DAGBLAD
AMERSFOORTSCH
DAGBLAD
15
Een tweede martelaar
Over Boeken
en Schrijvers
THANS
CENT PER WEEK
MET GRATIS
ONGEVALLENVERZEKERING
De Dreyfus-zaak
Nieuwe uitgaven
DROGISTERIJ „DE GAPER"
DE HERFST IS
NABIJ
GIJ ZIJT GEEN
'YSFOORTER"
ZONDER HET
„AMERSFOORTSCH
DAGBLAD"
99
99
Von Schwartzkoppen, die den
sleutel der geheimen in
zijn hand had, moest
zwijgen
IN een lange journalistenloopbaan
zijn allicht enkele perioden te vin
den, waaraan de herinnering niet
kan worden uitgewischt.
Uit het reeds eenigszins ver veleden
doemen zoo b.v. met merkwaardige dui
delijkheid de indrukken op van de Drey
fus-zaak, van den oorlog der Rngelschen
tegen Transvaal en Oranje-Vrijstaat
(„den Boerenoorlog") en van het begin
van den grooten wereldoorlog in Aug
1914.
„De tweede martelaar" is te vinden
In de Dreyfus-zaak, de Dreyfus-zaak,
waarvan eens gezegd is, toen het laat
ste hoofdstuk zich afspeelde voor het
gerecht te Rennes, dat zij voor velen,
die de spannende dagen daór medeleef
den, noodlottig zou kunnen worden ten
gevolge der heftige emotiön, die zij mee
bracht Wijlen mr. H. Louis Israels, des
tijds correspondent van het „Algemeen
Handelsblad" te Parijs, liet zich aldus
uit. Hij volgde van uur tot uur de wor
steling om recht, die ten slotte eindig
de met het eerherstel van den marte
laar van het Duivelseiland, kapitein
Dreyfus.
Mr. Israels kon toen niet weten, dat
•r een tweede martelaar was, wiens
naam ternauwernood en uit diplomatie
ke overwegingen slechts met de uiter
ste behoedzaamheid werd genoemd en
wiens martelaarschap een geheel an
der karakter had. Nu, na vele jaren, na
dat de dood reeds in 1917 een einde
maakte aan dat martelaarschap kennen
.wij zijn lijden. De wereld heeft kunnen
vernemen wat hem drukte tijdens de
laatste jaren van zijn leven en zij ver
nam als door een stem van do overzijde
van het. graf de niet tegen te spreken
bevestiging van de verlossende vrij
spraak te Rennes Zij hoorde, wat hij
bad geleden, omdat hij moest zwijgen
bij het aanzien van een straf, waarvan
hij de onrechtvaardigheid wist.
Het klinkt als een hoofdstuk uit een
griezel-roman. Ziehier de korte samen
vatting van den tegenhanger der Drev-
fus-tragedie:
Den lOen Juli 1894, zoo vertelt Ivan
Bniehl in een omstreeks het jaar 1930
verschenen boek, meldde zich bij ma
joor von Schwartzkoppen, den Duit-
echen militairen attaché te Parijs, een
Fransch officier in burgerkleeding aan,
die verklaarde door den nood gedwon
gen te zijn, zijn diensten Duitschland
aan te biedpn en zich op deze wijze geld
te verschaffen. Eenige dagen later hief
de onbekende zijn incognito op Hij stel
de zich voor als majoor graaf Walsin
Esterhazy, bataillonseommandant in het
71e infanlerie-regiment te Rouaan. Zijn
mededeelingen waren zóó belangrijk!
dat de militaire attaché- zich verplichl
achtte er zijn superieuren te Berlijn
mede in kennis te stellen. Hem werd
daarop gezegd, zich met de oogenschijn-
lijk zeer juiste „bron van inlichtingen"
In verbinding te stellen. Esterhazy
bracht daarop zijn eerste documenten
en ontving voor zijn verraderswerk de
eerste duizend francs.
r Dat was het begin van den spionnen-
dienst, waaruit de tragische Dreyfus-
zaak zou voortkomen. Een officier van
bet Fransche leger werd een verrader
van zijn land en Duitschland aanvaard
de zijn diensten. Waarom niet? Spion-
nage [tusschen de volkeren, die sterk
gewapend tegenover elkaar staan was
en is, helaas een onderdeel van
de voorbereiding tot den krijg en werd
en wordt geduld, niettegenstaande
bet stuitend immoreele, dat er in som
mige gevallen aan verbonden is.
