voor liet
15
Miïd-
DAGBLAD
Onder den ouden Eik
AMERSFOORTSCH
Bij den kapper
HEER BETALEM
ZOU DWAASHEID ZIJN!
THANS
CENT PER WEEK
MET GRATIS
ONGEVALLENVERZEKERING
JAN, DE DIEREN.
Hoe hij van zijn booze
neiging genas
ALS HET REGENT!
ZIEK ZIJN
Rubriek van Oom Bob
De beste koffie. Hulsko's
Seinkofflekost no 2*>
per pond I Hulsko heeft
één soorthet beste I la
gepatenteerde, luchtdichte
vei^'kking. Vraagt Uv
Winkelier!
Of KOFFIE WAAK KIT IN ZIT!
O 4
Kleine, dikke Janneman was een leuke
jongen, maar soms was zijn Moeder of
Vader erg boos op hem. Weet je, hoe
dat kwam?
Jantje was niet lief voor dieren. Dat von
den zijn ouders toch zóó naar; voor do
rnenschen was hij bijna altijd aardig, maar
het was net, of hij niet begreep, dat
dieren ook gevoel heblxm on
ook verdriet kunnen heb
ben, net als wij.
Op een prachtigen,
vrijen Woensdagmid
dag in Juni had
onze Jan het weer
heelernaal ver
bruid. Toen hij
om twaa* uur,
uit school kwam
sprong Spits,
<le groote her
dershond, tegen
hem op, en in
plaats van het
goede dier nu
eens over den kop
te streelen en vrien
delijk toe te spre
ken, had Jan hem een stomp tegen zijn neus
gegeven en gesnauwd: „Ga weg, ik moet
mijn knikkers halen."
Spits was met een verdrietig snuit weg-
geloopen en Vader, die hot juist gezien had,
riep: „Hé daar! kan jo niet wat vriende
lijker zijn tegen dien goeden hond? Ik
snap niet, dat het beest je nog tegemoet
loopt, je verdient het niet!"
Jan liep maar gauw verder, hij schrok er
van, dat Vader het gozien had; Vader zelf
was juist altijd zoo goed en zorgzaam voor
al de dieren op de boerderij; het viel nog
mee, dat Jan er zonder straf afkwam.
Binnen in de kamer zat poes gezellig te
snorren in het zonnetje voor hot raam, Jan
liep er langs enhoep! daar vloog de
arme poes rnet een vaartje van de venster
bank af. Jan had haar bij haar rnoóie,
rwarte nekvelletje gepakt en door de
kamer geslingerd.
Gewapend met een grooten zak vol knik
kers ging de held even later weer naar bui
len en speelde prettig met zijn vriendjes
op straat, tot Moeder riep om te eten.
,,1-Iier Jan," zei Moeder, „ge-cf jij eerst nog
even het voer aan de kippen, de bak staat
al klaar op de tafel in rle schuur!"
Jan haalde den bak en liep er mee naar
het kippenhok. De kippen renden naar het
'deurtje, denkend dat het baasje het voer
direct voor hen neer zou zetten, maar neen
hoor, dat was niets voor Jan. Eerst liep hij
wel tien keer met den bak met voer op
en neer voor het kippenhok en de arme,
hongerige kippen renden maar met hem
mee onder luid gekakel, toen stapte hij
naar binnen, zette dc$ hak op den grond
en trok telkens een kip, die lekker van het
eten stond te smullen, ruw aan den staart
achteruit.
„Waar zit Jan?" vroeg Vader, terwijl hij
zijn pet op de doel aan een spijker hing.
„Hij voert de kippen!" antwoordde Moe
der.
„Dat vertrouw ik niks," zei vader, „ze zijn
me veel te rumoerig, ik hoor zo hier, ik ga
even kijken."
Vader ging weer naar buiten, liep het
groote erf van de boerderij over en zag al
gauw, wat er aan de hand was.
„Kom jij daar eens uit, mannetje!" riep
(Vader en Het er op boozen tóón op volgen:
rdat wou vanmiddag mee op de kaf
ïilfcs der van hoor! je blijft thuis, en met
Je vriendjes spelen gebeurt ook niet, jo
mag het erf niet af. begrepen?"
Dat was een teleurstelling voor onzen
Jan, maar het was heelemaal zijn' ejgen
gehuld. Welke flinke jongen plaagt er nu
dieréh?
