^bildagsbh DAGBLAD Aigersfoortsch Dagblad AMERSFOORTSCH AG BLAD is LICHT IN EEN OUDE ZAAK De advocaat in vroeger tijd Over Boeken en Schrijvers y WIET GRATIS THANS CENT PER WEEK DE MOORD IN DEN TOWER ZIJN SALARISBOEK „DE GAPER' GIJ ZIJT GEEN „AMERSFOORTER" ZONDER HET „AMERSFOORTSCH DAGBLAD" 'rir< 11111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111 üUiCUl 0 U LT fera - - •iiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiii)iniiiiiiiiiiiiiii'iiiiiiiiiiiii>i'iii'Mi"ii"'"i""Hi't"l""i"iniii'""iiiii—«nini'^ Va ii hei ONGEVALUNl/ERZEKEfllNG Ruim vier cn een halve eeuw later zou het onderzoek naar de daders resuh taat opleveren RJIM vier en een halve eeuw gele den speelde zich een gruwelijk drama af aan het hof van Engeland. Ruim vier honderd en vijftig jaar ge leden! Toen het drama in bloed geëin digd was en de graven zich gesloten hadden boven de lijken van twee vor stenkinderen, bleef een geheim over. geheimzinnig, een luguber geheim. De eeuwen gingen voorbij Het ge heim liet de openbare meening niet los. Deze bleef cr aan denken. Wel verloor het iete van zijn prikkeling, maar ver geten werd niet, dat er een geheim was, dus een ononthulde zaak, die de belangstelling van de menigte had De menigte, de onenbare meening. hield vól met cr aan Ie denken, met er zich mede te bemoeien. Zij eischte oplossing van het raadsel, vroeg voldoening voor de misdaad rechtzetting van de ver antwoordelijkheid voor de misdaad. Ruim vier cn een halve eeuw duurde de gespannen nieuwsgierigheid. Voor een paar jaar is voldoening gegeven aan het Engelsche volk en zijn wensen om opheldering. Door de resultaten van een onderzoek is het in staat gesteld over dc schuldvraag te, oordeelen, die in verband met een misdaad van he* jaar 1483 werd gesteld. Den 6en Juli van het jaar 1033, des avonds tegen half acht, ontsloot de deurwaarder van de beroemde, de in drukwekkende Westminster Abbey te Londen de groote toegangsdeur voor eenige ongewone bezoekers. Hij sloot haar daarna weder zorgvuldig, zeer zorgvuldig, zoodat niemand anders meer kon binnenkomen. Vervolgens gingen de bezoekers ond^r toezicht en met machtiging van den „Dean" (deken, hoofd van het domkapittel) van Westminster over tot het openen van een urn, die in deze „necropolis", deze kerk, die de doodenstad is van Engc- land's groote figuren op het gebied van staat, kunst, wetenschap, letteren, de begraafplaats van zijn groote en mach tige mannen, werd bewaard in een sar- cophaag. De bezoekers waren personen van gewicht op geestelijk gebied, groote ge leerden, zooals prof. W. Wright van het Anatomisch Genootschap, Dr. Law rence Tanner, lord Moynihan en ande ren. Zij hadden de opdracht thans, na zoovele eeuwen, verloopcn sedert de urn was gevuld, te onderzoeken en, zoo mogelijk, Vast te stellen of de jonge Eduard V met zijn broeder Richard, hertog van York, op bevel van Richard III was vermoord en of Hendrik VII, die dikwijls van den moord beschul digd was, iets of niets daarmede te maken had. In die urn moesten, volgens een op schrift, de stoffelijke o\erblijfselcn be rusten \an den jongen koning en zijn broeder Richard. De urn bevatte niet alles: slechts twee schedels en eenige beenderen waren n.l. in 1074 onder een steenhoop uitgegraven. Koning Karei II gaf destijds hevel deze overblijfselen hij te zetten in de kapel van Hendrik VII. Alleen met dit weinige: inscriptie en inhoud, moesten de geleerden hun ar beid verrichten. De historici en de ana- tomisten openden de urn. vonden on geveer wat men vermoed had, dat zij zou bevatten, en begonnen hunne on derzoekingen ten einde aan het stof der eeuwen zijn geheim te ontlokken. Moeilijke, uiterst consciëntieuze