DAGBLAD KWARTAAL-ABONNE'S GRATIS Een dappere Eskimo Jmaap NIEUWE urn ONTVANGEN HET GEDURENDE MAART MEER BETALEN ZOU DWAASHEID ZIJN! Ho© Jlaaj zijn broertje en zusje redde LANGS DE BEEK REGEN i I De beste koffie, Hulsko s Seinkoffickost nu 25 ct. per pond I Hulsko hcctt één soort: het beste! Ia gepatenteerde, luchtdichte vcip^kklng. - Vraagt U\r Winkelier i DE KOFFIE WAAR FIT IN ZITI HEEL den langen winter liadden Kai, Igloc en Mala, de Eskimo-kinderen, doorgebracht in hun op een bijenkorf ge lijkend huis. Kai en Igloe hadden, al luiste rend naar de mooie sprookjes, die vader soms vertelde, geholpen met het maken van nieuwe speren voor do robbenvangst. Mala had soms moeder mogen helpen bij het ma ken van nieuwe kleercn. Doch nu was do lange winter voorbij. Va der was al ccnige dagen op de robben-jacht en moeder zat met Ina, het jongste zusje, .vóór do tent, uit dierenhuiden gemaakt, waarin zij in den zomer woonden. Achter de tent zat Kal wat aan een klein bootje te knutselen, 't Was zijn eigen bootje en hij was er hoel trotsch op, want in 't boot je lag een harpoen en een héél lang touw, en nog veel meer, dat kleine Eskimo jongens, als zo buiten spelen, kunnen ge bruiken. Igloe cn Mala speelden krijgertje op de nog niet gesmolten ijsvlakte, hoewel dit hun door vader cn moeder was verboden, omdat van hét reeds zeer broze ijs vaak groote Stukken af konden breken, die soms heel .ver in do grooto zee wegdreven. Maar ook Eskimo-kinderen kunnon onge hoorzaam zijn, want alsof er geen gevaar bestond, gleden Igloe cn Mala, vroolijk stoeiende, over het ijs en... waagden zich steeds verder. Ja, zc bemerkten zelfs niet, 'dat het ijs, waarop ze nü speelden, afbrak lm van de ijsvlakte- losraakte en voort dreef..». In gevaar 2c zagen of eigenlijk voelden dit pas, toen 0e ijsschots zich wat vreemd bowoog en .cloor water omringd was. „O, help, help ons toch'/' gildo Mala. „O, we drijven naar do grooto zee!" Schreeuwde Igloe, en hij keek naar alle kanten uit, of hij soms een bootje ergens zag. Doch geen sterveling was in hun buurt en t water rond de ijsschots werd steeds breeder, zoodat aan op een ander stuk springen niet te denken viel. Kai, nóch zijn moeder hadden het hulp geroep gehoord. Doch Kai, die zijn bootje in orde had en dit voorttrok naar den ijskant, keek juist in dc richting van het ondeugen de tweetal, dat met de ijsschots voortdreef. Niet lang échter bedacht zich toen de moedige Kai. Ilij sleepte zijn bootje naar het ijs cn ook duarover, duwde het daarna naar een geul, tusschcn twee afgebroken schotsen, die reeds met zeewater gevuld was, en pagaaide zoo vlug hij kon tusschcn de schotsen door. Maar Kai's bootje was zoo héél klein, 't Was juist groot genoeg voor hem alleen. Hieraan dacht dan ook het dappere ventje, toen hij, na veel moeiie cn gevaar, «Ie ijs schots bijna had bereikt. „IIoc krijg ik beidon veilig over?" dacht hij. „Eén zou al bijna niet gaan, cn ze moe ten toch beiden mee Daar kwam hem op eens hot lange touw cn de harpoen, dio nog op den bodem van 't bootje lagen, in dc gedachten, en terwijl hij Igloe en Mala, dio schreiende elkander vast hielden, toeriep, dat hij beiden zou redden, greep hij den harpoen, bond daaraan de laugo lijn en riep daarna weer tot