Van spinnewielen en spinnen SAGEN EN VOLKS GELOOF - BIJ DOGI RUGANI „LA KERMESSE HEROIQUE" DE KLEINE FRANKRIJKS OPTREDEN EERBIED VOOR GENEVE C Welk een belangrijke plaats vroeger deze bezigheid bij het volk innam IS het aantal overoude gebruiken bij het zaaien en het oogsten van het vlas bijzonder groot, bij het spinnen, ie bewerking, waardoor uit de taaie vezels draden ontstaan, is zulks even eens het geval of liever het geval ge weest, toen nog niet de spinmachine het spinnewiel had verdrongen, maar de eenvoudige handarbeid in het gezin de eenige manier van bewerking uit maakte. Het eigenlijke spinnewiel, zooals wij het kennen zij het dan ook meer als museumstuk of als pronkmcubel da teert uit do 16de eeuw. De uitvinder was een zekere Johan Jürgen te War- tenbütel bij Brunswijk. In het jaar 1530 vond hij het zoogenaamde langstaart spinnewiel uit, waaraan het wiel zich terzijde vooraan bevond. In de 19de eeuw werd het meer en meer vervan gen door het stoeltjeswiel, waarbij het «iel onder de vlocht zit. Beide vormen zijn voetspinnewielen met rad en vlocht. Door trappen wordt het wiel in beweging gebracht op de manier als bij een scharensliep. Door middel van een snoer gaat de draaien de beweging over op de vlocht met de klos. De vlocht draait de vezels in elkaar, waarna de draad op de klos windt De vlasvezels zijn op den „die- senklop" gewonden, waarvan de spin ster steeds een paar vlokken neemt, die zij tusschen haar vingers door naar de draaiende vlocht laat glijden. Vóór 1530 werden de vlasvezels zoo regelmatig mogelijk om het bovenge deelte van een slok, het spinrokken, gewonden. De spinster nam daarvan zooveel als voor een draad noodig was. gaf er met haar vingers, door speeksel bevochtigd, een draaiende beweging aan en bevestigde ze met een lus aan de spindel, een houten voorwerpje, aan de onderzijde met oen steenen schijfje bezwaard, om de draaiende beweging te ondersteunen. Zoo ongeveer ging het heel vroeger en gebeurt het nog op en kele afgelegen plaatsen in Duitschland. Het hout. waarvan het spinrokken vervaardigd werd. was zeer hard. Een klap, daarmede toegebracht, kwam ge woonlijk stevig aan, zooals uit een paar oude sagen blijkt. Nabij het Duitsche stadje Thurn staat een rots, de Spinster genoemd. De sage, aan die rots verbonden, gewaagt van een meisje, dat daar langs ging en door haar verloofde aan het schrikken ge bracht werd. Hij was in een zak ge kropen en dwars over den weg gaan liggen. Toen het meisje naderde, boot ste hij het geluid van een brullenden duivel na. Maar zij nam haar spin rokken en sloeg daarmede zoo hard op den zak, dat haar verloofde morsdood bleef liggen. Toen zij merkte, wien ze dood geslagen had, was haar verdriet zoo groot, dat zij een paar dagen daar na stierf. Voor straf moest zij ten eeuwigen dage blijven spinnen. Een andere sage herhaalt van een steen, dien men ..die stolze Spinnerin" noemt. Een meisje stootte eens haar voet tegen een steen, die er vroeger niet gelegen had. Zij sloeg er met haar spinrokken op, maar de steen was de duivel in eigen persoon en hij worgde haar. De indrukken van ziin vingers kon men op den steen terugvinden. Zoo diep heeft die sage het volksgeloof ge troffen. dat later, toon een oudheidkun dige den steen wilde doen uitgraven, niemand den moed had hem daarbij behulpzaam te zijn. De meisjes kregen vroeger reeds van haar zevende jaar af onderricht in het spinnen. En soms begonnen zij er nog vroeger mee. want garen, gesponnen door een meisje van nog geen zeven jaar oud. gold voor bijzonder krachtig. Wie als halsboordje droeg, geweven uit zulk garen, was zijn leven lang bevei ligd tegen