^ridagsbh Airtersfoorisch '{'Da c H. M. KOENE Jzn Van. hei VACANT MINSTREELS IN DE VROEGE LENTE DE MEREL: VOGEL VOL VITALITEIT VOGELS OP WINTERDAGEN WONINGINRICHTING EN KUNSTNIJVERHEIDSARTIKELEN Waaronder ruime keuze: AARDEWERK GLASWERK SMEEDWERK SOLAMASSIVE BYOUTERIEËN 1 Kapstok 'Iinu- en tafelkloedi'u Dn-s- Handgeweven soir- en schoor- steenloopers, Kus sens. TORENSTRAAT 1 hoek Plantsoen W UIT DE NATUUR Verschillen en overeens komsten met zijn verwant: de MiddemEuropeesche zanglijster EliN natuurminnend lezer, die naar hij zelf getuigt pas de eerste stap pen op den weg der ornithologie heeft gezet, schrijft ons gaarne eens een opstel tegemoet te zien over merel en lijster, daar hij het onderscheid tusschcn deze vogels niet kent en in het eenigc vogelboekje, dat hij bezit en dat heel beknopt is, de verschillen niet duidelijk aangegeven zijn. Wij voldoen met genoegen aan zijn wensch en vragen daarom eerst de aandacht voor Turdus morula m erul a, aan welken vogel men ook niet zelden den naam gieteling geeft. Onze merel zou ik een „gemakkelijken" vogel willen noemen, omdat hij twee onmid dellijk in het oog springende kenmerken bezit, die een herkenning weinig moeilijk maken: het mannetje is gestoken in een glanzend gitzwart, trewijl zijn snavel een „uitdagend" geel vertoont. Wanneer men den vogel bovendien nauwkeuriger, van dichterbij, zou kunnen bekijken, zou men de laatste kleur tevens waarnemen aan zijn oogleden. Het vcerenkleed van 't wijfje echter mist de fonkelende donkerte en heeft een valer bruiner aanzien. Het roetbruin van borst en keel is donker gevlekt. De donkere vcerpun ten van de jongen, die overigens rossig- bruin zijp, ziju eveneens markant: Boven dien missen deze het —ik zou bijna zeggen: luidruchtig geel van de snavels der man nen. Blackbird noemen, simpel en dui delijk, de Engelsehen deh boeienden vogel, die nagenoeg in elke boschstreek in flinken getale voorkomt. Is het in cultuur brengen van weinig be zocht gebied en de uitbreiding van stad, ge hucht of dorp herhaalde malen oorzaak ge weest, dat deze of gene vogel, die zich moei lijk kon aanpassen, verdween, het accomoda- tievermogen onzer „zwarte lijsters" is ech ter zoo groot, dat zij niet alleen zeer tijde lijk er kunnen vertoeven, maar zelfs heel gonoegelijk er zich vestigen en nestelen. De stadsparken hebben aan aantrekkelijk heid zeer gewonnen, sinds de kwieke, mon tere vogels er vreesloos hun tenten hebben opgeslagen en ook den stedeling, die dik wijls wel wat al te veel zich van de natuur heeft vervreemd, al is de laatste jaren een bemoedigende kentering ingetreden, vermo gen te boeien door hun gedragingen. Een ongeregold bezoeker is de merel geenszins, want bijna overal, waar een fer me tuin, schuilsteê biedende bosschages, hongerden en houtgewas den vogel een be hoorlijke plaats voor vestiging verstrekken, kan men hem ontmoeten, terwijl in na- cn voorjaar ten overvloede groote scharen zwervers uit den vreemde doortrekken en korter of langer blijven. Onbekend behoe ven de. vogels dan ook geenszins te zijn. Plet is om zijn levenslust, zijn spontaan zich uitende vreugde om het bestaan, dat Sk buitengewoon veel houd van de merel. Wanneer nog al de boomen kaal staan en alleen het naaldhout vcrsch en fleurig groent, wanneer de knoppen nog niet bot ten en breken, kan een vreemd verlangen zijn hart doorvlagen en het is dan, alsof hij voelt, dat over een maand, over een aantal weken, een nieuw seizoen sterke krachten zal wekken. Dan, hetzij in den avond, het zij in den ochtend, zoekt hij naar een lied, aarzelend eerst, bewuster en meer verze kerd daarna. Weinig vogels ken ik, wier lied voor mijn gevoel beminnelijker is. Js liet, omdat de gieteling al zingt, voordat de lente haar wonderen wekt of is het alleen, omdat hij in klare, naar het weemoedige tweernende klanken den