me tingen, microscopische navorschingen, theoretische bespiegelingen, die slechts tot basis mochten hebben dat, wat zij hier onder handen hadden, cn wat er van vroeger door geschreven en be proefd gevonden documenten het recht had, gewicht in dc schaal der overwegingen te leggen, dat alles zette nu in. Wanneer de resten weder in dc urn cn daarna in de sorcophaag gelegd zouden zijn. zou waarschijnlijk voor immer de gelegenheid voorbij zijn om een dergelijke navorsching tc doen, want men verstoort niet ten tweede male de rust van een graf! Dus werd er ernstig en intensief ge arbeid. Toen het werk geëindigd was. legde de „Dean" een op perkament ge schreven cn in een stalen bus gesloten oorkonde in de sarcophaag, de mede deeling inhoudende wat er den 6en Juli 1933 met de overblijfselen der vorsten zonen was gebeurd Al Ie aanwezigen beloofden plechtig over de zaak te zul Ion zwijgen, totdat uit de opmetingen en de vergelijkende berekeningen een definitieve uitspraak zou zijn opgesteld welke het dichtst aan de werkelijke waarheid nabij kwam en dan gepubli ceerd zou kunnen worden. Dit laatste is geschied. De maand December 1933-heeft her geheim van vierhonderd en vijftig iaar geleden aan de openbaarheid prijs ge geven. De feiten, die men kende, waren de volgende: Eduard V stond, toen hij twaalf iaar oud was en zijn voder opvolgde, als een belemmering in den weg, van zijn eer- zuchtigcn oom Richard III. En hij Eduard, niet alléén. Ook zijn broeder Richard, die negen jaar oud was. Sir Thomas Moore beschrijft in zijn Ge schiedenis van Koning Richard de:i Derde de gebeurtenissen, zooals zijn oom, kardinaal Morton, hem die ver telde. Volgens den kardinaal had dc gevangenneming van de kinderen plaa's n zeer hoffelijke vormen. Aan Eduard V was gezegd geworden, dat hij naar Londen moest gaan om er gekroond te worden. In den zoogenaamde» „witten toren" van den „Tower", die later „de bloedige toren" zou heelen, werd hem met zijn broeder eenzelfde ruimte als verblijfplaats aangewezen. Die ruimte hebben zij niet meer ver laten. Bij nacht werden zij onder de kens verstikt en daarna begraven on der een grootcn berg van stecncn." Deze moord moest tusschcn Juli en September 1183 geschied zijn, óf eerst in 1186, onder Hendrik VII. Hier, in dezen twijfel, lag de puzzle opgesloten, die tot voor ruim twee jaar werd op lost. De vraag bleef open: Wie is do schuldige? Richard III of Hendrik VII? Deze vraag nu moest beantwoord wór den door de mannen, die in de West- minster Abhev het onderzoek instelden. Een geweldig moeilijke opdracht. Men zou zoo zeggen, dat geen schrijver van detective-romans in onzen tijd een moeilijker probleem aan zijn fantasie ter oplossing had kunnen stellen dan dit: „onthul de geheimen van een moord na vier en een halve eeuw: wijs den moordenaar, althans den schuldige, aan. En nu is, zooals het meer voor komt, de werkelijkheid nog romanti scher. nóg fantastischer dan een ro man. liet probleem is gesteld cn ont wikkeld. De detective was in dezen dc Engelsche anatomist Wright, die zijne ontdekkingen aldus heeft omschreven: Bij de beenderen, die zich in dc urn bevonden, is geen twijfel mogelijk of het wel m e n s c h e n-beenderen waren, toebehoord hebbende aan twee personen van het mannelijk geslacht, die in den knapenleeftijd waren gestorven. Zooals bleek uit de nog niet volgroeide schou derbeenderen en uit andere kent eekenen waren de knapen beneden de veertien jaren oud. Er was echter een onder scheid in den leeftijd der twee. Den oudste kan men een loeft ïjd van twaalf jaren geven, terwijl de jongere tusschen negen en elf oud ge weest kan zijn met naar alle waar schijnlijkheid het middencijfcr van om