verdrinken, jicht en hekserij. En wie er wat van in zijn geweer laad de, zou nimmer mis schieten. Verhalen van dergelijke wonderbaarlijke uitwer kingen leidden er natuurlijk toe, dat men reeds jong begon met het aanlee- ren der spinkunst. Maar ook overigens was daar alle aanleiding toe, want: jong geleerd, oud gedaan. En vroeger werd de waarde van een vrouw vaak afgemeten naar de meerdere of mindere vaardigheid, welke zij in het spinnen had. Niemand van het gezin mocht gekochte klee- dingsfukken dragen: dat zou een schande voor de huisvrouw geweest zijn. 's Winters diende er gesponnen te worden in het gezin. De vrouw die het niet deed, gold voor niet oppas send. De uitzet eener bruid bestond in de eerste plaats uit een kist vol „zelf- gereid" linnen en een spinnewiel. Een dienstmeisje kon het hoogste loon be dingen, als zij een goede spinster was. Dan gaf de boer haar ook gaarne de opbrengst van een hoekje vlas en kreeg ze 's winters een paar weken vrij om haar eigen garen te spinnen. Het eerste garen, dat een meisje zelf gesponnen had, bewaarde zij in den regel zorgvuldig. Maar ook kwam het voor. zooals in Saksen, dat zij het op het rad van een watermolen legde, zoodat het met het water wegspoelde. Men dacht zoodoende de kunst beter te leeren. In den Elzas bestond een ander ge bruik. om de hulp van de geesten in te roepen, teneinde uitnemend te loe ren spinnen. Daar trachtte ieder meis je op Nieuwjaarsmorgen de eerste te ziin, om water uit de bron te scheppen: wie de eerste was, zou het heele jaar geluk en voorspoed hebben, ook in het spinnen. Do meesten kwamen natuur lijk te laat en vonden aan den rand van de bron reeds een bosje vlas cn een versch gebakken wafel liggen. Dal was het bewijs, dat er reeds iemand geweest was. De Thfiringsche meisjes namen op Oudejaarsdag een bosje vlas. staken het in brand en wierpen het daarna om hoog. Zooveel vezeltjes er naar boven gingen, zoowel vrijers zouden zij het volgende jaar hebhen. De meisjes mochten bij het spinnen niet lui zijn. Dat was een algemeen voorschrift. En als in Beieren het spin rokken niet vlug genoeg afgesponnen was, zei de moeder tot haar spinnende dochter: „Wacht maar vrouw Bercht (=vrouw Holle waarschijnlijk) komt straks en snijdt je den buik open en vult dien op met vlas." Het was niet onverschillig wanneer gesponnen werd. De Donderdag vóór Kerstmis was een geschikte dag om te beginnen; maar men begon ook wel reeds met SinLMaarten. Met Palmzon dag moest het afgeloopen zijn, nog lie ver tegen Vastenavond. In elk geval moest men nimmer op Asch-Woensdag spinnen; daar kon geen goed van ko men. En evenzoo waren de dagen tus schen Kerstmis en Driekoningen ver boden spindagen. Wie op genoemde dagen toch ging spinnen, kwam met het wiel in de maan terecht. En wie op Goeden Vrij dag spon, berokkende zich ongeluk cn schade. Volgens een oud geloof zouden er dan veel mollen in het land komen. Tenslotte was de Zaterdag nog een ge vaarlijke dag. En wie op Zaterdag avond spon, moest na haar dood spo ken. In Mecklenburg deed men het nooit. Daar gewaagt een sage van ccn afschrikwekkend voorbeeld: Een godde- looze vrouw stoorde zich niet aan het verbod en werd tot straf in de zon ge plaatst. waar zij dag en nacht moest spinnen. Vrouwen, die van het water- wijden op Paschen terugkwamen, kon den haar duidelijk zien. Op andere plaatsen mocht men op Zaterdagavond het spinrokken leeg spinnen, want deed men dat niet, dan zou van het overblijvende vlas geen goed garen meer te spinnen zijn. Wat zij meent over het werken van buitenlandsche regis* seurs met Hollandsche tooneelkrachten De publieke belangstelling DAOGI Rugani de