i
Twee Stroppen
VOOR DE KLEINTJES
eigeew:
Een spel met knakkers
f *-,J
T£
17-
33E
M
KINDER COURANT
Op de Ruïne
Ben je wel eens bij de ruïne van Bre-
derode, dichtbij Bloomendaal, geweest?
't Is het ovorbüjfsel van een groot
kasteel, dat lang geleden door de heeren
[Van Brederode bewoond werd. Je kunt
daar nog de oude torens en de slot-
gracht zien.
I Stil is het daar en als je bij Je be-
zoek aan die ruïne het smalle bruggetje
overgaat en dan opziet naar de met
klimop en allerlei andere planten be
groeide muren, zul je je wol nooit af
vragen: „Zou die ruïne bewoond zijn?"
's Avonds is het daar niet zoo rustig.
pan vliegen je de vleermuizen om de
ooren en telkens hoor jo er het gekras
van de talrijke uilen. Ja, zoo'n oude
toren en een half vervallen gebouw
dat zijn voor ons, uilen, de meest ge
liefde verblijfplaatsen.
In Artis heeft men er zich op toege-
legd, aan alle dieren een woning te
\goven, zooveel mogelijk in overeenstem-
C.ming met hun natuur. Men treft cr wel
geen woestijn aan voor de leeuwen en
de kameelen, en ook geen oerwoud
voor de apen en de kolibri's, maar voor
ons, uilen, is er een muur opgetrokkon
van groote, roode, echte oude bakstee-
nen, voorzien van holen en schuilplaat
sen, begroeid met allerlei planten in
één woord: een prachtige ruïne.
In de gaten van dien muur huizen
eenigo tientallen uilen, van allerlei
soort, uit alle streken der wereld, hier
bijeen gebracht en van elkaar geschei
den door een stevig traliewerk, want
het is ons niet toegestaan bij elkaar een
Visite te maken.
[Van al die uilen ben ik de grootste
«n tcvons de oudste. Ik woon hier al
vijftien jaar. Mijn naam is Oehoe. Ge
lukkig, dat ik reeds volwassen was,
toen ik hier belandde, want anders was
ik misschien wel „Uilskuiken" ge
noemd en dat zou mij niet bovallon.
't Is mij met dien naam precies zoo
gegaan als den koekoek en den grutto.
Mijn gewone roep is „Oehoe!" en daar
om heet ik zoo. We zijn hier met ons
vieren, uilen van dezelfde soort. Dage
lijks krijgen we een flinke portie
Vleesch. Soms denk ik: „Ik wou, dat ik
alleen was!" Weet je wanneer? Als er
«en muis in ons verblijf verzeild ge
raakt; want wat is nu één muis voor
Vier uilen?,
[Verderop zitten katuilen, veldullen,
boschuilen, vischuilen en ook kleine
«teenuiltjcs.
Overdag is het hier rustig, maar
*s nachts zijn we allemaal in beweging
en dan zingen we het hoogste lied. De
1 menschen noemen dat ten onrechte
„uilengekras"; dat moesten zij niot
J doen. Heb ik ooit gesproken van hun
I „gillen" en „brullen" in 't Concertge-
bouw?
In de middelste afdceling van onze
uilenverblijven huist de Briluil. Hij is
uit Zuid-Amerika afkomstig. Op zijn
terrein bevindt zich een ouderwotscho
put met hoog opgemetselden stcenen
rand. 't Is eigenlijk geen put, maar hij
ziet er precies zoo uit, als do oude wa
terputten, die men vroeger op de bin
nenplaats van de kasteden dor edelen
aantrof on daarom past hij zoo vol
maakt bij onze ruïne.
Weet je, wat jammer is?
Dat we maar zoo heel weinig ruimte
hebben, om rond te vliegen! Als we
onzo vleugels oventjes flink uitslaan,
stooten we aan alle kanten tegen het
ijzeren traliewerk. Daaraan kunnen we
nooit wennen en dat zal er de oorzaak
wel van zijn, dat in onze heele ruïne
nog nooit een uilennest met levende
jongen gelegen heeft.
Mag er al eens een van ons zijn, die
ergens een ei deponeert, dan wordt dat
al heel gauw door een van de anderen
opgegeten en als je er wat van zegt,
dan is het: „O! Noem me niet kwalijk!
Ik dacht, dat het een muis was!"
De voorzijde van de ruïne wordt dus
in hoofdzaak door de uilen bewoond.
Nu zal ik eens wat vertellen van de
achterzijde.
Daar loopt langs 'de geheele lengto
van den muur een breede sloot pre
cies een oude slotgracht!
In dergelijke grachten prijkten vroe
ger de sierlijke zwanen, zooals men
dat nu nog zoo prachtig zien kan bij
het kasteel Staverden, nabij het Ud-
delermeer op de Veluwe!
