^bildagsbh
DAGBLAD
Aigersfoortsch Dagblad
AMERSFOORTSCH
AG BLAD
is
LICHT IN EEN OUDE ZAAK
De advocaat in vroeger tijd
Over Boeken
en Schrijvers
y
WIET GRATIS
THANS
CENT PER WEEK
DE MOORD IN DEN
TOWER
ZIJN SALARISBOEK
„DE GAPER'
GIJ ZIJT GEEN
„AMERSFOORTER"
ZONDER HET
„AMERSFOORTSCH
DAGBLAD"
'rir< 11111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111 üUiCUl 0 U LT
fera - - •iiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiii)iniiiiiiiiiiiiiii'iiiiiiiiiiiii>i'iii'Mi"ii"'"i""Hi't"l""i"iniii'""iiiii—«nini'^
Va ii hei
ONGEVALUNl/ERZEKEfllNG
Ruim vier cn een halve eeuw
later zou het onderzoek
naar de daders resuh
taat opleveren
RJIM vier en een halve eeuw gele
den speelde zich een gruwelijk
drama af aan het hof van
Engeland.
Ruim vier honderd en vijftig jaar ge
leden! Toen het drama in bloed geëin
digd was en de graven zich gesloten
hadden boven de lijken van twee vor
stenkinderen, bleef een geheim over.
geheimzinnig, een luguber geheim.
De eeuwen gingen voorbij Het ge
heim liet de openbare meening niet los.
Deze bleef cr aan denken. Wel verloor
het iete van zijn prikkeling, maar ver
geten werd niet, dat er een geheim
was, dus een ononthulde zaak, die de
belangstelling van de menigte had De
menigte, de onenbare meening. hield
vól met cr aan Ie denken, met er zich
mede te bemoeien. Zij eischte oplossing
van het raadsel, vroeg voldoening voor
de misdaad rechtzetting van de ver
antwoordelijkheid voor de misdaad.
Ruim vier cn een halve eeuw duurde
de gespannen nieuwsgierigheid. Voor
een paar jaar is voldoening gegeven
aan het Engelsche volk en zijn wensen
om opheldering. Door de resultaten van
een onderzoek is het in staat gesteld
over dc schuldvraag te, oordeelen, die
in verband met een misdaad van he*
jaar 1483 werd gesteld.
Den 6en Juli van het jaar 1033, des
avonds tegen half acht, ontsloot de
deurwaarder van de beroemde, de in
drukwekkende Westminster Abbey te
Londen de groote toegangsdeur voor
eenige ongewone bezoekers. Hij sloot
haar daarna weder zorgvuldig, zeer
zorgvuldig, zoodat niemand anders
meer kon binnenkomen. Vervolgens
gingen de bezoekers ond^r toezicht en
met machtiging van den „Dean"
(deken, hoofd van het domkapittel) van
Westminster over tot het openen van
een urn, die in deze „necropolis", deze
kerk, die de doodenstad is van Engc-
land's groote figuren op het gebied van
staat, kunst, wetenschap, letteren, de
begraafplaats van zijn groote en mach
tige mannen, werd bewaard in een sar-
cophaag.
De bezoekers waren personen van
gewicht op geestelijk gebied, groote ge
leerden, zooals prof. W. Wright van
het Anatomisch Genootschap, Dr. Law
rence Tanner, lord Moynihan en ande
ren. Zij hadden de opdracht thans, na
zoovele eeuwen, verloopcn sedert de
urn was gevuld, te onderzoeken en, zoo
mogelijk, Vast te stellen of de jonge
Eduard V met zijn broeder Richard,
hertog van York, op bevel van Richard
III was vermoord en of Hendrik VII,
die dikwijls van den moord beschul
digd was, iets of niets daarmede te
maken had.
In die urn moesten, volgens een op
schrift, de stoffelijke o\erblijfselcn be
rusten \an den jongen koning en zijn
broeder Richard. De urn bevatte niet
alles: slechts twee schedels en eenige
beenderen waren n.l. in 1074 onder een
steenhoop uitgegraven. Koning Karei II
gaf destijds hevel deze overblijfselen hij
te zetten in de kapel van Hendrik VII.
Alleen met dit weinige: inscriptie en
inhoud, moesten de geleerden hun ar
beid verrichten. De historici en de ana-
tomisten openden de urn. vonden on
geveer wat men vermoed had, dat zij
zou bevatten, en begonnen hunne on
derzoekingen ten einde aan het stof
der eeuwen zijn geheim te ontlokken.