Ks"tafel slenterde hij maar zoon beetje
buiten rond, hij verveelde zich vreeselijk
en het was juist zulk prachtig, warm weer,
wat zou hij fijn naast Vader op de kar go
zeten hebben! Jan werd moe en hangerig
van hot rondslenteren en ging eindelijk heel
achter op het erf onder een grooten, ouden
eikeboorn zitten. Languit ging ons kereltje
in het gras liggen en keek naar boven,
naar do drukte van de vogels, die in den
boom zeker hun nestje hadden. Wat wits
liet warm, je kon je oogen haast niet open
houden. Het getjilp van do vogels scheen
steeds sterker te worden, alsof het naderbij
kwam enja,-4at was ook zoo, ze kwa
men naar beneden, ze kwamen vlak naast
hem zitten, tien, twintig, vijftig, steeds
maar weer en kwetteren, dat zc
deden, neen maAr; Jan werd
cr haast bang van en wat
het gekste was, hij kon
ook verstaan, wat ze
elkaar toeriepen.
Dat was heusch
géén pretje voor
hem, want weet
je wat hij zoo-
al hoorde?
„Dat is Jan;
de dieren
plaag! J)at is
Jan, de laf
aard, die wel
durft tegen
beesten, die hem
niots terug kun
nen doen of die
daar te goedig voor
zijn; als er maar eens een leeuw kwam, of
een tijger of een wolf, dan zou hij het wel
laten! Zullen we hem dat allemaal nu eens
betaald zetten? Wacht, we zullen hem eerst
vastbinden, rnet een toouw aan den boom,
dan kan hij ook eens niets terug doen.
Jan voolde, dat hij werd opgetild als door
honderd kleine handjes cn tot voor den
boom werd gesleurd. Daar kwam Spits
aangeloopcn met een lang touw in den bek
en blafte: „Wacht maar, ik zal het touw
er wel omheen winden, zóó stijf, dat hij
geen vin kan verroeren, dan zullen we eens
een woordje met dat heertje praten, hij
heeft het dubbel en dwars verdiend."
Nu werd Jantje toch echt bang; daar
kwamen do kippen ook al «aangostapt, dc
haan deftig voorop, de poes sprong met een
grooten sprong tot midden in dc vergado-
ring en mauwde:
„Goed zoo, dat heeft hij verdiend, nooit
heb ik eens rust, altijd jaagt hij mij weg,
als ik net eens heerlijk zit to dutten; ik zal
hem eens een flinke krab geven, nu kan
hij mij toch niets doen!"
„Ik zal hem in zijn boen bijten voor al
dc stompen en trappen, die ik van hem
gehad heb, al deed ik hem niets!" blafto
Spits.
„We zullen allemaal op hem afvliegen cn
met onze vleugels in zijn gezicht slaan!"
bedachten de kippen.
„Konden we hem ook maar oons hoog op
een tak zetten en dan aan den boom schud
den, net als hij heeft gedaan, toen ons
nestje pas klaar was, ik houd mijn hartje
vast tegen den tijd, dat dc kleinen er zijnl"
piepte een vogclmoedcrtje.
„Wo moesten hem hier vastgebonden
laten zitten, tot hij van honger omkwam,"
kraaide de haan en word vuurrood van
kwaadheid; dat wil zeggen, zijn kam werd
vuurrood.
„Neen," riepen de andere beesten, „dat
niet, dan zouden zijn moeder cn vader ver
driet hebben en dat mag niet, want die zijn
altijd lief en goed voor onsl"
„Jullie hebben gelijk," vond dc haan,
„maar straf verdient hij toch!"
„Zeker, natuurlijk!" riepen dc anderen, cn
daar kwamen ze op hem af.
Jan wist geen raad van angst en begon
hard to schreeuwen:
„Moeder! Moed erf* en nog harder; „Ilelpl
help!" Hij hoorde zichzelf schreeuwen,
probeorde overeind te komen enja! dat
lukte! Hij wreef eens in zijn oogen en keek
om zich heen.
„Och," mopperde Janncman, „ik heb na
tuurlijk geslapen en droomde het maar."
Hij rekte zich eens uit, stond op cn wan
delde naar huis.
In hot voorbijgaan streelde hij Spits
eens over den kop en poos, die hem door
haar oogsplcetjes in dc gaten hield, werd
met rust gelaten.
Do droom onder den eik kon Jan niet
vergeten, en als er voortaan in zijn buurt
een paar dieren bij elkaar zaten, dacht hij:
„waar zouden ze over praten, zouden ze het
over mij hebben?
„Ik zal wel zorgen, dat zo alleen maar
goeds over mij kunnen vertellen!"