In, October van hetzelfde jaar werd
daarop de kapitein van den Franschen
generalen staf Alfred Dreyfus gevangen
genomen. Hem werd verweten in ver
binding met het Duitsche gezantschap
"te Parijs gestaan te hebben en aan dat
gezantschap militaire geheimen te heb
ben uitgeleverd Als bewijsstuk diende
een „borderel", een geschrift, behooren-
de tot andere documenten en waarin
die documenten stuk voor stuk werden
opgenoemd. De persoon echter, die deze
documenten had uitgeleverd, was ma
joor Esterhazy. „Het borderel" zelf was
nimmer in handen van den Duitschen
militairen attaché gekomen, doch was
op geheimzinnige wijze bij de Fransche
corttra-spionnnge aangeland Daar werd
bet onderzocht en verklaard geschreven
te zijn in het handschrift van den jood
schen kanitein Drevfus Deze verklaring
berustte op een misverstand. De Fran
sche autoriteiten waren op een valsch
spoor: zoowel de documenten als „het
borderel" waren van Esterhazy afkom
stig en Drevfus had niet het minste
aandeel in de geheele geschiedenis.
De autoriteiten achtten echter haar
spoor juist, haar meening gegrond en
Drpyfus werd, zooals bekend ls, van
hoogverraad beschuldigd, veroordeeld
an naar het Duivelseiland verbannen.
De ware spion en schuldige werd in
een proces, dat hem werd aangedaan,
toen er tegen hem vermoedens van
spionnage gerezen waren, vrijgesproken.
Hij week echter uit naar Engeland waar
hij na korten tijd zijn leven eindigde,
zonder ook maar het geringste woord
te spreken, dat de onschuld van Drey
fus had kunnen doen vermoeden.
Zolas „J'accuse"
Daarop volgde het beroemd geword-m,
het nobele initiatief van Zola, die zijn
beschuldigenden brief „J'accuse" de we
reld in smeet en daarvoor veel smaad
onderging. Weer kwam er een proces.
Zola werd veroordeeld. Een nieuwe in
terventie had plaats. Kolonel Piquart,
de latere minister van oorlog, wien
Dreyfus' schuld onaannemelijk scheen,
pakte de zaak aan. Een vervalsching,
gepleegd door een zekeren kolonel Hen
ry, die in het Dreyfus-proces een be
ruchte en belangrijke rol speelde, werd
ontdekt; kolonel Henry pleegde zclf-
mooid (31 Augustus 1898). Daarop werd
kolonel Picquart door de anti-Drevfus-
sards in rechten vervolgd; revisie van
het proces-Dreyfus werd verkregen,
doch opnieuw werd Drevfus veroor
deeld. Maar de beweging om ophelde
ring, om recht, was niet meer te stui
ten, nieltegenstaande alle kracht inge
spannen werd om de schrikkelijke ver
gissing van den krijgsraad te bedekken.
Mannen als Clemenceau, Schcurer-Kest-
ner, Gabriel Monod eischten, dat de
schuldquaestie opnieuw werd onder
zocht. In den advocaat Labori had Drev
fus een machtigen verdediger. Al werd
deze advocaat door een schot in den
rug den dag, waarop te Rennes de be
slissende de vrijsprekende uitspraak
naderde, verhinderd te pleiten, het
hielp niet. De waarheid was naderen
de; de waarheid zou zegevieren en ein
delijk, cin-de-lijk, in 1906 werd Drevfus
vrijgesproken, gerehabiliteerd en van
zijn eiland teruggehaald. Na twaalf
jaar!
Dat was de tragedie-Dreyfus, marte
laar als weinigen.
Een tegenhanger
Doch nu zijn tegenhanger.