Igloe: „Let nu goed op en grijp den harpoen, als ik dien op dc ijsschots werp! Kom, Mala, laat Igloe nu even los!" riep hij zijn zusje toe. Kai wierp den harpoen. Mala, zoowel als Igloc, luisterden naar hom. Toen wierp Kai den harpoen, met het daaraan stevig bevestigde touw, op dc ijs schots, cn Igloc greep den harpoen. „Boor nu stevig den harpoen met dc punt in het ijs!" klonk weer Kai's bc\cl. „Maar boor hoel diep, hoor!" Met zijn stevige knuistjes boorde toen Igloe do harpoenpunt in het ijs. Mala hielp óók mee. „Nu niet loslaten; jij ook niet Mala!" riep weer Kai. „Iloudt beiden maar stevig den harpoen vast, oj)dat deze Diet uit 't ijs kan losko- komon." Gehoorzaam volgde het tweetal ook dit bevel op. Toen bond Kai het andere cmde der lange lijn aan den achtersteven van zijn klein bootje vast cn pagaaide, zoo voort trekkende de ijsschots met do twee kinde ren, naar land terug, 't Ging natuurlijk niet erg vlug, want *t was geen kleinigheid: zoo'n groot stuk ijs met twee kleine Eski mo's er op, voort te trekken. En dan nog te moeten oppassen, dat het bootje daarbij niet tegen een schots stootte of omsloeg. Met veel inspanning bereikte hij eindelijk den vasten wal. Juist op dit oogenblik slak zijn moeder haar hoofd buiten dc tent, die zij met Ina was binnen gegaan. Zij cn Ina had den honger, cn ze begreep, dat haar drie oudsten óók wel honger moesten hebben. Zc wilde hun ook juist roepen, toen Kai uit zijn bootje sprong. 'Jc Liep met Juun, ons kleine hondje, Door het bosch en bij de beek Bleef hij plots'ling keffend stilstaan. Weet je, waar hij zoo naar keek? Naar... liet hondje in liet water. Want dat zag hem woedend aan! Tegen een zoo nijdig beestje Moest hij toch wel blaffen gaan! En op eens... daar plofte Juuntjc In het water, 't Was heel frisch! Juun wou naar don ander bijten, Maar... och, telkens was het mis! Juuntie kroeg den bek vol water. Zelfs zijn aruieu neus daarbij! En hij proestte cn hij slikte. Keek eens oven om naar mij. 'k Haalde hem maar vlug op 't droge, Zei: Voor zwemmen is 't te koud! Juuntje luisterde gelukkig. Och, wat had hij het benauwd! Als ik voortaan weer ga wand'len, Loopen wij niet langs de beek, Waar Juun heusch zijn eigen beclt'nic Een vijandig hondje leek! CARLA HOOG (Nadruk verboden „Wat moet dat, met 't bootje, Kai!?" riep zo. De jongen liep dadelijk op haar toe, en Igloe volgde met Mala, die, nu weer half huilende, alles begonnen tc vertellen. Neen, dat hóór Kai zóó flink had gehan deld! Dat zou zc als vader thuiskwam, toch eens dadelijk vertellen! Maar ze zou niet zwijgen over Igloo's cn Mala's ongehoor zaamheid. Zoo sprak dc Eskimo moeder, cn zou deed zij. En toen Kai's vader van dc robbenvangst terugkwam en zij hem het avontuur had verteld, noemde vader Kai „zijn flinken moedigen zoon!" En hij beloofde Kai, dat hij over ccnige dagen mocht meegaan op een grooto robbenjacht! En dit was wel de heerlijkste belooning voor zijn moed, die Kai zich maar kon voor stellen, vond de kleine Eskimo. Maar, of Igloc cn Mala voor hun ongehoorzaamheid werden gestraft, en wat dc straf is, die Es kimo-kinderen voor hun ondeugendheid krijgen, dit vertelt de geschiedenis niet. Doch wèl had het vrccsolijkc avontuur bei den zóó bevreesd gemaakt, dat