Moeilijke, uiterst consciëntieuze me
tingen, microscopische navorschingen,
theoretische bespiegelingen, die slechts
tot basis mochten hebben dat, wat zij
hier onder handen hadden, cn wat er
van vroeger door geschreven en be
proefd gevonden documenten het
recht had, gewicht in dc schaal der
overwegingen te leggen, dat alles
zette nu in. Wanneer de resten weder
in dc urn cn daarna in de sorcophaag
gelegd zouden zijn. zou waarschijnlijk
voor immer de gelegenheid voorbij
zijn om een dergelijke navorsching tc
doen, want men verstoort niet ten
tweede male de rust van een graf!
Dus werd er ernstig en intensief ge
arbeid. Toen het werk geëindigd was.
legde de „Dean" een op perkament ge
schreven cn in een stalen bus gesloten
oorkonde in de sarcophaag, de mede
deeling inhoudende wat er den 6en Juli
1933 met de overblijfselen der vorsten
zonen was gebeurd Al Ie aanwezigen
beloofden plechtig over de zaak te zul
Ion zwijgen, totdat uit de opmetingen
en de vergelijkende berekeningen een
definitieve uitspraak zou zijn opgesteld
welke het dichtst aan de werkelijke
waarheid nabij kwam en dan gepubli
ceerd zou kunnen worden.
Dit laatste is geschied.
De maand December 1933-heeft her
geheim van vierhonderd en vijftig iaar
geleden aan de openbaarheid prijs ge
geven.
De feiten, die men kende, waren de
volgende:
Eduard V stond, toen hij twaalf iaar
oud was en zijn voder opvolgde, als een
belemmering in den weg, van zijn eer-
zuchtigcn oom Richard III. En hij
Eduard, niet alléén. Ook zijn broeder
Richard, die negen jaar oud was. Sir
Thomas Moore beschrijft in zijn Ge
schiedenis van Koning Richard de:i
Derde de gebeurtenissen, zooals zijn
oom, kardinaal Morton, hem die ver
telde. Volgens den kardinaal had dc
gevangenneming van de kinderen plaa's
n zeer hoffelijke vormen. Aan Eduard
V was gezegd geworden, dat hij naar
Londen moest gaan om er gekroond te
worden. In den zoogenaamde» „witten
toren" van den „Tower", die later „de
bloedige toren" zou heelen, werd hem
met zijn broeder eenzelfde ruimte als
verblijfplaats aangewezen.
Die ruimte hebben zij niet meer ver
laten. Bij nacht werden zij onder de
kens verstikt en daarna begraven on
der een grootcn berg van stecncn."
Deze moord moest tusschcn Juli en
September 1183 geschied zijn, óf eerst
in 1186, onder Hendrik VII. Hier, in
dezen twijfel, lag de puzzle opgesloten,
die tot voor ruim twee jaar werd op
lost. De vraag bleef open: Wie is do
schuldige? Richard III of Hendrik VII?
Deze vraag nu moest beantwoord wór
den door de mannen, die in de West-
minster Abhev het onderzoek instelden.
Een geweldig moeilijke opdracht. Men
zou zoo zeggen, dat geen schrijver van
detective-romans in onzen tijd een
moeilijker probleem aan zijn fantasie
ter oplossing had kunnen stellen dan
dit: „onthul de geheimen van een moord
na vier en een halve eeuw: wijs den
moordenaar, althans den schuldige,
aan. En nu is, zooals het meer voor
komt, de werkelijkheid nog romanti
scher. nóg fantastischer dan een ro
man. liet probleem is gesteld cn ont
wikkeld. De detective was in dezen dc
Engelsche anatomist Wright, die zijne
ontdekkingen aldus heeft omschreven:
Bij de beenderen, die zich in dc urn
bevonden, is geen twijfel mogelijk of
het wel m e n s c h e n-beenderen waren,
toebehoord hebbende aan twee personen
van het mannelijk geslacht, die in den
knapenleeftijd waren gestorven. Zooals
bleek uit de nog niet volgroeide schou
derbeenderen en uit andere kent eekenen
waren de knapen beneden de veertien
jaren oud. Er was echter een onder
scheid in den leeftijd der twee. Den
oudste kan men een loeft ïjd van
twaalf jaren geven, terwijl de jongere
tusschen negen en elf oud ge
weest kan zijn met naar alle waar
schijnlijkheid het middencijfcr van
om en b ij de tien jaren.