Zwanen zijn er in onze slotgracht
niet, maar je moet eens zien, wat hier
al niet rondzwemt! In de eerste plaats
een aantal kokmeeuwen en eenden, die
den heelen dag schreeuwen en kwaken,
alsof ze ons, uilen, willen vertellen;
Jullie houdt ons 's nachts wakker met
je geroep en geknor; daarom zullen
wij er voor zorgen, dat Je bij jullio dó.g-
slaapjo ook een beetje muziclc hebt,"
Verder treft men daar vlugge water
hoentjes aan, die altijd bij hot zwem
men, zoowel als bij het loopen do groot
ste haast schijnen te hebben.
Dan nog zul je er een paar futen
zien, ongeveer zoo groot als een eend,
maar slanker, die tot de allerbeste dui
kers behooren. Ze zijn gemakkelijk te
herkennen aan hun langen hals en
hun dubbele, bruine kuif.
En de zonderlingste sinjeurs van
dat heele waterpartijtje zijn wel de
roerdompen, die soms aan een stok doen
denken, wanneer zij hals, kop en sna
vel recht naar boven steken, en dan
zoo een tijd lang onbeweeglijk blijven
staan. Dat die vogels het daar in en bij
onze „slotgracht" goed naar hun zin
hebbon, blijkt wel hieruit, dat er twee
families bij zijn, de eenden en de wa
terhoentjes, die soms nesten maken en
daar ook hun eieren uitbroeden.
Er waren eens twee kleutertjes.
Jan Albert en zus Grcctjc,
Dio loken sprokend op elkaar.
Dat bracht z'op een ideetje!
Want weet Je, wat ze deden, zeg,
Die beide kleine stroppen!
Om Moedertje op -zeck'ren dag
Eens o, zoo erg te foppen?
Jan trok do Jurk van Grootje aan,
Gaf Groet zijn brook)' on Jas.
En samen gingon ze naar Moes,
Die In de kamer was!
O, o, wat liep dia Moes er in!
Ze noemdo Grootje; Jan!
En tegen Jantjo zei ze; Greetl
Wat zog jo daar wol van?
Maar Moeder toch! riep Jan
bedroefd,
U doet ons groot verdriet!
U kent, 't iswerk'lijk meer dan erg!
Uw eigen kind'rcn niet!
Wat Moes tóen schrok! Dat snap Je
wel!
Ze keek zoo diep ontsteld!
Toen hebben die twee kleutertjes
Haar gauw de grap verteld.
R. WINKEI1
(Nadruk verboden).
Hoor eens! Klèp-klep-klèp-klep-
klèp-klep!
*n Zestal kleine voetjes gaat
't Is nog vroeg en „bijna" donker!
Door de Zondag stille straat.
En drie kleine kleuters loopen
Regelmatig op een rij.
Allen dragen mooie bloemen,
O, wat staan hun snuitjes blij!
(Nadruk verboden).
Want hun Juffrouw is toch jarigl
„Juffie" van de fröbelklas!
't Drietal mocht alleen naar Juf
gaan
Omdat 't zoo dichtbij toch was!
„Juffie" zal wel heel verrast zijn,
Want op bloemen is zij dol.
Strakjes staan in „Juffie's"-kamer
Alle, allo vazen vol!
C. E. d. t. H.
In één opzicht zijn wij, uilen, hun de
haas. Wij kunnon ten minste nog vlie
gen, maar zij niet, want ze zijn alle ge
kortwiekt. Dat is noodig ook, want zij
hebben geen ijzorgaas boven zich en
hot grachtje zou natuurlijk verlaten
zijn, als men den bowonors het vliegen
niet verhinderd had.
De winter is voor Amsterdam de
meeuwontijd, dan strijken er in het
water bij onze ruïne dikwijls vrije
meeuwen neer, die van het door den
oppasser klaar gezette voer willen pro-
fiteeron. Dan hebbon er nogal eens
schermutselingen plaats, die de rust
in onze omgeving verstoren, maar ove
rigens is de Ruïne van Artis voor ons
allen eon rustig pension voor het ge
heele jaar.
G. J. VISSCHER
(Nadruk verboden).
Zos weken robbedoezen
Vacantie was 't, een feest!
De koek is nu toch op en
Vacantie is geweest!
Het is begin September!
Dio tijd is dus voorbij.
Wij keerden weer terug van
Het bosch, dc zee. do hei.
Van wandeling en fietstocht,
Van dolen door het duin,
Van prettig samen spelen
In 't park en ln den tuin.
We kregen dikke wangen
En werden bruin gebrand.
Het lijkt wel, of de zon had
Een verfpot bij do hand,
Ons allen met oen kwastje
Eon dun, bruin laagjo gaf!
Hoe of jo ook jo best doet.
Je wascht dat niet er af!
Op 't oude, ruime schoolplein
Heeft steeds de school gewacht
Ik zal 't maar eerlijk zeggen:
't Ileb aan geen school gedacht!
Zos weken robbedoezen
Alleen denken aan pret!
Maar nu hot beste boentjo
Op school woor vóórgezetl
C. E. DE LILLE HOGERWAARD
(Nadruk verboden).
DAT KOMT VAN ONOPLETTENDHEID
door
C. E. de LILLE IIOGEftWAARD
Op den grooten zolder
Is het muizenbal,
Waarvan ik heel graag je
Wat vertellen zal.