en b ij de tien jaren. De jongere zal ruim 1 meter 50 groot geweest zijn, waarbij natuurlijk eenige speling moet worden overgelaten voor een kleine vergissing. Nu is deze lengte wel iets grooter dan die van een knaap tusschen 9 en 12 jaar van tegenwoordig, maar men moet niet vergoten, dat tic vader der vermoorde knapen, Eduard IV, zeer groot was, n.l. 1 meter 90, en dat hij bekend was om zijn buitenge woon lange bccnen. Uit de gelijkheid van gebit der twee en uit bepaalde tand-groeiingen, die evenals bepaalde eigenaardigheden in den schedelbouw zonder twijfel erfelijk waren, is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te besluiten, dat de beide knapen, wier overblijfselen onder zocht waren gew:orden, broeders waren. En nu kwamen deze wetenschappe lijke detectives tot de volgende conclu- e: Voor de historici, die zich thuis ge voelden in Engeland's oude geschiedenis stond het, na bovenstaande resultaten van onderzoek vernomen te hebben vast, dat het hier de stoffelijke over blijfselen gold van Eduard V en zijn broer Richard. Toen Eduard V in den Tower kwam was hij 12 jaar en 6 maanden oud. Ri chard was 9 jaar en 10 maanden oud. De moord is blijkbaar gepleegd drie maanden, nadat zij in den lower waren gebracht, dus omstreeks Augustus 1483. Ware de moord geschied in het jaar 1485, toen Hendrik VII regeerde, dus, zooals velen beweerden, n a den slag bij Bosworth, dan zou Eduard V reeds veertien jaar oud geweest zijn en zijn broer Richard twaalf. Dit zijn echter leeftijden met zóó ingrijpende \eranderingen in den lichaamsbouw, dat een anatomist dit onmiddellijk zou hebben geconstateerd. De prinsen waren dus reeds gestorven, toon Hendrik VII den Engelschen troon besteeg. De bloedschuld blijft dus kleven aan den naam van Richard III. war nog be twijfeld werd, totdat in 1933 de uit spraak viel over de misdaad in 1483. Misschien is het niet onbelangrijk aan het eind dezer historische mcdedeelitig tc verwijzen naar Shakespeare's Ri chard III. De scène, waarin de beide koningskinderen door hun kwaadgozin- den oom worden vermoord, heeft me nigeen ontroerd. Shakespeare blijkt dus nu een historische waarheid en géén fantasie gedramatiseerd te hebben. Toen in December 1933 het re sultaat van het onderzopk plechtig in de Londensche Antiquaria Werd mede gedeeld, zal menigeen gedacht hebben aan het groote genie, dat zoo dikwijl? de geschiedenis van Engeland in tref fende beelden deed herleven en daar aan, zooals uit dit geval blijxt wam schijnlijk ernstige bronnenstudie liet voorafgaan: aan William Shakespeare den grootste onder de groot en der we relddichtèrs. A. J. BOTHENIÜS BROUWER Zij stonden vroeger onder strenge controle IN 1684 is er een merkwaardig boek verschenen, waarin de .schrijver A. M. Hollerman, die zich naar dc gc- Avoonle in die dagen deftig noemde Hol- termanni, 'handelt over het optreden van de advocaten in zijn lijd. De schrijver begint met te verklaren, dat hij het beroep van advocaat zeer eerbiedwaardig vindt, doch dit geldt al leen, zooals hij uitdrukkelijk zegt, de enkele goéde advocaten, die het beroep niet door hun „slechtheid" beden cn en niet het recht krom maken. liet boekje bevat vrijwel een door- loopende beschuldiging aan het adres der advocaten, die volgens den schrij ver er op uit zijn om hun cliënten af te zetten, daarbij lui en onbekwaam zijn. Voorts-maken de heeren .weinig werk van hun pleidooien, die „lang cn duister" zijn, waardoor dc rechters „dén gal in beweging" wordt gebracht. Het merkwaardige geschrift eindigt met een gebed, waarin wordt gevraagd te mogen worden bewaard voor het on geluk adxocaat le moeten wórden! Blijkbaar stonden dc advocaten in die dagen