De jongere zal ruim 1 meter 50 groot
geweest zijn, waarbij natuurlijk eenige
speling moet worden overgelaten voor
een kleine vergissing. Nu is deze lengte
wel iets grooter dan die van een knaap
tusschen 9 en 12 jaar van tegenwoordig,
maar men moet niet vergoten, dat tic
vader der vermoorde knapen, Eduard
IV, zeer groot was, n.l. 1 meter 90, en
dat hij bekend was om zijn buitenge
woon lange bccnen.
Uit de gelijkheid van gebit der twee
en uit bepaalde tand-groeiingen, die
evenals bepaalde eigenaardigheden in
den schedelbouw zonder twijfel erfelijk
waren, is met aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid te besluiten, dat de
beide knapen, wier overblijfselen onder
zocht waren gew:orden, broeders
waren.
En nu kwamen deze wetenschappe
lijke detectives tot de volgende conclu-
e:
Voor de historici, die zich thuis ge
voelden in Engeland's oude geschiedenis
stond het, na bovenstaande resultaten
van onderzoek vernomen te hebben
vast, dat het hier de stoffelijke over
blijfselen gold van Eduard V en zijn
broer Richard.
Toen Eduard V in den Tower kwam
was hij 12 jaar en 6 maanden oud. Ri
chard was 9 jaar en 10 maanden oud.
De moord is blijkbaar gepleegd drie
maanden, nadat zij in den lower waren
gebracht, dus omstreeks Augustus 1483.
Ware de moord geschied in het jaar
1485, toen Hendrik VII regeerde, dus,
zooals velen beweerden, n a den slag bij
Bosworth, dan zou Eduard V reeds
veertien jaar oud geweest zijn en
zijn broer Richard twaalf. Dit zijn
echter leeftijden met zóó ingrijpende
\eranderingen in den lichaamsbouw,
dat een anatomist dit onmiddellijk zou
hebben geconstateerd. De prinsen waren
dus reeds gestorven, toon Hendrik VII
den Engelschen troon besteeg.
De bloedschuld blijft dus kleven aan
den naam van Richard III. war nog be
twijfeld werd, totdat in 1933 de uit
spraak viel over de misdaad in 1483.
Misschien is het niet onbelangrijk aan
het eind dezer historische mcdedeelitig
tc verwijzen naar Shakespeare's Ri
chard III. De scène, waarin de beide
koningskinderen door hun kwaadgozin-
den oom worden vermoord, heeft me
nigeen ontroerd. Shakespeare blijkt dus
nu een historische waarheid
en géén fantasie gedramatiseerd te
hebben. Toen in December 1933 het re
sultaat van het onderzopk plechtig in
de Londensche Antiquaria Werd mede
gedeeld, zal menigeen gedacht hebben
aan het groote genie, dat zoo dikwijl?
de geschiedenis van Engeland in tref
fende beelden deed herleven en daar
aan, zooals uit dit geval blijxt wam
schijnlijk ernstige bronnenstudie liet
voorafgaan: aan William Shakespeare
den grootste onder de groot en der we
relddichtèrs.
A. J. BOTHENIÜS BROUWER
Zij stonden vroeger onder
strenge controle
IN 1684 is er een merkwaardig boek
verschenen, waarin de .schrijver A.
M. Hollerman, die zich naar dc gc-
Avoonle in die dagen deftig noemde Hol-
termanni, 'handelt over het optreden
van de advocaten in zijn lijd.
De schrijver begint met te verklaren,
dat hij het beroep van advocaat zeer
eerbiedwaardig vindt, doch dit geldt al
leen, zooals hij uitdrukkelijk zegt, de
enkele goéde advocaten, die het beroep
niet door hun „slechtheid" beden cn en
niet het recht krom maken.
liet boekje bevat vrijwel een door-
loopende beschuldiging aan het adres
der advocaten, die volgens den schrij
ver er op uit zijn om hun cliënten af
te zetten, daarbij lui en onbekwaam
zijn. Voorts-maken de heeren .weinig
werk van hun pleidooien, die „lang cn
duister" zijn, waardoor dc rechters „dén
gal in beweging" wordt gebracht.