Dat is het drama, de tragedie van het
verplicht stilzwijgen, het stilzwijgen uit
overwegingen van wat men hoogstaats-
Duel op het ijs
(Schilderij van Pieter Iluys).
belang noemt, waarmede eer en gewe
ten gemoeid zijn. Het is het drama, de
tragcdie-Schwartzkoppen. De veal be
sproken, veel aangevallen, met vijan-
digen blik beschouwde militaire attaché
van Duitschland verklaarde herhaalde
lijk Dreyfus niet gekend te hebben. Ilij
vond geen geloof. Ook de energieke, pu
bliek gegeven verklaringen der Duit
sche regeering, dat zij in geenerlei be
trekking tot Dreyfus had gestaan, von
den geen ingang bij de verwoede vijan
den van den Franschen kapitein. Er
waren immers documenten, er was „het
borderel" en dan een schrijven van den
militairen attaché von Schwartzkop
pen zelf, zich uitsprekend over „cette
canaille de D.", over „dat canaille van
een D". Maar met deze „D." was niet
Drevfus bedoeld, doch een zekere Du
bois, die ook kleine, vuile zaakjes ten
nadeele van het Fransche leger met het
buitenland dreef.
Schwartzkoppen kon de onschuld van
Dreyfus uitroepen, doch den waren
schuldige kon hij niet noemen. Dat is
de vloek, die op het aanvaarden van
spionnenhulp rust. Men kan een spion,
die ziju eigen land verraadt, verachten;
hem noemen, hem aan de kaak stellen
kan men niet. De koopcr van de verra
dersdiensten is tegenover den verrader
gebonden tot stilzwijgendheid. Hij is
door den koop zijn medeplichtige en
zijn land, dat van dien koop het voor
deel trekt, mag hom, noch den verra
der van zich af schuiven. Zoo zegt het
ongeschreven wetboek derinternatio
nale spionnage.
En zoo moest Schwartzkoppen
zwijgen. Hij had den sleutel der ge
heimen in zijn hand. Dat wist men.
Men wees hem aan als zoodanig. Hij
moest spreken, eischte de Fran-
A. H. M. RomeinVerschoor.
Vrou w e n s p i e g e 1. Een
literair-sociologische studie
over de Nederlandsche Ro
manschrijfster. 2e herziene
druk. Amsterdam, Em. Quéri-
do's U. M. 1936).
HET ligt in mijne bedoeling, in twee
artikelen eene bespreking te geven
van het alleszins merkwaardige
geschrift over de Nederlandsche ro-
manièra van Mevrouw A. H. M. Ro
mein—Verschoor. Mevrouw Romein
heeft in haar boek gepoogd een karak
terschets te geven van de belangrijkste
Nederlandsche schrijfsters van dezen
tijd, maar zij doet dat volgens een be
paalde methode, en het is die methode,
waarover ik in dit eerste artikel eenige
algemeene opmerkingen wilde geven.
In hare inleiding verklaart Mevrouw
Romein: „Er is een literatuurbeschou
wing mogelijk, die bijna principieel
iedere kennis omrent de persoon van
den kunstenaar afwijst, om uitsluitend
te vragen naar de schoonheidswaarde
van zijn werk. Deze methode, waarvan
ik het bestaansrecht geenszins ontken
nen wil, is de mijne niet geweest. De
eerste is er een van zuiver persoonlij
ken aard. Het ex officio lezen van een
groot aantal door vrouwen geschreven
romans richtte mijn belangstelling
steeds minder op een peilen van hun
waarde als kunstwerk en steeds meer
op kultuur-historischc vragen als deze:
wat laat zich in onze literatuur van de
laatste vijftig jaar aflezen omtrent de
kultureele beteekenis van de „vrouwen-
bevrijding?" Haalt de vrouw haar lite
raire achterstand in, qualitatief en
quantitatief, en treedt daarbij een ver
effening op. die de onderscheiding van
een afzonderlijke vrouwen-literatuur al
le recht ontneemt, of overweegt voor-
loopig de neiging de verworven vrijheid
te gebruiken om zichzelf te zijn?