jeugdige en ta lentvolle wederhelft van den be kenden Nieuwschouwtooneel-lei- der Frits Bouwmeester heeft, zooals ze mij kortgeleden met grappigen trots verzekerde, met fier gebaar afstand ge daan van den illusteren ,van* haar heer- en-meester. Zij vond, dat er genoeg .me vrouwen Bouwmeester' zijn de groote tante Theo in de allereerste plaats! en daarom heeft ze haar dichterlijken piankennaam, die kleurige herinnerin gen wakker roept aan het zoete Santa Lucia en aan de deinende gondels van het pittoreske Venetië, ook in den ech telijken staat behouden: Dogi Rugani! Dogi Rugani! In de klankenweelde van deze simpele woorden ligt niet alleen iets fleurigs besloten, maar tege lijkertijd iets luchtigs, iets bewegelijks. En zóó is ook de kleine tengere tooneel- speelster, die zich deze woorden tot pseudoniem koos. Tenger en rusteloos was het donkere vrouwtje, dat tegenover mij zat, onver moeid duizend-uit pratend, imiteerend met eene nimmer falende stem- en ge laatsnabootsingopgetogen vertel lend over de geniale gaven van Frits, haar man, van wien zij zoo onnoemelijk veel geleerd heeft cn nóg leert enthousiast bewonderend, zonder een zweem van reserve, het knappe werk, dat zij zag van verschillende collega's. En haar oogen schoten sterren toen zij sprak over haar twaalfjarig dochtertje, een „heerlijk blond geval." Dogi Rugani trad eigenlijk pas góéd op den voorgrond toen zij destijds in het Amsterdamsche Rika-Hopper-Theater onder regie van den beroemden Moskou- schen regisseur, Peter Charoff, voor het voetlicht kwam. Toen bleek even plotse ling als overtuigend welke dramatische kwaliteiten sluimerden in het „aange trouwde nichtje" van mevrouw Mann. En het was dan ook over de Russische spelleiders, waartoe ons gesprek zich hoofdzakelijk bepaalde. Want Dogi Ru gani heeft er met méér dan éèn in haar loopbaan te maken gehad. Ofschoon zij en dat zal, na het bovenstaande, ook ruimschoots begrijpe lijk geworden zijn voor Charoff groo te waardccring en genegenheid koestert, is haar meening over de buitenlandsche regisseurs toch heel wat minder geest driftig dan men misschien wel verwach ten zou. „Tk heb, verhaalde Dogi Rugani mij, onder Charoff en Motylew gewerkt charmante menschen, wérkelijk maar ik heb méér en beter geleerd van iederen doodgewonen Hollandschen re gisseur, die zijn mooi en moeilijk vak verstaat, en het lief heeft!" „De Russen waren ontegenzeggelijk knap, artistiek, mèar en dit voor heb ik als een onoverkomelijk obstakel gevoeld! ze begrepen niet liet minste van de nuances van onze taal. Iets, wat natuurlijk niemand hun kwalijk zal en kan nemen! Het noodzakelijke gevolg was, dat cr niet voldoende contact, be grip, verkregen werd tusschen instruc teur cn leerling. Ik althans heb het nooit gehad. Een aardig geval, dat mijn mccnings&fdoende illustreert, heb ik be leefd met den regisseur Motylew. Deze heeft jaren lang in Berlijn gewerkt. Het correcte Hoogduitsche ,nein' is in plat .Berlinisch': „nee". Ik repeteerde met hem en kreeg een klaus tc zeggen, waarin ons goede Nederlandsche ,nee' voorkwam. Ik zei het, en Motylew be stierf het bijna, omdat hij het zuivere Hollandsche .nee', in begrijpelijke on kunde, verwarde met de gelijkluidende Berlijnsche uitdrukking. Dit is één voor beeldje, maar dergelijke .déraillemen ten' kwamen herhaaldelijk voor, en vorderden allerminst den vlotten gang van zaken. En dan lieten de Russen niet het minste of geringste over aan je eigen gevoel en je persoonlijk in zicht Ik wist tenslotte, het was er in gepómpt, dat ik drie passen naar rechts moest doen, twee naar links, de hand opheffen, maar dat was dan ook nét alles! Ik had het