zij zich na dien dag, nooit meer op het zoo broze voor- jaars-ijs waagden. (Nadruk verboden.) TANTE JOH. door C. E. DE LILLE IlOüliRWAARD Jan lag in bed. Wat gierde die wind! Jan vond liet wét leuk, dat hij een kamer op de zolderverdieping had. Overdag hudt Jc cr een prachtig uitzicht over dc Vaart en do weilanden daarachter. Wat een verschil was 't hier aan den rand der stad met met het nauwe straatje in dc binnenstad, waar zc eerst gewoond hadden cn je niet veel meer zag dan dc wasch van dc buren, die bij stormweer vroo lijk wapperde en bij windstilte slap cn lus teloos neerhing. Neen, Jan zou niet graag weer naar het oude huis terug willen en Vader en Moe der al evenmin, sinds zij gewend waren aan de frissche buitenlucht, die over de velden en de Vaart hun kamers binnenkwam. Een enkel keertje zei Moeder wei eens, dat het toch wel erg woei in die nieuwe buurt, maar dit vond onze Jan juist „reuze." Vanavond gierde de wind al heel hard. En hij floot er soms bij, zóó'n kracht had hij! Jan voelde 'm in zijn bed cn kroop wat dieper onder de wol. Je kunt ook te veel van 't goede krijgen en eigenlijk vond zelfs hij zóó'n wind toch a 1 te bar. Niet, dat hij cr bang voor was, maarprettig was 'l toch ook niet, als je slapen wilde. Rrrll daar vlogen zeker ergens pannen van 't dak! Bij hen kon 't niet zijn, want hun huis had een plat dak. Dat was maar gelukkig! Jan moest wel naar den wind luisteren, of hij wilde of niet. Hij hoorde cr allerlei geluiden in, echte spookgeluidcn, zou zijn zusje zeggen. Hij begon slaperig tc worden, maar hoor de nog steeds den hevigen wind. Zelfs toon hij ingeslapen was, kon hij 'm nog niet kwijt raken. Vreemde gewaarwording Iiup! 't Was net, alsof hij opgenomen werd en... door 't raam, dat anders altijd openstond, maar nu door hemzelf gesloten was, vóór hij naar bed ging, naar buiten getrokken werd. Het raam zou tóch niet opengevvaaid zijn? Lang tijd om daarover na te deuken had Jan niet, want hoe hij zich ook verzette cn zich probeerde vast tc klampen aan alles, wat daar maar voor in aanmerking kwam, dc wind bleek verreweg dc sterkste te zijn en duwde hem met zóó'n kracht voort, dat hij plotseling midden in de Vaart lag. Hu! wat was dat water koud! Jan had den vorigen zomer loeren zwemmen en ge dacht', dat hij al een hcclc Piet was in die edele kunst. Doch nu bleek, dat hij cr nog maar bitter weinig van verstond. Wacht, Tweq zangertjes uit Katteland, Die zingen blij ccn lied. Do radio is aangezet. Zeg zelf: is 't echt of niet? Zc zingen liedjes van... nee maar! Van Jacob Hamel, want... Ilij is beroemd zelfs bij dc jeugd, Die woont in Katteland. (Nadruk verboden). Ze zingen dapper, doen hun best En oefenen. Dat moei! Alleen door veel to oefenen Gaat 't zingen immers goed. Kleur 't plaatje nu cons extra mooi, f Dat plaatj' uit Katteland. Ik hoop, liet wordt ccn sieraad dan .Van onze kinderkrant! C. E. U. L. II. daar lag een bootje! De wind bjies hem er heen. Jan kon den kant grijpen cncr in klimmen. Gelukkig, daar was hij ten min ste veilig, dacht hij. Als iemand hem voorspeld had, dat hij zich midden in den nacht op zijn eentje in een bootje veilig zou wanen, zou hij dut niet geloofd hebben. Maar na alle doorge stane angsten dacht hij cr