niet in oen al te hesten reuk. Deze veronderstelling vindt steun in hetgeen wordt medegedeeld omtrent liet optreden van den beroemden pater Abraham a Saiicia Clara omstreeks 1600, wiens prccken in die dagen groo tcn toeloop hadden on die in een loc- spraak de advocaten van zijn tijd ge voellg onder handen heeft genomen. Hij vergeleek de advocaten met een salamander, welk dier leeft midden in den gloed van het vuur en door vlam men niet wordt gedeerd. Zoo werpen aldus de boetprediker de advoca ten zich midden in den gloed van het krakeel hoe heeler hoe beter en zij groeien en bloeien er in, terwijl anderen cr in verleren en te niet gaan Van onoprechtheid Kon mén toch niet alle advocaten beschuldigen Zoo werd in het begin der I?e eeuw te Arnhem een advocatenkantoor aangeduid door het volgend opschrift: „Iliér woont Jacob Ilevius, mijn werek is advocaat Kom vrij op mijn kantoor, zeg niet dat 't ydcr bact". De advocatenpraclijk kon in die da gen alleen worden uitgeoefend door de genen, die door dó hoven waren toege laten. Men moest, wilde men als advocaat optreden, van; goede „christelijke reli gie" zijn, voorts uit een wettig huwelijk gesproten zijn en „van goede manie ren". In hel bekende werk van Dr. G. D. J. Schotel wordt een cn ander meegedeeld omtrent dc instructie, die door liet Hof \an Holland was vastgesteld. Daarin werd bepaald, dat een advocaat niet alle zaken mocht aannemen en weige ren moest die hij „in zijn eigen cons ciëntie voor onrechtvaardig en kwalijk gejfoiideerd" hield. Voorts moesten zij zicli in hun laak beperken en niet meer zaken in behan deling nemen dan zij „met diligentic, naarstigheid en trouw" konden afdoen „opdat partijen door menigvuldigheid van zaken niet eenig hinder daaruit krijgen". Het schijnt nogal eens voorgekomen tc zijn, dat advocaten tijdens dc zittin gen liet hun confrères, die voor de te genpartij het pleidooi voerden, zeer las tig hebben gemaakt door lawaai tc ma ken, zoodat de plcitor zich niet kon verstaanbaar maken. Door het Hof van Holland werd daar om in het begin der 16e eeuw bepaald, dat de advoeétcn „met óandachlichhcyi endc sondcr gherucht" hadden te luiste ren naar hun „met-broeders", Er schijnen ook nog al klachten te zijn geweest o\er hooge rekeningen. Hel Hof van Holland achtte het ten- Blocnote klein for- in a a t, door E. du Perron (Folemprise, L J. C. Bou cher, 's-Gravenhage.) WIE moede is van dc groote boe ken, zal zich verkwikt gevoelen, wanneer hij liet hoekje koopt, \vaarvan de titel zich hierboven be vindt. Hij kan het in den binnenzak steken van zijn jas, en hij kan ervan genieten op ieder oogenblik van den dag. wanneer hij net even tijd heeft om een paar stoute beweringen en aforis men in zich op te nemen. Dc geest die dit boekje geschreven heeft is een pedante, geest. Maar hij be zit een pedanterie, die niet vervelend is, maar interessant. Du Perron doet eigenlijk met zijn „Blocnote klein formaat" hetzelfde wat Multatuli beoogde rnct zijn „Ideeën". Het verschil tusschen beide figuren 'doet zich precies kennen door het verschil in titel. „Ideeën!", riep Multatuli uit. „Blocnote", d. i. wat aantcekeningen, zegt du Perron. Het zijn twee ge heel verschillende levenshoudingen, die voortkomen uit dezelfde, pedante, gees tesgesteldheid. Achter de aforismen van Multatuli rijst de astrale gestalte van den Profeet; achter de aforismen van du Perron rijst de astrale gestalte van den clowm. Het kan du Perron in we zen niet zooveel schelen, dat de dingen zoo zijn, dat hij er den draak mee moet steken. Het kan Multatuli in dezen heel erg schelen. Hij is een maatschap pijhervormer, die zich wijsmaakt dat niet te zijn. De aforistiek is hij Multa