idee of ik een „meka- niek" was geworden. Het vibreerde niet meer van binnen. Ik ben overtuigd, dat regisseurs, die niet tot in de perfectie de taal beheerschen van de spelers, wien zij den weg moeten wijzen, tel kens en telkens weer op hinderpalen moeten stuiten. Elkaar volkomen ver staan, begrijpen, is een eerste en onaf wijsbare eisch voor vruchtbare samen werking tusschen regisseurs en acteur. En daaraan kan mijns inziens alléén voldaan worden wanneer beide partijen ééne en dezelfde taal machtig zijn!" Wij belandden nog even aan het thema, dat men in een onderhoud met een tooneelspeelster bezwaarlijk ont zeilen kan: de belangstelling van het publiek. „Belangstelling is er, zonder twijfel! De menschen gaan, wanneer het er op aankomt, nog éven graag naar den schouwburg als vroeger, en als ze ge nieten, dan applaudisseeren ze nog even hard als in de dagen van den grooten Louis. Als ze het móói vinden, wel te verstaan! Stukken met allerlei onont warbare gecompliceerdheden lust men nu eenmaal niet. En geef den toeschou wers ongelijk! Men wil zich niet ver diepen in karakters met een gram nor male menschelijkheid en een pond dege neratie. Het recept dient nog altijd te luiden: uitbeelding van gewone senti menten, waarin een'ieder zichzelf kan terugvinden. Ik denk hierbij bijvoor beeld aan Pirandello's .Beter dan vroe ger', dat toch een kolossaal succes ge had heeft. Waarom? Naar mijn oordcel omdat het een groote moederliefde be handelt, die men begrijpt en méévoelt! En in die waarheid zie ik. in alle be scheidenheid, eene belangrijke vinger wijzing HANS P. VAN DEN AARDWEG. EEN BREUGHEL-FILM OPVALLEND groot is het aantal films met een historische gege ven, dat den laatsten tijd ver schijnt of in productie is. Victor Hugo, Dumas, Shakespeare leverden stof voor een scenario; de klassieken werden ge raadpleegd cn'steeds beek weer, dat het teruggrijpen op het verleden de onver deelde aandacht van het publiek heeft. Er waren vanzelfsprekend uitblinkers en tegenvallers, maar algemeen blijkt een film, op de geschiedenis hetzij in overeenstemming met de waarheid, het zij vermengd met een groote dosis fan tasie geïnspireerd, te worden gewaar deerd. We herinneren ons, om een wil lekeurig voorbeeld to noemen „Jud Süss" en leven nog in afwachting van wat bijvoorbeeld „Midsummernights- dream" zal zijn (Een naam, die voor LTtrecht na het prachtige openluchtspel, van bizondere beteeken is is), verder zijn er nog verschillende historische films op komst. Jacques Feyder, een van de bekendste Fransche filmregisseurs komt thans te voorschijn met een episode uit he le ven van den Zuid-Nederlandschen schilder Brenghel. In* „La Kermesse heroïque" zullen Breughel's figuren uit hun lijsten stap pen om de geschiedenis uit te beelden van een Vanmshc stadje Boom. dat in het jaar 1615 inkwartiering van de Spanjaarden verwachtte. Dit feit, nu viel samen met de jaarlijkschc kermis. De oorlog zoo gaat bet vermakelij ke verhaal verder had al zoo lang geduurd, en het geviel, dat de mannelij ke bevolking van het stadje niet tot de dapperste behoorde. De heer der schepping verborgen hun wapens, cn de burgervader het zou eenigermate onlogisch zijn wanneer het hoofd van de gemeente nu juist een held zou zijn hield zich dood, opdat zijn goede stad toch in eik geval maar gespaard zou blijven voor de booze Spanjaarden. Behalve mannen waren er natuur lijk ook nog vrouwen in de stad, en die bleken zich met het beleid van het sterkere geslacht in het geheel niet te kunnen vereenigen. De schoone Boom- schen trokken, met des burgemeesters ega aan het hoofd, de Spanjaarden tege moet en boden hun den