Een tweede reden van de voorkeur
der schrijfster tot de sociologische lite
ratuurbeschouwing was gelegen in het
feit, dat er naar baar indien geen
kunstwerk is, waarbij hef kunstzinnig
genieten moet samengaan met een zoo
groote mate van begrip als de
roman. Nergens zoo sterk als in don
roman spreken niet alleen het artistieke
kunnen, maar ook de intelligentie, de
kennis, de levenservaring en de werel l
beschouwing van den auteur mee. In
geen kunstwerk komt de sociale habi
tus van den maker zoo onmiliellijk
tot uiting, en de roem van geen kunst
werk steunt meer op de overeenkomst
van socialen staat en inzicht bij den
maker en zijn publiek. Bij gevolg
aldus de conclusie van Mevrouw Ro-
DOOR
P. H. RITTER JR.
meynVerschoor kan de beoorleeling
van een roman niet alleen als factor in
de kuituur -historie van zijn tijd, maar
ook als literair product, niet buiten
het sociologische omgaan.
Er is over deze fundamenteele opvat
tingen een en ander te zeggen. In de
eerste plaats, dat de beide tendenzen
van Mevrouw RomeinVerschoor on
derling tegenstrijdig zijn. Haar eerste
aanleiding om tot een sociologische litcra
tuurmethode komen, vloeit voort uit
een sociologische belangstelling. Me
vrouw Romein vraagt zich af, hoe be
schouwing van een letterkundig ver
schijnsel kan leiden tot een sociologi
sche conclusie. Maar wanneer Mevrouw
RomeinVerschoor opmerkt, dat men
een roman niet behoorlijk kan beoor-
deelen zonder dat men zich rekenschap
geeft van de sociale opvattingen en om
standigheden van zijn auteur, dan is de
sociologie niet doel, maar middel. Dan
dient bet sociologische element tot
hulpmiddel van een aesthetische waar
deering.
Het wil mij voorkomen, dat dit dua
lisme in het uitgangspunt het groote
bezwaar is, dat men tegen dit geschrift
kan opperen. Want de literaire verschij
ningsvorm is op zichzelve een onvol
doende maatstaf om de reactie van de
vrouw op haar „bevrijding" aan te toet
sen, zij kan slechts partieele waarde
hebben in een algemeener onderzoek.
Omgekeerd is de sociologische visie op
letterkundige figuren een noodzakelijk
onderdeel voor het vastleggen van een
aesthetisch oordeel. Evenmin als de be-
oordeelaar van een schilderij kan do
bcoordeelaar van literatuur achteloos
voorbijgaan aan het historische kader,
waarin de roman geplaatst is, aan de
gesteldheid der schrijvers-generatie,
waaraan de roman ontsproten is. en
aan de sociale tendenzen van zijn schep
per. Eerst bij volkomen begrip van deze
historische en sociologische omstandig
heden is een zuivere aesthetische waar
deering mogelijk, die ze doet gelden, c
ze dan wellicht als hulzen af te wer
pen om er het rein-aesthctisch oordeel
uit te behouden.
Mevrouw RomeinVerschoor hinkt in
dit boek van de aesthetische naar de so
ciologische tendenz, en omgekeerd, en
dit ontneemt er de duidelijkheid aan,
die in overeenstemming zou moeten
zijn met de scherpzinnigheid, waarmee
zij vele figuren en verschijnselen der
literatuur heeft ontleed.
Laat mij als voorbeeld geven, haar be
schouwing over de beweging van '80, die
als een op zichzelf zeer oorspronkelijke
uitlegging mag gelden, maar dat liet
hybridisch symptoom aan den dag
brengt, dat het werk van Mevrouw Ro
meinVerschoor eigen is.
Mevrouw Romein verwerpt de rornan-
tisch-aesthetische interpretatie, welke
Anthonie Donker van de beweging van
'80 heeft gegeven. Zij tracht op tc spo
ren, in hoeverre die beweging wijdere
maatschappelijke invloeden heeft ten
gevolge gehad. Zij moet, noodzakelijk,
eindigen niet een resultaat, dat haai
zelf als zoekster naar sociologische ont
wikkeling weinig moet hebben be\re-
digd. De beweging van '80 is eigenlijk
zoo doet Mevrouw Romein uitkomen,
een liberale beweging. Met al hun hevig
heid, met al hun indecentie, hebhen de
Tachtigers niet anders bereikt, dan op
nieuw ruim baan te eischen voor die al
gemeene menschelijkheid, welke het
liberalisme in zijn vaandel geschreven
heeft. Maar die een ideologie voorstel
len, welke Mevrouw Romein niet als de
in de sociologische ontwikkeling van
den tijd passende ideologie aanvaardt.