Zoo leerde onze Jan het plagen af cn
De vogels kwinkeleeren,
Zij zingen blij hun lied.
De merel fliiit een deuntje.
Al resent het. dat 't giet.
tVij mogen niet naar buiten,
Maar daarom niet getreurdt
01 is er töch een kleuter,
Die zich verveelt en zeurt?
(Nadruk verboden).
De vogels kwinkeleeren:
Wees vroolijk en wees blij,
Want éénmaal komt de zon door,
Het is nu voorjaar: Mei!
Wij willen op de vogels
Graag lijken, is het niet?
En daarom zijn wij vroolijk.
Al regent het, dat 't giet!
CATtLA HOOG.
Midden in den kapsalon
Op een hoogo kruk,
Zit de kleine Janncman
Met zijn heertje Puck.
Om hem hoon oen witte Jas,
Aak'llg groot cn lang.
Nu wordt kleine Jan toch heusch
Wel een beetje bang.
Kijk, daar komt do kapper aan
En vlug, met zijn schaar,
Knipt hij zóó maar: één, twee, drie.
Stuk van Jantjc's haar.
Jantje's lipje trilt verdacht.
Angstig kijkt hij rond.
Al zijn mooie, blonde haar
Zóó maar op den grond!
(Nadnik verboden)
Gauw kijkt hij naar moeder op.
01 die het wel ziet.
Moeder knikt hem lachend toe,
„Flink hoor, huil maar niet!"
Nu is Jan niet meer zoo bang,
Want als moeder lacht,
Is het ook niet griezelig.
Zooals 't venljo dacht.
Als zijn haar is gladgekamd,
Mooi geknipt cn Irisch,
Mag hij in don spiegel gauw
Zien, hoe mooi hij is.
Jantjo lacht... Hij heelt toch heuic*
Nog een beetje haarl
En nu is hij nooit meer bang
Voor de kappers-schaar!
RIE BEVER
werd met alle dieren op de boerderij de
beste maatjes.
ANNIE LEMMENS
(Nadruk verboden).
Kareltje lag dezen winter
Heel wat weken ziek in bed.
D'and'ren mochten builen spelen:
Piet, Marietj' en kleine Jct.
Kareltje moest drankjes slikken.
Eetlust had hij bijna nletl
O, hij kon zijn broer benijden:
Schaatsenrijden ging vaak Piel.
Moeder las hem wel eens voor, maar...
Dikwijls was hij lusteloos.
's Nachts lag hij in bed te woelen
Vroeger sliep hij als een roos!
Tegen 't voorjaar knapte KareJ
Elnd'üjk, eindlijk langzaam op
Dokter »ei: Ik ben tevreden,
Als ik op zijn rugje klop!
En nu is hij heel'maal beter.
Loopt dan ook weer vroolijk rond.
Guitig zegt hij: Tc Heb gemerkt, Moes,
Ziek zijn is toch niet gezondl
C. E. DE LILLE HOGERWAARD
(Nadruk verboden!.
Beste Nichten en Neven!
F.r hecrschte in alle brieven, die ik v«f
jullie kreeg, een weinig ontstemming en dAt
lag aan het weer. Als de weergoden eeng
konden lezen, wat ik gelezen heb, dan zou*
den ze zich of onmiddellijk in hun donkert
spelonken teruggetrokken hebben of juist»
om te plagen, nog meer te voorschijn zijn ge
komen. Wat ze nu zullen doen, moeten wè
maar afwachten. Meer schrijf ik er in ieder
geval niet over, wént jullie weten, dat ik een
hekel heb aan weer praatjes. Vooral van da
nichten heb ik ditmaal uitvoerige en leuke
berichten gekregen en één was er ook bij, dia
kort maar krachtig cn angstaanjagend^)
was, n.l. die van Kamerolifantje? Maar zoa
wraakzuchtig zal ze wel niet zijn, hoop ik
maart
Voor de groetenafdeeling zijn ook nu wear
ecnige klanten en wel doet do groetêtu
Woelwater aan Flierefluiter; Sip-Su aan
Flierefluiter; Zonnestraaltje aan Oom PLöl
en Klaverblaadje aan Storm vogeltje.
Verder vraagt Sip-Su of ik aan da nichten
vragen wil, wie van haar aan „gym" doei.
Dat schrijven jullie me dus wel en dan gets
ik het weer door aan Sip-Su.
Van Cow-Boy heb ik weer niet» gehoord;
dat is lammer want als hij aan het vertelled
slaat dan wordt jc van het begin tot hei