DAGBLAD AMERSFOORTSCH DAGBLAD 15 Een tweede martelaar Over Boeken en Schrijvers THANS CENT PER WEEK MET GRATIS ONGEVALLENVERZEKERING De Dreyfus-zaak Nieuwe uitgaven DROGISTERIJ „DE GAPER" DE HERFST IS NABIJ GIJ ZIJT GEEN 'YSFOORTER" ZONDER HET „AMERSFOORTSCH DAGBLAD" 99 99 Von Schwartzkoppen, die den sleutel der geheimen in zijn hand had, moest zwijgen IN een lange journalistenloopbaan zijn allicht enkele perioden te vin den, waaraan de herinnering niet kan worden uitgewischt. Uit het reeds eenigszins ver veleden doemen zoo b.v. met merkwaardige dui delijkheid de indrukken op van de Drey fus-zaak, van den oorlog der Rngelschen tegen Transvaal en Oranje-Vrijstaat („den Boerenoorlog") en van het begin van den grooten wereldoorlog in Aug 1914. „De tweede martelaar" is te vinden In de Dreyfus-zaak, de Dreyfus-zaak, waarvan eens gezegd is, toen het laat ste hoofdstuk zich afspeelde voor het gerecht te Rennes, dat zij voor velen, die de spannende dagen daór medeleef den, noodlottig zou kunnen worden ten gevolge der heftige emotiön, die zij mee bracht Wijlen mr. H. Louis Israels, des tijds correspondent van het „Algemeen Handelsblad" te Parijs, liet zich aldus uit. Hij volgde van uur tot uur de wor steling om recht, die ten slotte eindig de met het eerherstel van den marte laar van het Duivelseiland, kapitein Dreyfus. Mr. Israels kon toen niet weten, dat •r een tweede martelaar was, wiens naam ternauwernood en uit diplomatie ke overwegingen slechts met de uiter ste behoedzaamheid werd genoemd en wiens martelaarschap een geheel an der karakter had. Nu, na vele jaren, na dat de dood reeds in 1917 een einde maakte aan dat martelaarschap kennen .wij zijn lijden. De wereld heeft kunnen vernemen wat hem drukte tijdens de laatste jaren van zijn leven en zij ver nam als door een stem van do overzijde van het. graf de niet tegen te spreken bevestiging van de verlossende vrij spraak te Rennes Zij hoorde, wat hij bad geleden, omdat hij moest zwijgen bij het aanzien van een straf, waarvan hij de onrechtvaardigheid wist. Het klinkt als een hoofdstuk uit een griezel-roman. Ziehier de korte samen vatting van den tegenhanger der Drev- fus-tragedie: Den lOen Juli 1894, zoo vertelt Ivan Bniehl in een omstreeks het jaar 1930 verschenen boek, meldde zich bij ma joor von Schwartzkoppen, den Duit- echen militairen attaché te Parijs, een Fransch officier in burgerkleeding aan, die verklaarde door den nood gedwon gen te zijn, zijn diensten Duitschland aan te biedpn en zich op deze wijze geld te verschaffen. Eenige dagen later hief de onbekende zijn incognito op Hij stel de zich voor als majoor graaf Walsin Esterhazy, bataillonseommandant in het 71e infanlerie-regiment te Rouaan. Zijn mededeelingen waren zóó belangrijk! dat de militaire attaché- zich verplichl achtte er zijn superieuren te Berlijn mede in kennis te stellen. Hem werd daarop gezegd, zich met de oogenschijn- lijk zeer juiste „bron van inlichtingen" In verbinding te stellen. Esterhazy bracht daarop zijn eerste documenten en ontving voor zijn verraderswerk de eerste duizend francs. r Dat was het begin van den spionnen- dienst, waaruit de tragische Dreyfus- zaak zou voortkomen. Een officier van bet Fransche leger werd een verrader van zijn land en Duitschland aanvaard de zijn diensten. Waarom niet? Spion- nage [tusschen de volkeren, die sterk gewapend tegenover elkaar staan was en is, helaas een onderdeel van de voorbereiding tot den krijg en werd en wordt