tuli masker voor een gestalte die ro mantisch en heroïsch wil wezen. Mei maatschappijhervorming, zelfs met li teratuurhervorming als levensroeping (dit laatste woord wordt hier als ge heel in kapitale letters geschreven ge dacht) heeft du Perron niets te maken uil hij niets le maken hebben. Hij doet met dit schalksche proza, wat de hond jes doen togen de voetstukken \nn de monumenten. De winst, die wij puren uit de lectuur van den kritisch en du Perron is een kaleidoscoop van alle malligheden die er heden ten dage in maatschanpij en literatuur te bespotten vallen. Zijn werk is sterk °n doordrin «zend Ik kan dat hierdoor bewijzen, dat een bespreking van dat werk onwille keurig leidt tot navolging van ziin stijl Alleen een hoek. ten aanzien waarvan de kritikus zirh moet verlossen van den st;:l van ziin auteur heeft stijl Du Perron heeft dus stijl. Tóch is er een moeilijkheid met du Perron. En voor ik er toe overga, den DOOR P. H. RITTER JR. lezer iets mee te laten proeven van het geen in dit precieus verpakte boekje gegeven wordt, moet ik het eerst met hem en met mij zclvcn eens worden over die moeilijkheid. Perron's pedan terie (onwillekeurig allitereercn wij in dezen tijd van slagzinnen) Perron's pedanterie dan, contrasteert met wat "lij wil. Een profeet Multatuli mag pedant zijn. Het heroïsche verdraagt zich met zijn spiegelbeeld. Maar een pedante nar is een heel raar wezen. Perron nu, is een pedante nar. Ik schrijf dit neer op gevaar af van bric- \en te ontvangen uit den kring zijner bewonderaars, die mij eenmaal verwe ten hebben, dat ik zijn „Lahd van Her komst" voor den microfoon onrecht heb gedaan. En tóch trotseer ik dat gevaar. Du Perron toch, neemt te weinig af stand van de dingen, die hem (ik ge bruik een Bollandistischen ferm), „er geren op de wijze van het vermaak." Hij is er zelf te veel bij. Hij is niet ge moedelijk. zooals wijlen Frans Coenen. en niet plompverloren, zooals Greshoff. Hij is niet de volmaakte ironicus, om dat ziin ironie geen staart heeft. Zijn opmerkingen blijven „in het voorbij gaan gemaakt", zij zweven al te zeer. En misschien is hij zich daar in het diepst van zijn ziel van bewust; want het blijkt, dat de literatuur. waarin men zwevender kan blijven, hern meer aantrekt dan het maatschappelijk le ven, een object dat de minderheid uit maakt \an dezen bundel kleine pagi na's, die als theelepeltjes pepermunt- olie zijn. Tk heb in het bovenstaande mijn afo rismen over de aforismen van du Per ron ten hpste gegeven. En ik haast mij thans, den lezer een korte selectie te bieden uit het elixer dezer literatuur. Het volgende stukje over de P.E.N.- club. ..Bij iedere nieuwe gewichtigdoenerij in de P.E N.-club, bij iedere nieuwe hot sing van belangen onder dit soort „re presentatieve auteurs", denk ik aan die enkele figuren die door de letteren niet besmet werden, die z i n d e 1 ij k wisten te blijven, hetzij omdat zij jong stier ven, hetzij omdat de walging van het 'iteraire gedoe hen wérkelijk te mach- lig werd. liet letterkundig leven is vol lachspiegels, met dien verstande dat de !ach gereserveerd blijft voor de buiten staanders, en dat de ingewijden ernstig .verken aan de lijnen .van bet karika tuur waarin zij zichzelf zijn gaan be wonderen. Het is vreemd, zoo ongemerkt als de eischen van het literaire leven gewel dig kunnen worden, veel tyranniekër soms dan die van dc kunst. Zij, die zich in de politiek hegeven hebben, zei Pé- guy en die door dc handeling vèrarïder- den, zijn de eersten om aan hen, die zichzelf gelijk bleven tc verwijten, dat zij veranderd zijn. Dc literatuur met banketten en prijzen is een politiek, waarvan tie handeling verandert. Die literaire