Ja toch, de Tachtigers hebben nog iets
anders gedaan. Zij hebben door hun spe-
cialiseerende woordkunst den weg ge
ëffend voor de taal dos dagclijkschen
levens. Het studeerkamer-humanisme
van een Potgieter en een Iluet hebben
zij overwonnen door het af te breken
met een ander exces, het wormstekig
woordgeknutsel, waaraan zich Ary
Prins er. van Deyssel hebben schuldig
gemaakt. Uit deze botsing moest noodza
kelijk het realisme voortkomen, en dat
realisme nu, is de literaire toestand,
waarin de vrouw zich zoo bizondcr vei
lig voelt. Omdat het behoort bij haar
eenvoudige, weinig constructieve, na
tuur. Langs deze banen heeft de Nieuwe-
gidsbeweging de vrouwenpsyche gele
genheid geschonken zich te ontplooien,
zonder nochtans de vrouw tot het hoo-
gere bewustzijn te hebben gebracht,
waarop de Emancipatie haar wcnscht.
De lezer ziet, het is alle4; vernuftig ge
vonden, het is een schitterende hypo
these, die Mevrouw Romein ons biedt.
Maar het dualisme van haren inzet leidt
haar tot een gemis van exactheid, dat
door de scherpte en oorspronkelijkheid
van haar geest niet geheel wordt, gneom-
penseerd. In een tweede artikel moge
deze kritiek nader worden ontwikkeld.
sche verdediger. Hij moest licht
ontsteken in de duisternis, zeido
Zola. Hij k o n en mocht den on
schuldige toch niet laten lijden.
Maar Schwartzkoppen kon niét
meer doen dan den onschuldige on
schuldig verklaren. Den schuldige
noemen mocht hij niet, bewijzen
mocht hij niet leveren.
Ilij werd door de Duitsche regeering
teruggeroepen. Hij trad weer In den ge
wonen krijgsdienst. Als kolonel, als ge
neraal werd hij door advocaten, journa
listen, door de familie Drevfus, door de
openbare mcening der beschaafde we
reld en zeker niet het minst door zijn
eigen geweten gedrongen om tc spreken
en het geheim van den schuldige te
openbaren. Maar hoe moest en bleef
zw ijgen: zoo eischte zijn beroepseer, zijn
beroepsplicht van hem. De waarheid,
ja, hij kende die. Maar anderen moes
ten die, in vele jaren van pijnlijk zoe
ken, vinden en ontwringen aan haar
bedclvcrs, moesten Esterhazy tegen den
wil dor Fransche kliek op het spoor ko
men en een proces tegen hem mogelijk
maken.
Ilij, Schwartzkoppen, kon niet meer
doen dan te herhalen, wat ook de Duit
sche regeering had verklaard: „Nooit
zijn wij met Dreyfus in contact ge
weest."
In dien bitteren nood van een ge
prangd hart heeft hij, von Schwartzko
pen, lucht gezocht, naar adem gesnakt
door neder te schrijven wat de waar
heid was in de Dreyfus-zaak. Ilij stierf
in 1917. Dertien jaar later verschijnt
zijn onthulling. Het Berlijnsche „Verlag
fur Kulturpolitik" publiceerde „Die
Wahrheit über Dreyfus vom Militarat-
faché von Schwartzkoppen. Aus dem
Nachlasz herausgegebcn von Bcrnhard
Schwertfeger."