geduld, niettegenstaande bet stuitend immoreele, dat er in som mige gevallen aan verbonden is. In, October van hetzelfde jaar werd daarop de kapitein van den Franschen generalen staf Alfred Dreyfus gevangen genomen. Hem werd verweten in ver binding met het Duitsche gezantschap "te Parijs gestaan te hebben en aan dat gezantschap militaire geheimen te heb ben uitgeleverd Als bewijsstuk diende een „borderel", een geschrift, behooren- de tot andere documenten en waarin die documenten stuk voor stuk werden opgenoemd. De persoon echter, die deze documenten had uitgeleverd, was ma joor Esterhazy. „Het borderel" zelf was nimmer in handen van den Duitschen militairen attaché gekomen, doch was op geheimzinnige wijze bij de Fransche corttra-spionnnge aangeland Daar werd bet onderzocht en verklaard geschreven te zijn in het handschrift van den jood schen kanitein Drevfus Deze verklaring berustte op een misverstand. De Fran sche autoriteiten waren op een valsch spoor: zoowel de documenten als „het borderel" waren van Esterhazy afkom stig en Drevfus had niet het minste aandeel in de geheele geschiedenis. De autoriteiten achtten echter haar spoor juist, haar meening gegrond en Drpyfus werd, zooals bekend ls, van hoogverraad beschuldigd, veroordeeld an naar het Duivelseiland verbannen. De ware spion en schuldige werd in een proces, dat hem werd aangedaan, toen er tegen hem vermoedens van spionnage gerezen waren, vrijgesproken. Hij week echter uit naar Engeland waar hij na korten tijd zijn leven eindigde, zonder ook maar het geringste woord te spreken, dat de onschuld van Drey fus had kunnen doen vermoeden. Zolas „J'accuse" Daarop volgde het beroemd geword-m, het nobele initiatief van Zola, die zijn beschuldigenden brief „J'accuse" de we reld in smeet en daarvoor veel smaad onderging. Weer kwam er een proces. Zola werd veroordeeld. Een nieuwe in terventie had plaats. Kolonel Piquart, de latere minister van oorlog, wien Dreyfus' schuld onaannemelijk scheen, pakte de zaak aan. Een vervalsching, gepleegd door een zekeren kolonel Hen ry, die in het Dreyfus-proces een be ruchte en belangrijke rol speelde, werd ontdekt; kolonel Henry pleegde zclf- mooid (31 Augustus 1898). Daarop werd kolonel Picquart door de anti-Drevfus- sards in rechten vervolgd; revisie van het proces-Dreyfus werd verkregen, doch opnieuw werd Drevfus veroor deeld. Maar de beweging om ophelde ring, om recht, was niet meer te stui ten, nieltegenstaande alle kracht inge spannen werd om de schrikkelijke ver gissing van den krijgsraad te bedekken. Mannen als Clemenceau, Schcurer-Kest- ner, Gabriel Monod eischten, dat de schuldquaestie opnieuw werd onder zocht. In den advocaat Labori had Drev fus een machtigen verdediger. Al werd deze advocaat door een schot in den rug den dag, waarop te Rennes de be slissende de vrijsprekende uitspraak naderde, verhinderd te pleiten, het hielp niet. De waarheid was naderen de; de waarheid zou zegevieren en ein delijk, cin-de-lijk, in 1906 werd Drevfus vrijgesproken, gerehabiliteerd en van zijn eiland teruggehaald. Na twaalf jaar! Dat was de tragedie-Dreyfus, marte laar als weinigen. Een tegenhanger Doch nu zijn tegenhanger. Dat is het drama, de tragedie van het verplicht stilzwijgen, het stilzwijgen uit overwegingen van wat men hoogstaats- Duel op het ijs (Schilderij van Pieter Iluys). belang noemt, waarmede eer en gewe ten gemoeid zijn. Het is het drama, de tragcdie-Schwartzkoppen. De veal be sproken, veel