anders over. I-Iier kon hij ten minste niet verdrinken! Maar.... wat was dat? Plotseling begon het bootje tc deinen. Steeds heviger ging het schommelen, zoodat Jan zich kramp achtig met zijn beide handen moest vast-, houden, wilde hij niet overboord slaan. Nog kon luj zich vasthouden, tot.. hij op eens weer in hel water lag tc spartelen! In een vliegtuig Jullie kent liet spreekwoord: als dc nood op zijn hoogst is, is de redding nabij. Zoo ging het ook hier. Want juist, toen Jan voelde, dat zijn krachten hein ontzonken, hoorde hij geronk in de lucht cn.... daal de een vliegtuig een watervliegtuig nog wel! op dc Vaart, niet ver van dc plek, waar hij worstelde om boven te blij ven. IIoc Jan precies aan boord kwam, zou hij niet kunnen navertellen, maar dat hij wel dra in dc cabine zat, drong toch langza merhand tot hem door. Dc vliegenier vroeg, of hij zin had in een luchtreisje. Jan was nu hcclcmaal „bij" en zei gretig: „Alsjeblief, meneer!" Dc wind was in tusschcn gaan liggen. Die scheen tevreden te zijn, dat hij Jan in de Vaart gegooid had. Misschien was hij er ook wel erg moe van geworden, want Jan had 't hem niet gemakkelijk gemaakt. Dat wist dc jongep zelf maar al to goed. De maan was nu te voorschijn gekomen en Jan vond dat reisje in het watervlieg tuig „cenig". Alle angsten, welke hij tevo ren had doorstaan, scheen hij nu vergeten te zijn. Zo vlogen over bergen en dalen. Waar waren zc toch? Stellig een heel eind van huis! „Ik wil naar huis" Wio weet, waar dc reis hcclcmaal heen ging! Op eens brak Jan het angstzweet van alle kanten uit. „Meneer! Meneer, dc Vliegenier!" riep hij, „ikik wil naar huis!" Maar do vliegenier scheen niets te hoo ien. Oï hield liij zich misschien doof? Plotseling gilde Jan zóó hard, dat., hij er zelf wakker van werd. Vader stond bij zijn bed en vroeg: „Wat is cr toch, Jan?" „ïk wil naar huis! Ik wil uit dc vlieg machine!" riep Jan, harder dan noodig was oin door Vader verslaan tc worden. „Je bent thuis, Jan!" zei Vader. Jan herkende nu Vaders stem en toen Vader hom wat had laten drinken, drong het tot den jongen door, dat hij flink aan 't droomen was geweest. Hij vertelde Vader al zijn avonturen. Toen hij er mee klaar was, zei Vader: „Je bent lcclijk aan 't droomen geweest, Jan! Je raam is goed dicht cn je kunt hcuscli niet uit. bed waaien. Ga nu maar lekker slapen! En... zonder to droomen!" Weldra was Jan opnieuw in slaap en toen Moeder licra den volgenden morgen riep, had hij nog een flinken dut gedaan, een dut zonder ccnig avortuur! (Nadruk verboden). Ik liuud niet van een regenbui, Juist als ik uit zal gaan, Want wand'len met ccn paraplu. - Dat is toch niets gedaan! Ik brom en pruttel van belang, Als 'k naar do druppels zie, Die glijden langs liet vensterglas, Ik tel ze: Eén, twee, drie En altijd volgen er nog meer, Een eindeloozo rij En toch maakt op een and'rcn keer /oo'n regen mij juist blij! Als na een langen, drogen tijd Dc regen ruischt en plast. En buiten bloem cn plant verkwikt, Dan haal ik uit de kast.... Met blij gezicht mijn paraplu Hal Om nu uit te zijn! 'k Spring vroolijk over goot en plas...» Wat is zoo'n bui toch fijn! HERMANNA'. I (Nadruk: verboden).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1935 | | pagina 13