcn tc blijven belasten, worden ver
zocht zich bereid te verklaren tot een re
geling, welke in de circulaire is uiteen
gezet.
Krachtens deze regeling geeft de bank
bij het incasso een door haar ondertecken
de verklaring af, inhoudende, dat het ge-
inde bedrag overeenkomstig een met het
Clearinginstituut getroffen regeling aan de
Nederlandscho Bank zal worden afgedra
gen
Tevens hecht de bank aan het belalings-
stuk een exemplaar van het voor het Clea
ringinstituut bestemde formulier „Formu
lier 3 (Incasso door Banken)", hetwelk de
botrokkene dcnzelfden dag ingevuld en on-
derteekend aan het Clearinginstituut moet
toezenden.
Den betrokkenen wordt geraden hierbe-
doeld incassopapier slechts te betalen,
wanneer aan het bovenstaande is voldaan.
Herhaald zij, dat allen, die bedragen
schuldig zijn in verband met op of na 15
Augustus j.l. plaats gehad hebbenden in
voer uit Duitschland, krachtons de Wet
verplicht zijn de vereffening op geen an
dere wijze dan via de Nederlandsche Bank
te doen geschieden
Zoowel bij het voldoen van ter incasso
aangeboden papier als bij het geven van
betalingsopdrachten zijn mitsdien de be
langhebbenden verplicht de bank ook on
gevraagd in te lichten omtrent het karak
ter der vordering. Wie willens cn wetens
een handeling verricht, waardoor een der
gelijke schuld op andere wijze wordt ver
effend of tenietgedaan, stelt zich aan
strafvervolging bloot.
Exemplaren van dc circulaire B en C en
van de daarin genoemde formulieren zijn
uitsluitend voor vertegen
woordigers en voor banken bij
liet Clearinginstituut verkrijgbaar. Alle ge
gevens die voor het publiek van belang
zijn, zijn in dit bericht opgenomen.
Ten aanzien van rembourszendingen zal
weldra: een afzonderlijke circulaire ver
schijnen.
N ij m e g e n, 6 September. Hedenmiddag
werd de brandweer gealarmeerd voor een
uitslaanden brand in de bijna voltooide
villa van de familie H., aan den Kwakken-
berg te Nijmegen.
Het werkvolk, dat in den morgen de laat
ste hand gelegd bad aan de installatie von
de villa, was juist vertrokken toen do
brand uitbrak.
De brandweer was spoedig ter plaatse.
Zij slaagdo erin het vuur te bedwingen.
Men kon evenwel niet verhinderen, dat
slechts vier muren gespaard bleven.
De villa was gedekt met een rieten dak.
dat ook reeds spoedig vlam had gevat.
De schade wordt door verzekering gedekt
Tot nu toe heeft men de oorzaak van
den brand niet kunnen vaststellen.
De nieuwbenoemde gouverneur van de
Koninklijke Militaire Academie, luitenant
kolonel H. C. C. baron van Lawick, com
mandant van het regiment wielrijders te
's llcrtogcnbosch is. naar wij in het V a-
d o r 1 a nd lezen, op 24 Mei 1822 te Batavia
geboren
Als cadet bij de cavalerie kwam hij in
1902 aan en 24 Juli 1905 werd hij 2e luite
nant bij het voormalige le, later 4e rógi-
ment huzaren te Deventer. 28 November
1908 volgde ?.ijn bevordering tot eerste lui
tenant 1 Mei 1909 werd hij gedetacheerd
aan de Rijschool te Amersfoort waar bij
in functie was tot 1 Mei 1911. Hij werd toen
belast met dc leiding voor het africhten
van jonge paarden in het depot te Haar
lem 1 November 1912 kwam hij op de Hoo-
gero Krijgsschool
Bij de mobilisatie werd baron Van La
wick toegevoegd aan het vierde escadron
van het ie regiment huzaren; in Mei 1915
werd hij verbonden aan den staf der ca
valeriebrigade als toegevoegd officier; in
1917 werd hij ritmeester adjudant van den
commandant der cavaleriebrigade en voor
dat hij in dat jaar zijn studies aan de
Hooeere Krijgsschool had voltooid werd hij
drie maanden gedetacheerd hij den staf der
3e divisie.
In 1918 werd hij tol Wraar in de tacti
sche vakken aan de K.M.A om twee jsar
later tot hoofd van onderwijs in dc cava-
lerievakken le worden hpnoemd. Na 28
Februari 1923 benoem<j tot zijn ritmees
ter titulair, volgde zijn benoeming tot
ritmeester effect in 1924 on 1 Nov. 1926
verliet bij Breda, wegens zijn benoeming
tof, chef van den staf der lichte brigade.
In die funclie werd hij 1 Sept. 1928 majóof
en 3 Dêc. 1931 volgde zijn bevordering tot
luit.-kolonel en kreeg hij het commando
over het regiment wielrijders.