aangevallen, met vijan- digen blik beschouwde militaire attaché van Duitschland verklaarde herhaalde lijk Dreyfus niet gekend te hebben. Ilij vond geen geloof. Ook de energieke, pu bliek gegeven verklaringen der Duit sche regeering, dat zij in geenerlei be trekking tot Dreyfus had gestaan, von den geen ingang bij de verwoede vijan den van den Franschen kapitein. Er waren immers documenten, er was „het borderel" en dan een schrijven van den militairen attaché von Schwartzkop pen zelf, zich uitsprekend over „cette canaille de D.", over „dat canaille van een D". Maar met deze „D." was niet Drevfus bedoeld, doch een zekere Du bois, die ook kleine, vuile zaakjes ten nadeele van het Fransche leger met het buitenland dreef. Schwartzkoppen kon de onschuld van Dreyfus uitroepen, doch den waren schuldige kon hij niet noemen. Dat is de vloek, die op het aanvaarden van spionnenhulp rust. Men kan een spion, die ziju eigen land verraadt, verachten; hem noemen, hem aan de kaak stellen kan men niet. De koopcr van de verra dersdiensten is tegenover den verrader gebonden tot stilzwijgendheid. Hij is door den koop zijn medeplichtige en zijn land, dat van dien koop het voor deel trekt, mag hom, noch den verra der van zich af schuiven. Zoo zegt het ongeschreven wetboek derinternatio nale spionnage. En zoo moest Schwartzkoppen zwijgen. Hij had den sleutel der ge heimen in zijn hand. Dat wist men. Men wees hem aan als zoodanig. Hij moest spreken, eischte de Fran- A. H. M. RomeinVerschoor. Vrou w e n s p i e g e 1. Een literair-sociologische studie over de Nederlandsche Ro manschrijfster. 2e herziene druk. Amsterdam, Em. Quéri- do's U. M. 1936). HET ligt in mijne bedoeling, in twee artikelen eene bespreking te geven van het alleszins merkwaardige geschrift over de Nederlandsche ro- manièra van Mevrouw A. H. M. Ro mein—Verschoor. Mevrouw Romein heeft in haar boek gepoogd een karak terschets te geven van de belangrijkste Nederlandsche schrijfsters van dezen tijd, maar zij doet dat volgens een be paalde methode, en het is die methode, waarover ik in dit eerste artikel eenige algemeene opmerkingen wilde geven. In hare inleiding verklaart Mevrouw Romein: „Er is een literatuurbeschou wing mogelijk, die bijna principieel iedere kennis omrent de persoon van den kunstenaar afwijst, om uitsluitend te vragen naar de schoonheidswaarde van zijn werk. Deze methode, waarvan ik het bestaansrecht geenszins ontken nen wil, is de mijne niet geweest. De eerste is er een van zuiver persoonlij ken aard. Het ex officio lezen van een groot aantal door vrouwen geschreven romans richtte mijn belangstelling steeds minder op een peilen van hun waarde als kunstwerk en steeds meer op kultuur-historischc vragen als deze: wat laat zich in onze literatuur van de laatste vijftig jaar aflezen omtrent de kultureele beteekenis van de „vrouwen- bevrijding?" Haalt de vrouw haar lite raire achterstand in, qualitatief en quantitatief, en treedt daarbij een ver effening op. die de onderscheiding van een afzonderlijke vrouwen-literatuur al le recht ontneemt, of overweegt voor- loopig de neiging de verworven vrijheid te gebruiken om zichzelf te zijn? Een tweede reden van de voorkeur der schrijfster tot de sociologische lite ratuurbeschouwing was gelegen in het feit, dat er naar baar indien geen kunstwerk is, waarbij hef kunstzinnig genieten moet samengaan met een zoo groote mate van begrip als de roman. Nergens zoo sterk als in don roman spreken niet