welkomstdronk en de sleutels van de stad. De Spanjaarden namen bezit van het stadje en vierden vreedzaam en uitbun dig kermis met de dames. De Boome naren „bleven koud" van de pret maar kregen tot troost een jaar ontheffing van den tienden penning. Het is een rolprent geworden, welke op fijnzinnige wijze de toestanden in een zeventiende-eeuwsch stadje behandelt, zonder daarbij ernstig of tragisch te worden. Jacques Feyder heeft zorgvuldig de schilderijen bestudeerd uit den tijcl waarin het gegeven handelt om zoo na tuurgetrouw mogelijk te kunnen filmen. Zijn stadstooneeltjes in het bizonder zijn dan ook voortreffelijk uitgevallen. Voor de Duitsche editie van deze To- bis-film, welke evenals de Fransche in Parijs werd opgenomen verleenden de volgende spelers hun medewerking: Paul Ilartmann als de Spaansche her tog, de aanvoerder der bezettingstroe pen, welke in het stadje Boom inge kwartierd werden, Albert Lieven als de jonge Breughel, verder Will Dohm, Paul Westermeier, W. Scharff, Carsta Uick. Charlotte Daudert en Trudc Mar len. De vrouwelijke hoofdrol in de Duit sche en Fransche uitgave: de Burger- meestersche van Boom, speelt Francoise Rosay. Vermeld zij tenslotte, dat dezer dagen in Marignan de premiere ging. bijge woond door tal van vooraanstaande fi guren uit de kunstwereld, en dat deze eerste vertooning een groot succes was. Vooral de vrouw van den regisseur Francoise Rosay trok de aandacht. Binnenkort waarschijn lijk in Ja nuari zal de Nederlandsche premiere volgen. HET begon met een verrukkelijke kleine limousine, die achter de groote spiegelruiten van de toon zaal stond. Zes cylinders, betooverend van lijn. Het metaalbeslag van ver chroomd, de zittingen heerlijk gestof feerd. met rugveeren. Vingcrdrukstar- ter en de nieuwste snufjes op het ge bied van modern comfort. Kortom, een kleine salon op wielen. Zij dwong de voorbijgangers tot stil staan. Dat was nog eens een wagen naar hun smaak. Kenners beschouw den haar met hoogachting. Zoons van gefortuneerde ouders droomden ervan haar te mogen bezitten. Vrouwen van hoogc staatsdienaren. vermogende kooplui cn invloedrijke bankiers popel den om 's middags in die begeerens- waardige limousine door de straten der stad te rijden. Want het was beslist en onweersprekelijk een gedicht. Do week was nog niet om of zij rol de reeds de toonzaal uit. Dat was de eerste schrede op haar levensweg. Zij was verkocht. De gerechtigde vraag werd gedaan: „Aan wien?" Buiten wachtte een heer met witte slobkousen aan. Was hij de geëigende figuur er voor? Wat was hij: officier, diplomaat of koopman? Wij, die eiken morgen met een liefkozend oog de groote spie- celruiten van de toonzaal voorbij gaan, zien den wagen hoogst ongaarne de straat oprollen. Wij hopen maar, dat zij in goede handen komt. De heer met de slobkousen dan keek eelalcn naar de manoeuvre. Dan stapt- ie in, drukt bedaard op den starter, leunt op zijn gemak tegen het veeren- de rugkussen en rijdt gracieus weg. Hij chauffeert eerst een tijdje buiten de stad rond. Dan keert hij terug en luistert met bewondering naar het zui vere geluid der motoren en den lich ten gang der machine. Het was een verheven moment, toen zij de limousine ten geschenke kreeg. Zij zcide: „Dank je duizendmaal!" en gaf, terstond, ter cere van het cadeau, een feestje, 's Avonds mochten haar automobilistische vriendinnen, bij uit zondering, even met haar meerijden. Maar slechts tot om den hoek. Het be viel de vriendinnen uitmuntend. Den hoek minder. Het slechts echter de limousine. Die kreeg eenige ontvellin gen en een gekneusde linkerlongvleu- gel. zoodat zij naar de kliniek moest. En toen zij weer