fijnen, puren vrede van zijn hart te uiten poogt? Kinderlijk sim pel, kinderlijk opgetogen is de zang, die boeit door zijn bctooverende, zuivere kleu righeid, vol, maar niet mateloos overdadig, beheerschter dan die van de gepassioneerder zanglijster. Aandoenlijk volhardend zingt hij boven een aarde, die nog niet kleurig en fleurig is van bloesems en sidderende bladervancn. Zijn zang is een fijn beloven, dat, naarmate het seizoen vordert, rijpt tot een rijke vervuiling en ik kan u niet met genoeg klein verzoeken aandachtig wach tend te luisteren naar den eersten melodieu- zen merelslag, die reeds in de eerste maan den van het jaar als een verheugenis u zal kunnen verrassen. Trouwens: van begin Januari af beginnen de houtduiven ook reeds te koeren in het kale geboomte en voordat Januari verstreken is, hebben al verschillende zanglijsters, soms minuten lang, hun warme vreugden uitgefloten. En dat merels soms uiterst vroeg met hun klare strofen ziel en zinnen kunnen verrukken, ervoer ik een aantal jaren geleden net was in 1022 toen ik op don eersten Kerst dag een gieteling in de middaguren een zonnige passage hoorde zingen. Nu weet is wel: een zeer zakelijk mensen lou kunnen trachten de golven van mijn opgetogenheid te kalmceren met de oliën zijner kritiek door heel nuttig en nuchter op te merken, dat do merel een eerste klas vruchtendief is, maar eerlijk gezegd: al kan ik do „misdaad" van mijn vogel niet ont kennen, nochtans gevoel ik niet de minste neiging hem er al te hard om te vallen. Wanneer zal dat hardnekkig te berde ge brachte nut-en-scha-moticf eens uitgediend hebben? Wanneer zal het aesthetisch en et hisch element in de vogelwaardccring vol komen recht wedervaren? Men bcscffe toch eens eindelijk welk een nobele, het leven wezenlijk rijker makende, invloed er uitgaat van het verkeer met, het genegen, begrijpend en bewonderend na gaan van dc vogels, die aldoor weer op nieuw door hun schoonc levensuitingen een nimmer dorrende bron van genietingen zijn. Alleszins redelijk is liet, dat rncn dc „zon den" der vogels niet al tc breed uit meet cu zich inderdaad eens dc moeite geeft ern stig tc zinnen op middelen, teneinde cven- tueelc schade te voorkomen. Maar voorloo- pig zal men onder de leuze: „frappez, frap- pez toujours" de uitingen en bovenal dc da den van dc nut-maniakken met onverbidde lijke gestrengheid moeten blijven weerleg gen cn signaleeren. Trouwens: over hot zoogenaamde nut of de zoogenaamde scha, die dc merels te weegbrengen of aanrichten, zou nog wel een woordje zijn tc zeggen. Men behoeft het me nu van de merel slechts te raadplegen, om tot liet inzicht te komen, dat van een vol strekte schadelijkheid van den vogel in geen geval mag worden gewaagd, want al kaapt onze omnivoor menig malsch stukje fruit weg, niettemin stelt hij zich ook tevre den met ander plantaardig voedsel als vlier en lijsterbessen. Omdat hij laatstgenoemd voedsel gebruikt, zal men hem dan ook geenszins mogen vervolgen en verwenschen. Maar positief nuttig is hij door dc verdel ging van allerlei insecten, de larven daar van, naakte cn huisjesslakken; ook spinnen en vooral wormen laat hij zich goed smaken. En daar de vogel doorgaans, zeer stellig in verhand met zijn levendigheid, zijn hem zelden verlatende bewegelijkheid, begiftigd is met een eerbiedwekkenden eetlust, kan men gemakkelijk begrijpen, dat hij, om zijn eigen lichaam in stand te houden, aanmer kelijke hoeveelheden voedsel beeft te verza melen. Dat dit in nog verhoogde mate het geval moet zijn, wanneer hij zijn hongerige jongen moet opvoeden tot een krachtig kroost met veel weerstandsvermogen, is te zeer een vanzelfsprekendheid, dan dat wij daarover nog in het bizonder uitvoerig be hoeven uit te weiden. En bovendien verge- te men niet, gelijk Thijsse heel juist heeft opgemerkt, dat dc vogel, bij het zoeken van