Schwartzkoppen's documenten com-
pleteeren het 9e en het 13e deel van de
verzameling publication van het Duit
sche ministerie van buitenlandsche za
ken: „De groote politiek der Europce-
schc kabinetten 1871—1914", de mono
graphic van Waller STeinhals en Bruno
Weil, evenals het opstel van dr. Frie-
drich Thimmcs, die zijn studie: „De
gezanton en militaire attache's" noem
de. Ook het groote werk van Jules Rei-
nach: „Geschiedenis der Dreyfus-zaak"
wordt door Sclnvartzkoppen's aanteeke-
ningen afgerond. De volledige geschie
denis der spionnage, die „de Dreyfus-
zaak" genoemd wordt, kan pas geschre
ven worden na de publicatie door
Schwertfeger van Schwartzkoppen's
openbaringen. De Duitsche militaire at
taché heeft het tijdstip der openbaar
making verschoven tot een datum,
waarop zijn mededeelingen geen on-
schuldigen konden kwetsen. Dreyfus
was vrijgesproken en in eer hersteld.
Esterhazy behoorde niet meer tot de
levenden. Kolonel Henrv had zich zelf
gericht. De politieke storm, die de Drey
fus-zaak over Frankrijk deed gaan, zou
zich in 1930 zeker hebben gelegd. Der
tien jaar na von Schwartzkoppen's dood
echter zien we door zijn nagelaten ge
schrift op den achtergrond van de Drev-
fus-tragedie een tweeden martelaar ver
rijzen en beseffen we, welk een moreel
lijden de Duitsche militaire attaché von
Schwartzkoppen heeft ondergaan bij
het pijnlijke conflict tusschen zijn be
roepseer en zijn zuiver en groot men:
schelijk rechtsgevoel.
A. J. BOTHENIUS BROUWER.
MUZIEK
llllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllll rr- -\
Gewoonlijk brengen de best bedoelde
inzichten, wanneer zij zonder verdraag
zaamheid worden toegepast, de men-
schen tot zeer verkeerde daden.
Montaigne.
Boy Wolsey: Jan Piere
wiet. Uitgaven van Gorcum
Assen.
De tweede druk van dezen budel met
135 liedjes kwam eenige weken gele
den van de persen. De eerste druk be
stond uit tienduizend exemplaren en
liet schijnt, dat de jeugd nogal met
„Jan Pierewiet' was ingenomen. Want
liet is geen bagatel om zoo'n groot aan
tal in deze koóparme tijden kwijt te
raken. Men vindt in dit boekje tal van
aardige wijsjes in meestal goede muzi
kale en letterkundige bewerkingen. Boy
Wolsey had ook kranige medewerken
den: Corstius, Geert Dils, Yvonne de Man
en Margot Vos. Wie behoefte heeft aan
wandelliederen wordt door Wolscv niet
teleurgesteld en het is maar te hopen,
dat de jeugd deze melodieen met plezier
zal zingen Enkele fouten kan Bob
Wolsey bij een volgenden druk her
stellen; het zijn nu wel geen kardinale,
maar 't is toch beter ze niet te laten
staan. „Ain Boer" bijvoorbeeld is een
Groningsch volksliedje; „De Linde" is
een Duitseh volkslied uit de 16c eeuw;
bet tweede couplet van „de fiere Pink
sterblom" is op Terschelling niet be
kend: Henk van Laar maakte deze
woorden in een overmoedigen bui
Maar ik wensch „Jan Pierewiet" een
gul onthaal bij de zingende rijpere
jeugd; hij is een vroolijke. levenslustige
en muzikale kwant.
De waarde van den gemiddelden
man voor de vrouw steekt meer in
diens mannelijke natuur, dan in zijn
mannelijken geest; toch komt tot de
•vrouw van den man de hoogste waar-
heid, de waarheid zelve van het leven.
JULIANAPLEIN 4
naast Apotheek Haan.
Wij ontvingen:
Leukodont Tandpasta 0.6S
Tandborstels 0.75
Mondwater 1.50
Volgens voorschrift v. Tandarts
Mertens den Haag (Ned. Fabr.)
Overal rijpen de
vruchten
In ons voortuintje staat een wildo
appelboom, die prachtig gebloeid heelt
in Mei en waaraan nu do glanzend roo-
de en stralend gele vruchten rijpen.
Eetbaar zijn zij niet, maar het is oen
lust voor liet oog naar deze sierlijke,
blinkende, kleurige vruchten van den
heifst te zien.