Het merkwaardige geschrift eindigt
met een gebed, waarin wordt gevraagd
te mogen worden bewaard voor het on
geluk adxocaat le moeten wórden!
Blijkbaar stonden dc advocaten in die
dagen niet in oen al te hesten reuk.
Deze veronderstelling vindt steun in
hetgeen wordt medegedeeld omtrent liet
optreden van den beroemden pater
Abraham a Saiicia Clara omstreeks
1600, wiens prccken in die dagen groo
tcn toeloop hadden on die in een loc-
spraak de advocaten van zijn tijd ge
voellg onder handen heeft genomen.
Hij vergeleek de advocaten met een
salamander, welk dier leeft midden in
den gloed van het vuur en door vlam
men niet wordt gedeerd. Zoo werpen
aldus de boetprediker de advoca
ten zich midden in den gloed van het
krakeel hoe heeler hoe beter en zij
groeien en bloeien er in, terwijl anderen
cr in verleren en te niet gaan
Van onoprechtheid Kon mén toch niet
alle advocaten beschuldigen Zoo werd
in het begin der I?e eeuw te Arnhem
een advocatenkantoor aangeduid door
het volgend opschrift:
„Iliér woont Jacob Ilevius, mijn werek
is advocaat
Kom vrij op mijn kantoor, zeg niet dat
't ydcr bact".
De advocatenpraclijk kon in die da
gen alleen worden uitgeoefend door de
genen, die door dó hoven waren toege
laten.
Men moest, wilde men als advocaat
optreden, van; goede „christelijke reli
gie" zijn, voorts uit een wettig huwelijk
gesproten zijn en „van goede manie
ren".
In hel bekende werk van Dr. G. D. J.
Schotel wordt een cn ander meegedeeld
omtrent dc instructie, die door liet Hof
\an Holland was vastgesteld. Daarin
werd bepaald, dat een advocaat niet
alle zaken mocht aannemen en weige
ren moest die hij „in zijn eigen cons
ciëntie voor onrechtvaardig en kwalijk
gejfoiideerd" hield.
Voorts moesten zij zicli in hun laak
beperken en niet meer zaken in behan
deling nemen dan zij „met diligentic,
naarstigheid en trouw" konden afdoen
„opdat partijen door menigvuldigheid
van zaken niet eenig hinder daaruit
krijgen".
Het schijnt nogal eens voorgekomen
tc zijn, dat advocaten tijdens dc zittin
gen liet hun confrères, die voor de te
genpartij het pleidooi voerden, zeer las
tig hebben gemaakt door lawaai tc ma
ken, zoodat de plcitor zich niet kon
verstaanbaar maken.
Door het Hof van Holland werd daar
om in het begin der 16e eeuw bepaald,
dat de advoeétcn „met óandachlichhcyi
endc sondcr gherucht" hadden te luiste
ren naar hun „met-broeders",
Er schijnen ook nog al klachten te
zijn geweest o\er hooge rekeningen.
Hel Hof van Holland achtte het ten-
Blocnote klein for-
in a a t, door E. du Perron
(Folemprise, L J. C. Bou
cher, 's-Gravenhage.)
WIE moede is van dc groote boe
ken, zal zich verkwikt gevoelen,
wanneer hij liet hoekje koopt,
\vaarvan de titel zich hierboven be
vindt. Hij kan het in den binnenzak
steken van zijn jas, en hij kan ervan
genieten op ieder oogenblik van den
dag. wanneer hij net even tijd heeft om
een paar stoute beweringen en aforis
men in zich op te nemen.
Dc geest die dit boekje geschreven
heeft is een pedante, geest. Maar hij be
zit een pedanterie, die niet vervelend
is, maar interessant.
Du Perron doet eigenlijk met zijn
„Blocnote klein formaat" hetzelfde wat
Multatuli beoogde rnct zijn „Ideeën".
Het verschil tusschen beide figuren 'doet
zich precies kennen door het verschil
in titel. „Ideeën!", riep Multatuli uit.