den buit onder de dekking van den bosch bodem dezen tevens ventileert. Maar voorul acht ik van belang, wat deze auteur schrijft in zijn Vogelboekje: „In den goeden ouden tijd decreteerde men er lustig op los en brutaalweg werd de eene vogelsoort nuttig, de andere schadelijk ver klaard. Later is men de zaak wetenschappe lijk gaan onderzoeken, op zeer verschillende manieren cn dat men daarbij dc plank vaak mis sloeg, was om zoo te zeggen vaak on vermijdelijk. Tegenwoordig zijn wij zoover, dat men gaat inzien, dat iedere vogelsoort op bepaal de tijden en plaatsen en door bepaalde han delingen nuttig of schadelijk kan zijn; geen enkele soort is uitsluitend schadelijk en zelfs do allernuttigste begaan van tijd tot tijd nog wel eens een kleine pekelzonde, vooral wanneer hot aankomt op zoele 011 rijpe erwtjes of lekker fruit". Het is nu onze plicht, niet te lang bij deze pekelzonden tc blijven stilstaan, maar ze met den mantel der liefde te bedekken Onein dig zwaarder wegen, in den goeden zin van 't woord, en liet muterieële nut en de niet geldelijk uit tc drukken schatten van schoonheid, die de merels ons schenken, dan de bij tijd cn wijle door hen aangerichte schade. Ik voel mij dan ook altijd gelukkig, wanneer merels rondom mijn woning schar relen cn ik hen rustig kan bespieden; voor al in den winter, wanneer ze heel dicht dc mcnschclijkc woningen naderen cn met gretigheid dc gestrooide broodkruimels cn tafelafval wegpikken. Kan men van nabij zien, hoe wonderlijk mooi gebouwd cn een voudig-voornaam de glanzende, bewegelijke vogels zijn. Hoe dicht, zij de nicnschclijke ge bouwen, intusschcn ook naderen, een male van schuwheid leggen zij nochtans steeds aan den dag en wanneer maar even iets verdachts nadert of zich beweegt, reppen hun sterke, vlugge vleugels zich weg v wezenlijk of vermeend gevaar. Een vink b.v. is per slot van rekening veel huiselijker, tammer cn gemoedelijker. Waarlijk: in do merel zit nog, ondanks het feit, dat hij in den Joop der tijden stedeling is geworden, iels oer-wilds cn nerveus. In het bewogen van den vogel over den beganen bodem of zijn fladderen door laag struikgewas zit nog iets heel schuws en schichtigs. Temperament heeft do vogel cn in zijn alarmkreet, een abrupt. fcl-plotseling t s j i e n k-t s j j e n k, dat klinkt als dun me taal, komt zijn vlot bewogen-zijn sprekend tot uiting cn ook het vaak herhaalde t j a k k e- t j a k, tsjiekc-t sjiek of een naalddun sie-e (een juiste weergave van het geluid is moeilijk cn men heeft altijd rekening to houden met individueele verschillen), wan neer men zijn nest, bedreigt of zich bevindt in de onmiddellijke nabijheid van zijn jon gen, die tusschen do dennen of sparren lee ren vliegen, stempelt hein tot een heftig Ie venden vogel, wiens gehechtheid aan zijn eigen beminde leven en dc liefde voor zijn kinderen of eieren mii bij voortduring ver mogen tc ontroeren. Aardig is bet. dat er plotseling een lioutklank in zijn stem komt, wanneer hij zijn jongen lokt met een t j oe k- t j o e k. En wie de merels mocht nagaan in den paartijd, diens aandacht zal liet hebben ge trokken, mot welk een soldateske, jaloersche strijdlustig- en strijdvaardigheid zij aanval len op genootcn, wier mededinging allicht door hen als een minder gevvenscht element wordt beschouwd: in wat de Engelschen noemen m a t i n g -1 i m c ontspinnen zich dan ook tusschen dc verschillende me rels formeclo gevechten. Al deze eigenaar digheden maken dc gieteling lot een vogel, die men spoedig leert kennen en onthouden. Dc bondigste definitie van de merel zou kunnen luiden: het is een gitzwarte vogel met oranje gelen snavel, iets grooter dan een spreeuw, die zijn mooicn staart niet stil kan houden. Reeds tamelijk vroeg in liet voorjaar maakt onze blackbird aanstalten om een nest in gereedheid te brengen, dat in spar