Najaarsvruchten, dc goede milde voe
dende vruchtbare uardc, die in dc wen
teling der seizoenen nu stilaan door het
herfstlicht wordt beschenen, is er vol
van in deze dagen. Overal waar go
wandelt zul U na de bloei van leutc en
zomer, tusschen dc overdaad van in tui
nen en parken vooral hier en daar nog
overdadige vorstelijke bloei, de schoon
lieid en dc overvloed der vele en veel
soortige vruchten opvallen.
Reeds naakt de herfst met purper
en met goud
Met vogeltrek en zilverdraad.
met regen,
Dan wordt het stil en stiller
in het woud
Terwijl de bladeren ritselen
allerwegen,
zegt Reinier van Genderen Stort, die na
zijn bekende prozawerken nu op wat
ouderen leeftijd met verzen debuteert
in zijn bundei Najaarsvruchten. En ja.
dat alles zal er weer zijn, het is voor
een deel al "ckomen: het purper en het
goud, de zilveren herfstdraadweefsels,
de zingende, roepende vogeltrek en do
stilte, dc zuivere stilte van den herfst.
In die stilte van het gouden herfstuur,
in de ritseling van den grijzen regen, in
de vlagen van het stormgeweld, hangen
de vruchten te rijpen als schoonc tooi
en rijke oogst dezer weken.
Zwart glanzen aan den wegzoom de
vlierbessen, zwart met een donker-pur-
peren schijn. Zoo zoet als de roouiigo
bloemen geurden in Juni, zoo kostelijk
tooien nu de diep-donker-paarse vruch
ten September. En waar aan den weg
rand in 't voorjaar, in den vroegen zo
mer dc Mcidoornbloescm één witte
weelde was, daar staan nu hier do
enkele struiken, elders de dichte bosch-
jes vol donken oodc bessen, als een
spikkeling van felkleurige kralen hiéi
en daar, in dichte, volle, rijkbeladcn
trossen soms aan de takken.
Vruchten van den herfst, zij worden
geoogst van de velden, verzameld in de
schuren, zij hangen ook voor een groot
deel ij del, onnut naar het schijnt, in den
wind. Maar wat voor den mensch onnut
schijnt, komt aan dc vogels, aan andero
dieren ten goede en daardoor indirect
ook vaak aan den mensch. En boven
dien, wat vragen wij altijd naar nut en
onnut. Wat recht hebben wij om alles
naar onze beperkte menscheïijkö maat
staven te meten? Gods rijke schepping
gaat boven nut en onnut uit. De vruch
ten rijpen, laten wij ons aan hun glans
en kleur verlustigen, ons over hun
schoonheid verblijden. Daar tusschen do
doornige takken rijpt de braamhes aan
den slootkant. We plukken cr wat van
en genieten ook met de tong van dezo
gaven van laten zomer en herfst. Daai
tusschen '1 riet, staan dc bruine kolven
van de lischdodden als edele tooi van
den waterkant cn 't riet zelf toont don
kerpaarse vruchtpluimen. Ginds in 't
duin is het het zacht oranje van do
duindoorns, het prachtige rood van do
kardinaalsmuts, liet heerlijke terra van
dc lijsterbessen, dat dc hellingen en do
valleien kleurt en siert. Aan den bosch-
rand laat de kamperfoelie zijn roodc
vruchten .rijpen cn de wilde rozen ton
nen hier on elders hun gele en karmo
zijnen bottels. In 't moerasland verbloeit
do gele plomp almeer tot groen-hruin
verweerde vrucht en de gele lisschcn
laten al weken, al maanden lang haar
zaaddoozen hangen om 't kostbare zaad
te verstrooien op don wind. Ik doe manr
een enkele greep uit de keur van herfst-
viuchten. die als rijke herfstpraeht alom
tot kleino en stille genietingen noodt,
die duidelijk zichtbaar voor ieder maar
ook vaak stil in 't verborgen voor den
naarstigen speurder, den eonz-up"
zwerver alleen fonkelt en glanst. Tn do
wijde dione rust van hef naiaar geurt
en glooit de aarde vol wonderbare
soboonheid.
Do herfst. zegt van Genderon Stort in
do bundel die ik noemde en die den
titel van deze hiidi*age voert:
De herfst is gansch verzadigd
van den zomer,
Zijn voorrecht is de wijde, diepe
rust
A. L. B.