alleen het artistieke kunnen, maar ook de intelligentie, de kennis, de levenservaring en de werel l beschouwing van den auteur mee. In geen kunstwerk komt de sociale habi tus van den maker zoo onmiliellijk tot uiting, en de roem van geen kunst werk steunt meer op de overeenkomst van socialen staat en inzicht bij den maker en zijn publiek. Bij gevolg aldus de conclusie van Mevrouw Ro- DOOR P. H. RITTER JR. meynVerschoor kan de beoorleeling van een roman niet alleen als factor in de kuituur -historie van zijn tijd, maar ook als literair product, niet buiten het sociologische omgaan. Er is over deze fundamenteele opvat tingen een en ander te zeggen. In de eerste plaats, dat de beide tendenzen van Mevrouw RomeinVerschoor on derling tegenstrijdig zijn. Haar eerste aanleiding om tot een sociologische litcra tuurmethode komen, vloeit voort uit een sociologische belangstelling. Me vrouw Romein vraagt zich af, hoe be schouwing van een letterkundig ver schijnsel kan leiden tot een sociologi sche conclusie. Maar wanneer Mevrouw RomeinVerschoor opmerkt, dat men een roman niet behoorlijk kan beoor- deelen zonder dat men zich rekenschap geeft van de sociale opvattingen en om standigheden van zijn auteur, dan is de sociologie niet doel, maar middel. Dan dient bet sociologische element tot hulpmiddel van een aesthetische waar deering. Het wil mij voorkomen, dat dit dua lisme in het uitgangspunt het groote bezwaar is, dat men tegen dit geschrift kan opperen. Want de literaire verschij ningsvorm is op zichzelve een onvol doende maatstaf om de reactie van de vrouw op haar „bevrijding" aan te toet sen, zij kan slechts partieele waarde hebben in een algemeener onderzoek. Omgekeerd is de sociologische visie op letterkundige figuren een noodzakelijk onderdeel voor het vastleggen van een aesthetisch oordeel. Evenmin als de be- oordeelaar van een schilderij kan do bcoordeelaar van literatuur achteloos voorbijgaan aan het historische kader, waarin de roman geplaatst is, aan de gesteldheid der schrijvers-generatie, waaraan de roman ontsproten is. en aan de sociale tendenzen van zijn schep per. Eerst bij volkomen begrip van deze historische en sociologische omstandig heden is een zuivere aesthetische waar deering mogelijk, die ze doet gelden, c ze dan wellicht als hulzen af te wer pen om er het rein-aesthctisch oordeel uit te behouden. Mevrouw RomeinVerschoor hinkt in dit boek van de aesthetische naar de so ciologische tendenz, en omgekeerd, en dit ontneemt er de duidelijkheid aan, die in overeenstemming zou moeten zijn met de scherpzinnigheid, waarmee zij vele figuren en verschijnselen der literatuur heeft ontleed. Laat mij als voorbeeld geven, haar be schouwing over de beweging van '80, die als een op zichzelf zeer oorspronkelijke uitlegging mag gelden, maar dat liet hybridisch symptoom aan den dag brengt, dat het werk van Mevrouw Ro meinVerschoor eigen is. Mevrouw Romein verwerpt de rornan- tisch-aesthetische interpretatie, welke Anthonie Donker van de beweging van '80 heeft gegeven. Zij tracht op tc spo ren, in hoeverre die beweging wijdere maatschappelijke invloeden heeft ten gevolge gehad. Zij moet, noodzakelijk, eindigen niet een resultaat, dat haai zelf als zoekster naar sociologische ont wikkeling weinig moet hebben be\re- digd. De beweging van '80 is eigenlijk zoo doet Mevrouw Romein uitkomen, een liberale beweging. Met al hun hevig heid, met al hun indecentie, hebhen de Tachtigers niet anders bereikt, dan