Vroolijk zijn z' aan 't dansen
In hun beste pak.
Feest is T op den zolder
Onder 't hoogo dak!
Want Marietjo Ivraaloog
Werd vandaag de bruid.
Zij gaat trouwon, weet jo,
Mot Jan Spitsesnuit.
Alle muisjes wenschen
't Bruidspaar: veel geïuk!
Is me een gepiep, hoor!
O, wat is 't er druk!
En de muzikantjos
Spelen 'n leuke wijs
Nog uit oudo tijden.
Kijk oons! Opa Grijs
Gaat naar Oma Vaalstaart,
Maakt een buiging en
Piept: 't Is net, of ik de
Bruidegom nog bon!
En jij 't aardig bruidje,
Dansen kun jo toch!
't Allerliefste muisje
.Vind ik jou heusch nog!
't Feest daar op den zolder
Duurt nog heel, heel lang.
En geen enkel muisje
Is voor katten bang.
Hoe de man er uit zag, die_op een
bank had gozeten, waarop ^tond „Nat".
Verhaaltje op rijm
door
JO DAEMEN
Marjanneke had pas
een eigen tuin gekregen;
Gereedschap kreeg zo ook
en nog wat bloomenzaad;
„Wacht nu tot Zaterdag,"
zei Paps, „dan doen we 't samen
En wijs ik je precies,
waar alles 't beste staat."
Maar 's Woensdags, toen do zon
zoo straalde in haar tuintje,
Dacht ons Marjanneke,
(dat wachten moeilijk vond:)
,Het hindert immers niets,
al weet ik nog geen namen!"
En stopte at het zaad
maar lukraak in den grond!
Wat later kreeg ze ook
van Oma nog weer zaadjes.
„Die moeten bij don muur,"
zei Oma, „achteraan!"
Marjan dacht eigenwijs:
„Het lijkt me toch veel beter,
Dat Oma's bloemetjes
vóórin mijn tuintje staan!"
Er bloeide al heel veel
in Marianne's tuintje,
Alleen van Oma's zaad,
dat later was geplant.
Viel nog geen bloom te zien;
wèl kleine, groene blaadjes,
Van grappig, rond model,
met schulpjes uitgetand!
En dc vacantie kwam!
Marjan ging uit logeeren.
Toen het September werd,
was Janneke terug.
Ze dacht: „Zou cr al bloem
aan Oma's plantjes wezen?"
En liep het éérste naar
haar tuintje, vliegensvlug!
Het hééft tuintje vol
oranje-gele kelken!
Do and're bloemetjes
totaal er door verdrukt!
Eén lange rank is om
de zonnebloem gewonden,
Eén greep de asters aan
en heelt die neergerukt!
Want dio zijn toch builen
En de deur is dicht!
Vroolijk dansen muisjes.
't Is een leuk gezicht!
(Nadruk verboden).
Dit spel is wel tamelijk lastig om het
te maken; maar als het eenmaal klaar
is, zal het rijkelijk je moeite boloonon;
want het Is een buitengewoon aardig
en gezellig spel. Allereerst de naar alle
kanten beweegbare schijf. De bovenste
laag bestaat uit een ronde plank, waar
in ronde gleuven gemaakt zijn. Iedere
gieuf wordt ongeveer twee maal zoo
breed als een knikker. In het midden
van iedere gleuf is een gaatjo; alleen de
drie gaten, waarbij op de toekening een
a staat, zijn meer naar de kant ge-
plaatst. De knikker kan er dan langs
gaan. Je maakt de gleuven van carton
(rie bij K). De onderste schijf (half
rond van vorm) is evoneens in gleuven
verdeeld (zie B.). Iedere gleuf heeft een
nummer, dat overeenkomt me^het
nummer, dat bij de gaten op do boven
ste schijf slaat. We bedoelen dit, dat
als jo op de bovenste schijf een knikker
gooit door een gat, waarbij nr. 2 staat,
je knikker uit komt in een gleuf van de
onderste schijf, die ook het nummer
twee draagt (zie teokening).
Dczo beide schijven worden nu zoo
opgehangen, dat jo do beide lagen naar
allo kanten kan draaien. Als je goed de
beide teekeningen bekijkt, zul je kun
nen begrijpen, hoe alles in elkaar zit.
Do regels van het spol zijn zeer een
voudig. Er wordt gespeeld met 3 knik
kers. Je begint ze voor in de bak to
leggen en probeert dan, door de belde
schijven allo kanten op tc bewegen, het
nummer 10 tc bereiken. Degeen, die
met zijn 3 knikkers in een van te voren
bepaald aantal beurten de meeste pun
ten kan halen, is winaar.
Oost-Indisch' kers! Och, och!
En dan te moeten denken,
Hoe mooi die bonte pracht
aan 't muurtje had gestaan
't Is eigen schuld, Marjan!
Dat komt van eigenwijsheid;
Die fopt ons dikwijls hoorl
Denk daar nu voortaan aanl
[(Nadruk verboden),
WAAR IS DE TUINMAN?
((Nadruk verboden).