„Blocnote", d. i. wat aantcekeningen,
zegt du Perron. Het zijn twee ge
heel verschillende levenshoudingen, die
voortkomen uit dezelfde, pedante, gees
tesgesteldheid. Achter de aforismen van
Multatuli rijst de astrale gestalte van
den Profeet; achter de aforismen van
du Perron rijst de astrale gestalte van
den clowm. Het kan du Perron in we
zen niet zooveel schelen, dat de dingen
zoo zijn, dat hij er den draak mee moet
steken. Het kan Multatuli in dezen
heel erg schelen. Hij is een maatschap
pijhervormer, die zich wijsmaakt dat
niet te zijn. De aforistiek is hij Multa
tuli masker voor een gestalte die ro
mantisch en heroïsch wil wezen. Mei
maatschappijhervorming, zelfs met li
teratuurhervorming als levensroeping
(dit laatste woord wordt hier als ge
heel in kapitale letters geschreven ge
dacht) heeft du Perron niets te maken
uil hij niets le maken hebben. Hij doet
met dit schalksche proza, wat de hond
jes doen togen de voetstukken \nn de
monumenten. De winst, die wij puren
uit de lectuur van den kritisch en du
Perron is een kaleidoscoop van alle
malligheden die er heden ten dage in
maatschanpij en literatuur te bespotten
vallen. Zijn werk is sterk °n doordrin
«zend Ik kan dat hierdoor bewijzen, dat
een bespreking van dat werk onwille
keurig leidt tot navolging van ziin stijl
Alleen een hoek. ten aanzien waarvan
de kritikus zirh moet verlossen van
den st;:l van ziin auteur heeft stijl
Du Perron heeft dus stijl.
Tóch is er een moeilijkheid met du
Perron. En voor ik er toe overga, den
DOOR
P. H. RITTER JR.
lezer iets mee te laten proeven van het
geen in dit precieus verpakte boekje
gegeven wordt, moet ik het eerst met
hem en met mij zclvcn eens worden
over die moeilijkheid. Perron's pedan
terie (onwillekeurig allitereercn wij in
dezen tijd van slagzinnen) Perron's
pedanterie dan, contrasteert met wat
"lij wil. Een profeet Multatuli mag
pedant zijn. Het heroïsche verdraagt
zich met zijn spiegelbeeld. Maar een
pedante nar is een heel raar wezen.
Perron nu, is een pedante nar. Ik
schrijf dit neer op gevaar af van bric-
\en te ontvangen uit den kring zijner
bewonderaars, die mij eenmaal verwe
ten hebben, dat ik zijn „Lahd van Her
komst" voor den microfoon onrecht heb
gedaan. En tóch trotseer ik dat gevaar.
Du Perron toch, neemt te weinig af
stand van de dingen, die hem (ik ge
bruik een Bollandistischen ferm), „er
geren op de wijze van het vermaak."
Hij is er zelf te veel bij. Hij is niet ge
moedelijk. zooals wijlen Frans Coenen.
en niet plompverloren, zooals Greshoff.
Hij is niet de volmaakte ironicus, om
dat ziin ironie geen staart heeft. Zijn
opmerkingen blijven „in het voorbij
gaan gemaakt", zij zweven al te zeer.
En misschien is hij zich daar in het
diepst van zijn ziel van bewust; want
het blijkt, dat de literatuur. waarin
men zwevender kan blijven, hern meer
aantrekt dan het maatschappelijk le
ven, een object dat de minderheid uit
maakt \an dezen bundel kleine pagi
na's, die als theelepeltjes pepermunt-
olie zijn.
Tk heb in het bovenstaande mijn afo
rismen over de aforismen van du Per
ron ten hpste gegeven. En ik haast mij
thans, den lezer een korte selectie te
bieden uit het elixer dezer literatuur.
Het volgende stukje over de P.E.N.-
club.
..Bij iedere nieuwe gewichtigdoenerij
in de P.E N.-club, bij iedere nieuwe hot
sing van belangen onder dit soort „re
presentatieve auteurs", denk ik aan die
enkele figuren die door de letteren niet
besmet werden, die z i n d e 1 ij k wisten
te blijven, hetzij omdat zij jong stier
ven, hetzij omdat de walging van het
'iteraire gedoe hen wérkelijk te mach-
lig werd. liet letterkundig leven is vol
lachspiegels, met dien verstande dat de
!ach gereserveerd blijft voor de buiten
staanders, en dat de ingewijden ernstig
.verken aan de lijnen .van bet karika
tuur waarin zij zichzelf zijn gaan be
wonderen.