ren, eiken, klimop en het meest uitecnloo- pend struikgewas, ook wel in houtstapels, wordt samengesteld en ook werkelijk ge* b o u vv d. Als materiaal worden twijgjes, dorre grassen, worteltjes, mos enz. aange wend. Als hecht- en pleisterslof wordt klei gebruikt, zoodat het nest een stevig bouw sel is geworden, waarin een vier- tot zestal eieren worden golegd. Deze hebben oen roenachtig-blauw voorkomen: dc bruin- roode vlekjes, die de schaal bedekken, zijn talrijk en dicht opeengedrongen. Wij vermoeden, dat met behulp van bo- venweergegeven kenmerken het onzen lezer, nu niet bijster moeilijk meer zal vallen dc merel tc herkennen. Wat de zanglijster de soort, die bij ons broedt, is de Midden Europeeschc zanglijster (T urdus p h i I o mclos clarkci), welke intusschcn zeer veel lijkt op dc Noord-Europecscho zang lijster (Turdus philomelos phi 1 o mclos), die alleen ten onzent op don trek verschijnt betreft, bepalen wij ons ertoe beknopt liet signalement op to geven. Woon- e n broedplaatsen: nage noeg dezelfde als bij mcrula. Eveneens stadsbewoner. KI eerlij: bovendeden olijfachlig-bruin. Dc dekvecren van de vleugels vertoonen gcol-briiine topjes. Donkere vlekken neemt men waar op de gedachtig-wittc onderdee len. Donkerbruin is dc snavel, lichtbruin zijn dc poolen. Voedsel: pieren, insecten, naakte zoo wel als huisjesslakken. Zaden, bessen zachte vruchten worden evenmin door hem versmaad. Nest: eveneens vroeg in liet seizoen op vrijwel dezelfde plaatsen als dat van dc gie- teling to vinden. De bouwstoffen, waaruit het is samengesteld, worden gevormd door twijgjes, vermolmd hout, klei, koemest, mos enz. liet is correcter en netter afgewerkt dan liet nest der gietejingen cn ook bet aan tal eieren bedraagt vier tot zes. Dc groenaclv tig-blauwe schaal is met zwarte of donker rosse vlekjes besprenkeld. Egaal getinte grocn-blauwc eieren komen ook voor. S t e. m g e r u c li t: de vogel zingt bijkans bet geheeic jaar. Zijn lied heeft, eenigc ver wantschap niet dat. van dc merel, maar is oneindig meer gepassioneerd. Fclic cn tee- derc gedeelten wisselen elkaar af; het lied is onbclicerschter. dan dc plechtiger cn meer gedragen zang der gietelingcn. 't Naboot singsvermogen der zanglijsters is bovendien sterk ontwikkeld. Tot zoover bet, uit den aard der zaak on volledige signalement., dat nochtans allicht eenigen steun kan bieden bij vogelonder- zoek. Den koperwiek stelden wij reeds in liet U. I). van 5 Tan. j.l. voor. Misschien kun nen wij een andermaal eenigc aandacht vragen voor beflijster, groote lijster kramsvogel. Vier buitengewoon zeldzame verschijningen als Siberische, vale, bruine en Naumann's lijster, kunnen wij voorloo- pig buiten beschouwing la'en, omdat ze in ons land slechts een heel. heel schaarschcn keer zijn waargenomen. En hetzelfde geldt evenzeer voor de Siberische goudlijster, die tot dusver driemalen in ons land werd aan getroffen: on 13 Oct. 1931 (Schevcningen), 2 Oct. 1932 (Warns hij Stavoren) cn li Oct 1931 (Sassenheim). Men vergelijke de des betreffende mode deel in» van G. C. A. Junge in Arriea, het tijdschrift der Nederland schc Ornithologische Vereeniging (Jaargang XXIII, af!. 3—1, December 1934, E. J. Brill Leiden). RINKE TOLMAN Eigenlijk moet gc, als ge de vogels wilt leer,en kénnen, dc vogels, de fleurige flui ters en kleurige bewegers en montere roe pers in alle seizoenen en onder allo li ome- en, nu, in den winter beginnen. Niet wach ten tot straks over enkele maanden weer alles in groei en bloei staal en ópen gaat in geuren cn'kleuren, niet'wachten tot de vöor- jaarsweken dc knoppen.doen zwellen en breken en de trekkers terugroepen uit verre landen en alle leven wakker roepen uit ban den van schijnbaren dood. Want. dan is het. alles vaak veel tc vol en tc rijk en te uit bundig, dan dokt ook al dra het groen van heesters, cn boomen, van