op nieuw ruim baan te eischen voor die al gemeene menschelijkheid, welke het liberalisme in zijn vaandel geschreven heeft. Maar die een ideologie voorstel len, welke Mevrouw Romein niet als de in de sociologische ontwikkeling van den tijd passende ideologie aanvaardt. Ja toch, de Tachtigers hebben nog iets anders gedaan. Zij hebben door hun spe- cialiseerende woordkunst den weg ge ëffend voor de taal dos dagclijkschen levens. Het studeerkamer-humanisme van een Potgieter en een Iluet hebben zij overwonnen door het af te breken met een ander exces, het wormstekig woordgeknutsel, waaraan zich Ary Prins er. van Deyssel hebben schuldig gemaakt. Uit deze botsing moest noodza kelijk het realisme voortkomen, en dat realisme nu, is de literaire toestand, waarin de vrouw zich zoo bizondcr vei lig voelt. Omdat het behoort bij haar eenvoudige, weinig constructieve, na tuur. Langs deze banen heeft de Nieuwe- gidsbeweging de vrouwenpsyche gele genheid geschonken zich te ontplooien, zonder nochtans de vrouw tot het hoo- gere bewustzijn te hebben gebracht, waarop de Emancipatie haar wcnscht. De lezer ziet, het is alle4; vernuftig ge vonden, het is een schitterende hypo these, die Mevrouw Romein ons biedt. Maar het dualisme van haren inzet leidt haar tot een gemis van exactheid, dat door de scherpte en oorspronkelijkheid van haar geest niet geheel wordt, gneom- penseerd. In een tweede artikel moge deze kritiek nader worden ontwikkeld. sche verdediger. Hij moest licht ontsteken in de duisternis, zeido Zola. Hij k o n en mocht den on schuldige toch niet laten lijden. Maar Schwartzkoppen kon niét meer doen dan den onschuldige on schuldig verklaren. Den schuldige noemen mocht hij niet, bewijzen mocht hij niet leveren. Ilij werd door de Duitsche regeering teruggeroepen. Hij trad weer In den ge wonen krijgsdienst. Als kolonel, als ge neraal werd hij door advocaten, journa listen, door de familie Drevfus, door de openbare mcening der beschaafde we reld en zeker niet het minst door zijn eigen geweten gedrongen om tc spreken en het geheim van den schuldige te openbaren. Maar hoe moest en bleef zw ijgen: zoo eischte zijn beroepseer, zijn beroepsplicht van hem. De waarheid, ja, hij kende die. Maar anderen moes ten die, in vele jaren van pijnlijk zoe ken, vinden en ontwringen aan haar bedclvcrs, moesten Esterhazy tegen den wil dor Fransche kliek op het spoor ko men en een proces tegen hem mogelijk maken. Ilij, Schwartzkoppen, kon niet meer doen dan te herhalen, wat ook de Duit sche regeering had verklaard: „Nooit zijn wij met Dreyfus in contact ge weest." In dien bitteren nood van een ge prangd hart heeft hij, von Schwartzko pen, lucht gezocht, naar adem gesnakt door neder te schrijven wat de waar heid was in de Dreyfus-zaak. Ilij stierf in 1917. Dertien jaar later verschijnt zijn onthulling. Het Berlijnsche „Verlag fur Kulturpolitik" publiceerde „Die Wahrheit über Dreyfus vom Militarat- faché von Schwartzkoppen. Aus dem Nachlasz herausgegebcn von Bcrnhard Schwertfeger." Schwartzkoppen's documenten com- pleteeren het 9e en het 13e deel van de verzameling publication van het Duit sche ministerie van buitenlandsche za ken: „De groote politiek der Europce- schc kabinetten 1871—1914", de mono graphic van Waller STeinhals en Bruno Weil, evenals het opstel van dr. Frie- drich Thimmcs, die zijn studie: „De gezanton en militaire attache's" noem de. Ook het groote werk van Jules Rei- nach: „Geschiedenis der