Het is vreemd, zoo ongemerkt als de
eischen van het literaire leven gewel
dig kunnen worden, veel tyranniekër
soms dan die van dc kunst. Zij, die zich
in de politiek hegeven hebben, zei Pé-
guy en die door dc handeling vèrarïder-
den, zijn de eersten om aan hen, die
zichzelf gelijk bleven tc verwijten, dat
zij veranderd zijn. Dc literatuur met
banketten en prijzen is een politiek,
waarvan tie handeling verandert.
Die literaire onzindelijkheid overkomt
iemand niet minder ongemerkt dan de
politieke. Zij, die eraan ontkwamen, en
niet omdat zij stierven, bleven meestal
beschikbaar voor andere dingen. Zij lie
pen het gevaar van vaagheid, dat met
deze beschikbaarheid meestal samen
gaat. maar zij hielden zich vrij van...
dat andere. Een enkele maal slechts be
zweken zij aan het nieuwe gevaar,
d.w.z. zij erkenden zich als „mislukt"
en kwijnden weg in het besef, dat men
leven kan zonder literatuur, dat er lie
den zijn die altijd \olmaakt gelukkig
waren zonder, maar dat het hun nood
lot was de literatuur tc willen verwer
pen en niet te kunnen ontberen tege
lijkertijd.
Voor hen, die door soortgelijke gevoe
lens bevangen, toch dit drama niet in
willen gaan, zou men een Anti-Kul-
Club willen vormen, maar, de groot
ste moeilijkheid is echter dat de le
den (zij zonden geen lid mogen zijn
van eenige andere literaire verceniging
ter wereld) te gering in aantal zouden
zijn."
Een ander, klein citaat over Praters
en niet Praters
„J. kijkt glimlachend en toch strak
naar II., die altijd zoo knap cn zooveel
praat, om hem te laten voelen, dat hij
hem toch door heeft en het niet zoo
érg belangrijk vindt wat hij allemaal
in woorden omzet. II. (die hem op zijn
licurt door krijgt, neerbuigend):
Maar zegt u maar waarover zou
willen praten. J. (even strak): Liefst
over niks. TI. (onverstoord): „O. als
het liefst over niks is, laat ons dan
over wat anders praten."
Ton slotte, een klein ondeugend stuk
je over de vak-filosofen: „Er is een hi-
zondcrc stijl voor vak-filosofen en an
dere universitaire geesten, die er uit be
staat om een gedachte in li te splijten,
waardoor ze een faux air krijgt van
li gedachten. Het grappige is hoven
dien. dat de denker zich verbeeldt dit
ontbinden van zijn denken in een tc-
honden sliil vast Ie leggen. immers hii
7etrt vele dingen in betrekkelijk weinig
/innen. Het is de vertraagde film van
de gebonden stijl; en evenals daar krijgt
iedere beweging iets van d ra a i e n"
Er wordt ons niet gevraagd of wij het
niet al die boutades eens zijn. Er wordt
ons alleen de gelegenheid geboden een
speelsrhen gepst te genieten Het zou
kunnen zijn. dat do gegeven citaten, die
m.i. du Perron on zijn best laten zien.
den lezer aanleiding werden, meprvan
dit bookie to proeven. Ter afwisseling
van de dikke romans.
JULIANAPLEIN 4
naast Apotheek Haan.
Wij ontvingen:
Leukodont Tandpasta 0 65
Tandborstels 0.75
Mondwater t-50
Volgens voorschrift v. Tandarts
Mertens den Haag (Ned. Fabr.)
minste gewenscht om tarieven \ast te
stellen, waarboven de advocaten op
straffe van afzetting niet moclilcn gaan.
Voor een pleidooi mocht nooit meer
dan 24 stuivers worden gerekend en
voor „een blad schrifts van bequame
endc bchoorliekc grootte" hoogstens 6
stuivers.
Ilot was verboden om de stukken
„onbchoorlick uyt te rekken", terwijl
in gevallen dat een advocaat reizen
moest maken, nooit meer dan drie gul
den cn vier stuiver per dag mocht wor
den gerekend „boven hacrlicdcn wagen-
ende schuit vrachten".
De advocaat moest een „salorisbock"
bijhouden, dat hij elk oogenblik aan
een vertegenwoordiger van het Ilof
moest kunnen toonen.
In 1583 werd het tarief vernieuwd en
hier en daar met enkele stuivers ver
hoogd in verband met do duurdere tij
den.