geheeld was en haar uiterlijk opnieuw met de kleur der onschuld prijkte, verwisselde zij van eigenaar. Want een wagen, waar een malheur mee gebeurd is. moet men niet behouden, als is hij nog zoo mooi. Kitty zei: „Ik ben heelemaal niet bij geloovig. maar geen redelijk mcnsch zou willen, dat ik er mee reed." Dat wilde de heer met de witte souspieds ook niet. En zoo gebeurde het, dat de wagen in handen van den opkomenden tenor geraakte. Het malheur werd hem na tuurlijk verzwegen. Zangers zijn eigen aardige menschen. Zij spelen het klaar, den mooist denkbaren auto, alleen om dat "hij wat al te onzacht tegen een muur opgetornd is, niet te kunnen zet ten. Nu stond de limousine avond aan avond van acht tot elf uur voor de Opera en wachtte tot het applaus der gloeiende vereersters verklonken en haar eigenaar afgeschminkt was. Dan reed zij langs omwegen en via eenige defige eet- endrinklokalen naar de stille voorstad, waar bankiers, kapita listen. industrieelen, gepensionneerde generaals, .groote kunstenaars en idem artisten wonen. Met welgevallen suisde zij onder in bloei staande kastanjeboomen door den nacht. Op haar glimmende motor kap wierp de maan haar tooverschijn- sel. Naast den tenor zat een blonde, soms ook wel een donkerharige dame. Eenigszins moede, met een nauwelijks merkbaar glimlachje om de lippen, luisterde zij naar zijn gesprekken; niet over kunst, maar over allcdaagsche dingen. Er kwam een tijd van gastvoorstel- lingen, en de auto werd met koffers en valiezen bepakt. Hoogdravend en delicaat raasde hij door het land. Langzamerhand kwam hij dik onder 't stof te zitten. Vóór hem lagen concert zalen en opera-theaters. Achter hem reeds een getal van vier cijfers aan kilometers, alsmede de schoonheden van Europa en vele elegante avontu ren. De wielen beklommen de bergpas sen der Dolomieten. Daalden af naar de Italiaansche kust. Woelden in het stof van Dalniatië en moesten dikwerf verwisseld worden. Dit verveelde den tenor. En toen bovendien de motor bij het overtrekken van de Hooge Tatra eigenwijs begon te kloppen, bereidde hij zich langzamerhand od een nieu wen wagen voor. Hij dacht er al over hoeveel P.K., hoeveel cylinders hij zou moeten hebben en of hij hem gestroom lijnd zou nemen. Maar voorloopig liet hij de aanschaffing nog even rusten en bracht de limousine om opgeknapt en, waar noodig, vernieuwd te worden, naar een hersfelplaats. „U hebt al eens een malheurtje gehad met dien auto, nietwaar? De. kardanas is nog al aar dig verbogen." Nu was het uit. „Dat moet mijn voorganger gebeurd zijn," riep de tenor woedend. „Gemeen, om mij zoo iets te verzwijgen!" 1-Iij kende geen angst, maar was zoo bijgeloovig als Pythia, de Apolio-priesteres van ouds. En hij liet zich. dienzelfden dag nog. een ca briolet toonen. Maar een fonkelnieuwe. De limousine ging naar een advocaat. Hij was haar reeds onverschillig wien zij toebehoorde. Zij verloor haar schit terend wit en werd grijs gelakt, met roode biezen. Nu leidde zij het leven van voorbeeldige stiptheid, 's Morgens om 8 uur kwam haar eigenaar de garage binnenwippen, drukte dan op den starter en suisde in gestrekten draf naar zijn kanfoor. De motor klop te nog altijd een beetje en de heele machine raakte wel een weinig los, maar ja. de wagen had toch ook geen kapitaal gekost. Hij bleef nog een jaar lang in vaste handen. Als de advocaat een medepassagier had, werd er in de limousine alleen maar over wet en recht en onrecht gesproken. Alleen als iemand het zuchten van den motor op merkte. sprak men ook van de verove ringen der techniek. Zij reed zesmaal in de week naar het rechtsgebouw en heel dikwijls naar het huis van