Dreyfus-zaak" wordt door Sclnvartzkoppen's aanteeke- ningen afgerond. De volledige geschie denis der spionnage, die „de Dreyfus- zaak" genoemd wordt, kan pas geschre ven worden na de publicatie door Schwertfeger van Schwartzkoppen's openbaringen. De Duitsche militaire at taché heeft het tijdstip der openbaar making verschoven tot een datum, waarop zijn mededeelingen geen on- schuldigen konden kwetsen. Dreyfus was vrijgesproken en in eer hersteld. Esterhazy behoorde niet meer tot de levenden. Kolonel Henrv had zich zelf gericht. De politieke storm, die de Drey fus-zaak over Frankrijk deed gaan, zou zich in 1930 zeker hebben gelegd. Der tien jaar na von Schwartzkoppen's dood echter zien we door zijn nagelaten ge schrift op den achtergrond van de Drev- fus-tragedie een tweeden martelaar ver rijzen en beseffen we, welk een moreel lijden de Duitsche militaire attaché von Schwartzkoppen heeft ondergaan bij het pijnlijke conflict tusschen zijn be roepseer en zijn zuiver en groot men: schelijk rechtsgevoel. A. J. BOTHENIUS BROUWER. MUZIEK llllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllll rr- -\ Gewoonlijk brengen de best bedoelde inzichten, wanneer zij zonder verdraag zaamheid worden toegepast, de men- schen tot zeer verkeerde daden. Montaigne. Boy Wolsey: Jan Piere wiet. Uitgaven van Gorcum Assen. De tweede druk van dezen budel met 135 liedjes kwam eenige weken gele den van de persen. De eerste druk be stond uit tienduizend exemplaren en liet schijnt, dat de jeugd nogal met „Jan Pierewiet' was ingenomen. Want liet is geen bagatel om zoo'n groot aan tal in deze koóparme tijden kwijt te raken. Men vindt in dit boekje tal van aardige wijsjes in meestal goede muzi kale en letterkundige bewerkingen. Boy Wolsey had ook kranige medewerken den: Corstius, Geert Dils, Yvonne de Man en Margot Vos. Wie behoefte heeft aan wandelliederen wordt door Wolscv niet teleurgesteld en het is maar te hopen, dat de jeugd deze melodieen met plezier zal zingen Enkele fouten kan Bob Wolsey bij een volgenden druk her stellen; het zijn nu wel geen kardinale, maar 't is toch beter ze niet te laten staan. „Ain Boer" bijvoorbeeld is een Groningsch volksliedje; „De Linde" is een Duitseh volkslied uit de 16c eeuw; bet tweede couplet van „de fiere Pink sterblom" is op Terschelling niet be kend: Henk van Laar maakte deze woorden in een overmoedigen bui Maar ik wensch „Jan Pierewiet" een gul onthaal bij de zingende rijpere jeugd; hij is een vroolijke. levenslustige en muzikale kwant. De waarde van den gemiddelden man voor de vrouw steekt meer in diens mannelijke natuur, dan in zijn mannelijken geest; toch komt tot de •vrouw van den man de hoogste waar- heid, de waarheid zelve van het leven. JULIANAPLEIN 4 naast Apotheek Haan. Wij ontvingen: Leukodont Tandpasta 0.6S Tandborstels 0.75 Mondwater 1.50 Volgens voorschrift v. Tandarts Mertens den Haag (Ned. Fabr.) Overal rijpen de vruchten In ons voortuintje staat een wildo appelboom, die prachtig gebloeid heelt in Mei en waaraan nu do glanzend roo- de en stralend gele vruchten rijpen. Eetbaar zijn zij niet, maar het is oen lust voor liet oog naar deze sierlijke, blinkende, kleurige vruchten van den heifst te zien. Najaarsvruchten, dc goede milde voe dende vruchtbare uardc, die in dc wen teling der seizoenen nu stilaan door het herfstlicht wordt beschenen, is er vol van in deze dagen. Overal waar go wandelt zul U na de bloei van leutc en zomer, tusschen dc overdaad van in tui nen