Ook werd toen het getal regels be
paald, dat minstens op een bladzijde
moest staan, omdat het was voorgeko
men. dat advocaten slechts met enkele
regels de bladzijden vulden om dc kos
ten op te jagen.
Ook werd toeil bepaald, dat de advo
caat aan den cliënt liet papier niet in
rekening mocht brengen I
's ZOMERS EN 's WINTERS
Wanneer is er meer to zien?
De winter valt mee
DAT roodborstje, dat vanmiddag in
liét grijze October!icht een fleurig
stukje terra kleur en een pittig
brokje leven bracht tusschen het dor
rende groen van de seringen, was er
dezen zomer niet. En die eerste bonte
kraai in zijn sobere grijszwarte pak, die
ik van de week zag, nadat hij in April
zich voor het laatst had vertoond, is
evenals de roodborst een heifsthezoeker
en een wintergast. Als straks in den
Engelschen tuin de drukke cti kleurige
goudhaantjes, onze kleinste vogels, zich
wé er laten zien en hooren, fijne diertjes
rnet fijn geluid, dan zijn ook dat ver
schijningen, die wc heel den zomer
hebben gemist. En als over eenige
weken de vorst dc wateren stremt en
hier en daar in wakken en opengeble
ven wateren allerlei eenden, kleurige
cn bonte, haast stemmige, sober getee-
kende, rondzwemmen, dan zijn ook dat
vogelgostaiten, die alleen in het win
terseizoen op te merken zijn.
Met andere woorden: deze voorbeel
den, die met vele uit te breiden zouden
zijn, toonen voldoende aan, dat het
seizoen dat nadert en betrekkelijk ook
gekomen is, volstrekt geen vogelanne
tijd zal zijn.
Vélen mecnon dat waarschijnlijk wel.
Lente en zomer zijn nu eenmaal in den
volksmond, in hei dichterwoord «le tij
den van vogels en bloemen, van kiem
en zang en leven. De herfst ook nog
wel, als de. trekvogels lanes de stranden
en over de velden gaan. Dc winter niet.
In werkelijkheid echter is bet. zoo,
dat er 's winters meer vogels te zien zijn
dan 's zomers. Niet alleen dal ze in
letterlijken zin meer, heter te zién zijn:
liet blad is van de hoornen, geen dicht
groen dek verhult hen meer, maar er
zijn er inderdaad ook meer.
„Men mag", zegt Thijsse, autoriteit
hij uitstek in dezen, in een van zijn
werken, „men mag beweren, dat er
's winters moer vogels in ons land zijn
dan 's zomers. Dat geldt zoowel voor
het aantal individuen als voor het aan
tal soorten.
Misschien kunt u het, evenals ik, aan
de naaste omgeving van uw eigen huis
wel nagaan. Vooral wanneer u in de
stad woont. Tk sprak van de roodborst:
die broedt hier aan den zeekant 's zo
mers niet, maar is hier iederen winter.
Die bonte kraai, die ik noemde, zit
's zomers ergens in Oost-Pruisen. De
goudhaantjes komen ook van hun
broedgebied elders en andere dan
tamme of gewone wilde eenden zie je
hier in den zomer niet. De meeuwen
verf nonen zich in de haven en in de
weilanden wel. maar liet moet winter
worden en ze moeten het elders
schaarsch beginnen te krijgen voordat
ze hier vlak voor de deur en aan het
\enster komen. De grontsche vlucht
van wilde zwanen moeten we in het
zonneseizoen missen, straks is or kans
op de indrukwekkende nadering van
hun vleugelgeruisch. Ik heb heel den
zomer in do iepen voor ons venster de
boomkruipertjes en de bonte specht niet
opgemerkt, maar als straks liet blad
van de hoornen is. zie ik ze zoo goed als
zeker terug. Evenals liet ijsvogeltje
lanrs de Ried en dc sijsjes in de clzcn-
bosrhjes.
Nil liet gelend blad ter aarde zinkt,
op met het herstel van den ouden tijd
de avonden lang worden, nu herfs»mic''
de velden dekken zal en nachtvorst te
wachten staat, nu wil dat alles volstrekt
niet zeggenwc gaan een vogelarmen
tjirl tegemoet.
Integendeel leert Thijsse ons en
eigen herinnering, ervaring, waarne
ming. bevocfigt ons zijn woorden of zal
ze bevestigen.
A L. K