boschages en struikgewas dc vogclgestaltcn. vluchtig en Een boeiende vertegenwoordiger der Lijsterfamilie W1NTERSTEMMING schuw als zo nu eenmaal vaak zijn en niet al tc groot ook, veel to veel af. Nu op winterdagen moot gc er op uittrek ken langs dc wegen, de landpaadjes, door de bosschen, dc boomgaarden, do parken. Nu zijn dc boomen en de heesters kaal en laten de rappe wiekers zich veel heter zien, nu zoeken anders zoo schuwe verschijningen, vooral als koude dagen nijpen, dc nabijheid an de menschcn, dio zc vrcczcn aan den cencn kant, maar van wie ze het toch ook weer vaak moeten hebben, als vorst en sneeuw hun in hun bestaan bedreigen. Die prachtige roodborstjes met hun terra borst en hun donkerbrui no oog en hun zach te geluiden zien wc hior in het voorjaar cn in den zomer, in ons stadstuintjo aan den zeekant nooit, maar nu in den winter ver toonen zo zicli dagelijks en laten zich aan alle kanten bekijken. Merels fluiten in de lento den lieven langen dag, maar zoo dichtbij als nu komen dc forscbe zwarte of bruine vogels met hun geel-rooden snavel alleen in deze weken. Meezen, forsche kool meezen met hun zwarten band over het gele front, fijnere pimpels met hun blauwe schc- delkapje, zc zijn er straks in Meische dagen ook wel, maar dan gaan ze toch meer schuil in 't. groen, nu buitelend om de takken of om de pindasnoeren laten ze zich bewonde ren in al de gratie van hun verschijning en in dc subtiele pracht van hun kleuren. Win terkoninkjes en goudhaantjes, miniatuurvo geltjes, niet zoo klein als de uitheemsche kojibri's, maar de kleinste verschijningen toch wc 1 in ons inlandsch vogelenheim. o zeker, zc zijn in lente en zomer ook wel aan te treffen, maar alweer nu tusschen 't kale bout zijn ze beter waar te nemen dan ooit. En wat ik bier van enkelen zei, dat geldt van al de wintervogels van Nederland. Dat geldt voor de kraaien, de zwarte zoowel als dc bonte, dc grijszwarte wintergasten, van de meeuwen cn de boomkruipertjes, van dc eksters cn dc koperwieken, van do sijsjes en dc spreeuwen,» van al wat cr roept cn vliegt onder do grijze, of zonnige winterhe melen. Heel veel soorten zijn weg, er roept geen koekoek, er zingt geen nachtcgaaaJ, cr "nat geen grutto of tureluur zich hooron, cr vliegen geen zwaluwen en geen leeuwerik- ken stijgen jubelend op over dc landen. Maar juist omdat er vele ontbreken cn in andere gebieden don winter doorbrengen, zijn dc overgeblevenen of overgekomenen uit het Oosten of bet Noorden des tc ge makkelijker tc onderscheiden. Waarbij dan verrassingen niet uitgesloten zijn, zooals wij er in do afgeloopcn dagen eon beleefden, toen langs het stroompje door het bouwland als een schitterend juweel van kleur de ijs vogel vloog cn zich zette op een tak dicht bij ons over het water. Er, der hcrrlichste on allen, noemt Hermann Lóns hem jn een van zijn natuurboeken, de heerlijkste, de mooiste van allemaal. Een prachtvoge! met zijn groen en blauw en roodbruin; vrij zeld zaam, vooral door wat Strijbos terecht de „onwettige en domme vangst aan viscli- kweckvijvors op de Vel uwe en Brabant" noemt, in "aantal verminderd, in zijn unieke schoonheid een vogel oni in hooge eere te houden. Dat wc hem daar van dichtbij mochten zien cn bewonderen aan den water kant maakte een donker winteruur ouder grauwe hemelen goed en zondoorflilst in het buiige weer. A. L. B. VAN EEDEN IN HET TSJECHISCH Tc Praag is, in de serie „Sbornik Svótovc Poesic" (buitenlandscho poëzie) een Tsje chische vertaling verschenen van Fredcrik van Eedcns tragedie „De Bi oedcrveetc" van de hand van prof. Milos Scifert tc Pribram (Tsjecho-Slowakije). Reeds vroeger gaf prof. Scifert vertalingen van „Dc kleine Jo hannes", „De Blijde Wereld", cn „Weiter- oberung durch Hcldenliebc" in bet Tsje chisch.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1935 | | pagina 11