be waring. Toen zij nog in de toonzaal stond, had zij zich de zaak geheel an- Een uiteenzetting met betrek, king tot de rol, die Parijs speelt bij het Oost.Afri. kaansche conflict Politiek der verzoening Men schrijft ons van Fransche zijde: Naarmate het Italiaansch-Ethiopisch conflict zich ontwikkelt en de onder handelingen tusschen Parijs en Londen cenerziids. tusschen Parijs en Rome an derzijds worden voortgezet, wordt de rol van Frankrijk in deze betreurens waardige zaak steeds duidelijker. Het is noodzakelijk, voor het oogenblik en voor de toekomst, de houding van Frankrijk in deze duidelijk te maken. De geschiedenis zal oordeelen. Men stelt de kwestie te dikwijls voor op een wijze, die zou doen vermoeden, dat Frankrijk zou moeten kiezen tus schen Engeland en Italië. In werkelijk heid heeft Frankrijk er zich toe be paald te kiezen tusschen den Volken bond en den oorlog. Het heeft geen en kele reden, en zou er geen enkel be lang bij hebben, te kiezen tusschen En geland en Italië: het blijft even sterk gebonden aan deze beide landen, zijn geallieerden in den wereldoorlog en het wordt daarin evenzeer door het ge voel als door het verstand geleid. Wan neer het beslist partij zou kiezen tegen den een of tegen den ander, dan zou het heele bouwsel, dat het met zooveel zorg voor de organisatie van den vre de gemaakt heeft, in elkaar storten Overigens is het zeer merkwaardig, dat men in officiëele kringen, zoowel te Rome als in Londen, altijd een volko men begrip voor de bijzondere situatie van Frankrijk cn ziin houding getoond heeft. De eenvoudige waarheid kan op de volgende wijze samengevat worden: Zonder eenige medewerking van Frankrijk te bedingen voor de politie ke bedoelingen van Italië met Ethiopië, hebben de overeenkomsten van Rome. voorafgegaan door het verdrag van Stresa. iedere gedachte aan een onder neming legen de onafhankelijkheid of iegen de souvereiniteit van Ethiopië buitengesloten. En hoe zou het ook an ders gekund hebben, nu er immers een verdrag bestond van 1906, inzake de Ethiopische kwestie, dat niet alleen Frankrijk en Italië, maar zelfs Italië, Frankrijk en Engeland verbond. Om nog niet eens te spreken over het Vol kenbondspact, het Italiaansch-Abes- sijnsch verdrag van 1928 en het En- gelsch-Italiaansch verdrag van 1925. Sinds het begin van de huidige crisll en lang voor dat Italië de vijandelijk heden begon, heeft men zeer strikt» aanwijzingen aan de Italiaansche re- eecring gegeven over de onvermijdelijke verplichtingen, die de eerbied voor zijn internationale verbintenissen Frank rijk. als onderteekenaar van het Vol kenbondspact. oplegde. En toch heeft Frankrijk, dat- zich vastberaden aan de ziide van Enge land. hetwelk het verdrag had toege past. geschaard had, slechts één oog merk eehad. toon het mechanisme van artikel 16 in werking gesteld moest worden: alle krachten inspannen om net conflict te beperken, een botsing in de Middellandsche Zee tusschen En geland en Italië te vermijden en deze laatste mogendheid een te groote vernedering of te groote verlie zen te besparen, een verzoeningspoli tiek. die Engeland zelf heeft mogelijk gemaakt door een onbegrensden goe den wil. Men kan zeggen, dat deze be- middelingsaclie van de Fransche re geering. herhaaldelijk door Mussolini „elf erkend, zoo ver gedreven is, als de eerbiediging van het pact en de vrij waring van een Fransch-Britscho sa menwerking het toeliet, een samenwer king. die door don Europeeschen toe stand meer dan ooit geboden was. De beperking, op deze wijze aan de toepassing van artikel 16 opgelegd, heeft Italië in staat gesteld het risico van mlitaire sancties, een blokkade