en parken vooral hier en daar nog overdadige vorstelijke bloei, de schoon lieid en dc overvloed der vele en veel soortige vruchten opvallen. Reeds naakt de herfst met purper en met goud Met vogeltrek en zilverdraad. met regen, Dan wordt het stil en stiller in het woud Terwijl de bladeren ritselen allerwegen, zegt Reinier van Genderen Stort, die na zijn bekende prozawerken nu op wat ouderen leeftijd met verzen debuteert in zijn bundei Najaarsvruchten. En ja. dat alles zal er weer zijn, het is voor een deel al "ckomen: het purper en het goud, de zilveren herfstdraadweefsels, de zingende, roepende vogeltrek en do stilte, dc zuivere stilte van den herfst. In die stilte van het gouden herfstuur, in de ritseling van den grijzen regen, in de vlagen van het stormgeweld, hangen de vruchten te rijpen als schoonc tooi en rijke oogst dezer weken. Zwart glanzen aan den wegzoom de vlierbessen, zwart met een donker-pur- peren schijn. Zoo zoet als de roouiigo bloemen geurden in Juni, zoo kostelijk tooien nu de diep-donker-paarse vruch ten September. En waar aan den weg rand in 't voorjaar, in den vroegen zo mer dc Mcidoornbloescm één witte weelde was, daar staan nu hier do enkele struiken, elders de dichte bosch- jes vol donken oodc bessen, als een spikkeling van felkleurige kralen hiéi en daar, in dichte, volle, rijkbeladcn trossen soms aan de takken. Vruchten van den herfst, zij worden geoogst van de velden, verzameld in de schuren, zij hangen ook voor een groot deel ij del, onnut naar het schijnt, in den wind. Maar wat voor den mensch onnut schijnt, komt aan dc vogels, aan andero dieren ten goede en daardoor indirect ook vaak aan den mensch. En boven dien, wat vragen wij altijd naar nut en onnut. Wat recht hebben wij om alles naar onze beperkte menscheïijkö maat staven te meten? Gods rijke schepping gaat boven nut en onnut uit. De vruch ten rijpen, laten wij ons aan hun glans en kleur verlustigen, ons over hun schoonheid verblijden. Daar tusschen do doornige takken rijpt de braamhes aan den slootkant. We plukken cr wat van en genieten ook met de tong van dezo gaven van laten zomer en herfst. Daai tusschen '1 riet, staan dc bruine kolven van de lischdodden als edele tooi van den waterkant cn 't riet zelf toont don kerpaarse vruchtpluimen. Ginds in 't duin is het het zacht oranje van do duindoorns, het prachtige rood van do kardinaalsmuts, liet heerlijke terra van dc lijsterbessen, dat dc hellingen en do valleien kleurt en siert. Aan den bosch- rand laat de kamperfoelie zijn roodc vruchten .rijpen cn de wilde rozen ton nen hier on elders hun gele en karmo zijnen bottels. In 't moerasland verbloeit do gele plomp almeer tot groen-hruin verweerde vrucht en de gele lisschcn laten al weken, al maanden lang haar zaaddoozen hangen om 't kostbare zaad te verstrooien op don wind. Ik doe manr een enkele greep uit de keur van herfst- viuchten. die als rijke herfstpraeht alom tot kleino en stille genietingen noodt, die duidelijk zichtbaar voor ieder maar ook vaak stil in 't verborgen voor den naarstigen speurder, den eonz-up" zwerver alleen fonkelt en glanst. Tn do wijde dione rust van hef naiaar geurt en glooit de aarde vol wonderbare soboonheid. Do herfst. zegt van Genderon Stort in do bundel die ik noemde en die den titel van deze hiidi*age voert: De herfst is gansch verzadigd van den zomer, Zijn voorrecht is de wijde, diepe rust A. L. B.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1936 | | pagina 11