ter zee. een sluiting van het Suez-kanaal te" Vermijden en het Europa mogelijk gemaakt een aanzienlijke ontspanning in de Middellandsche Zee te zien in treden. Laval's bemoeiingen Sinsdien heeft Laval, niettegenstaan de de moeilijkheden of gevaren, die zijn bemoeiingen met zich mee konden brengen, geen poging ongedaan gela ten om in het kader van den Volken bond een regeling te treffen, die. ter wijl zij de rechten en de behoeften van Italië evenals die van Ethiopië eerbie digde. tot een staking van de vijande lijkheden en een opheffing van de eco nomische sancties zou kunnen leiden. Maatregelen, waaronder Italië zal moe ten lilden, ongetwijfeld, maar waaron der zii. d|£ ze toepassen, uit plichtsbe sef ook zullen lijden. Zullen deze ononderbroken pogingen van Frankrijk door succes bekroond worden? Wij zullen het weldra weten. De sinds kort te Pariis ontstane over eenkomst, die zaak betreffende, tus schen sir Samuel Hoare en den heer Laval, opent geheel nieuwe perspectie ven voor de wereld. Alles hangt nu af van den goeden wil van Italië. Onover zienbare mogelijkheden voor de toe komst. en onmiddellijkfi resultaten wor den Italië aangeboden door de twee naties, die niét haar het nauwst be trokken zijn bij de Ethiopische kwestie. Engeland en Frankrijk, eng verbonden om den vrede te redden ders voorgesteld en gedacht, dat zij al leen voor het hoogere bestemd was. Maar zoo gaat het in 't leven gewoon lijk niet. Men moet het nemen, zooals het komt.. Over haar leven kon men een ballade schrijven. Er werden binnen haar deuren reeds de meest raadselachtige gesprekken ge voerd. Ook was zij getuige geweest van' minder fraaie gebeurtenissen. Zij herin nert zich vroolijke en treurige geval len. In haar interieur wercl gelachen of ook Wjel eens geweend. In een woord: zij had de menschelijke ziel leeren ken nen. Men is met haar naar het kerkhof s-ereden en den avond van denzelfden dag naar een bal. Zij is door een half dozijn handen gegaan en door verschil lende temperamenten bestuurd gewor den. Er hebben zwaarmoedige heeren achter haar volant gezeten en jonge- heeren met koortsachtige zenuwen. Jammer, dat. een limousine geen ro manschrijfster is. Zij zou boekdeelen vol kunnen vertellen. Na den advocaat diende zii een vee arts en een stofzuigeragent. De veearts raasde als de duivel. Hij had al zeven veroordeelingen opgeloopen. De agent reed voorzichtig, maar toch een vrouw over de heupen. Dat had de kleine limousine niet onbewogen gelaten. Zij moest werkelijk veel verduren in dit verdrietelijke leven. Intusschen werd zij steeds ouder. En ook steeds vaker begaven zich haar krachten. Zij werd geopereerd. Met de beste bedoelingen had men haar edele deelen vernieuwd. De cylinders, de drijfstangen.' de magneto, de bougies. Doch dagelijks toonde zij nieuwe gebre ken. Zij was uitgeput. De ventielen be gonnen te lekken, de kogellagers wer den »wakkelig en de veeren slecht. Links om den hoek, rechts om den hoek, stop. Dat was geen leven, dat was kramp. En al sterker en sterker drong zich de vraag op: hoe lang nog? Geheel op den achtergrond wenkte reeds het autokerkhof. Een poos lang diende zij nog een groentehandelaar. En haar ochtendar- beid is de groentemarkt. Waar eens ge parfumeerde vrouwen zpten, werd nu andijvie, kropsla en witlof in kistje» opgestapeld. Toen zij jong was, kreeg zij bekroningen en werd voor de kran ten gefotografeerd. Maar dat verandert er niets aan, dat zij nu op haar laatste beenen loopt. Sie bat ihre Schuldigkeit getan (BERNARD HAGEDORN). *Nou, wie heeft, dat geleverd ^London QplölonI»

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1935 | | pagina 12