onzindelijkheid overkomt iemand niet minder ongemerkt dan de politieke. Zij, die eraan ontkwamen, en niet omdat zij stierven, bleven meestal beschikbaar voor andere dingen. Zij lie pen het gevaar van vaagheid, dat met deze beschikbaarheid meestal samen gaat. maar zij hielden zich vrij van... dat andere. Een enkele maal slechts be zweken zij aan het nieuwe gevaar, d.w.z. zij erkenden zich als „mislukt" en kwijnden weg in het besef, dat men leven kan zonder literatuur, dat er lie den zijn die altijd \olmaakt gelukkig waren zonder, maar dat het hun nood lot was de literatuur tc willen verwer pen en niet te kunnen ontberen tege lijkertijd. Voor hen, die door soortgelijke gevoe lens bevangen, toch dit drama niet in willen gaan, zou men een Anti-Kul- Club willen vormen, maar, de groot ste moeilijkheid is echter dat de le den (zij zonden geen lid mogen zijn van eenige andere literaire verceniging ter wereld) te gering in aantal zouden zijn." Een ander, klein citaat over Praters en niet Praters „J. kijkt glimlachend en toch strak naar II., die altijd zoo knap cn zooveel praat, om hem te laten voelen, dat hij hem toch door heeft en het niet zoo érg belangrijk vindt wat hij allemaal in woorden omzet. II. (die hem op zijn licurt door krijgt, neerbuigend): Maar zegt u maar waarover zou willen praten. J. (even strak): Liefst over niks. TI. (onverstoord): „O. als het liefst over niks is, laat ons dan over wat anders praten." Ton slotte, een klein ondeugend stuk je over de vak-filosofen: „Er is een hi- zondcrc stijl voor vak-filosofen en an dere universitaire geesten, die er uit be staat om een gedachte in li te splijten, waardoor ze een faux air krijgt van li gedachten. Het grappige is hoven dien. dat de denker zich verbeeldt dit ontbinden van zijn denken in een tc- honden sliil vast Ie leggen. immers hii 7etrt vele dingen in betrekkelijk weinig /innen. Het is de vertraagde film van de gebonden stijl; en evenals daar krijgt iedere beweging iets van d ra a i e n" Er wordt ons niet gevraagd of wij het niet al die boutades eens zijn. Er wordt ons alleen de gelegenheid geboden een speelsrhen gepst te genieten Het zou kunnen zijn. dat do gegeven citaten, die m.i. du Perron on zijn best laten zien. den lezer aanleiding werden, meprvan dit bookie to proeven. Ter afwisseling van de dikke romans. JULIANAPLEIN 4 naast Apotheek Haan. Wij ontvingen: Leukodont Tandpasta 0 65 Tandborstels 0.75 Mondwater t-50 Volgens voorschrift v. Tandarts Mertens den Haag (Ned. Fabr.) minste gewenscht om tarieven \ast te stellen, waarboven de advocaten op straffe van afzetting niet moclilcn gaan. Voor een pleidooi mocht nooit meer dan 24 stuivers worden gerekend en voor „een blad schrifts van bequame endc bchoorliekc grootte" hoogstens 6 stuivers. Ilot was verboden om de stukken „onbchoorlick uyt te rekken", terwijl in gevallen dat een advocaat reizen moest maken, nooit meer dan drie gul den cn vier stuiver per dag mocht wor den gerekend „boven hacrlicdcn wagen- ende schuit vrachten". De advocaat moest een „salorisbock" bijhouden, dat hij elk oogenblik aan een vertegenwoordiger van het Ilof moest kunnen toonen. In 1583 werd het tarief vernieuwd en hier en daar met enkele stuivers ver hoogd in verband met do duurdere tij den. Ook werd toen het getal regels be paald, dat minstens op een bladzijde moest staan, omdat het was voorgeko men. dat advocaten slechts met enkele regels de bladzijden vulden om dc kos ten op te jagen. Ook werd toeil bepaald, dat de advo caat aan den cliënt liet papier niet in rekening mocht brengen I 's ZOMERS EN 's WINTERS Wanneer is er meer to zien? De winter valt mee DAT roodborstje, dat vanmiddag in liét grijze October!icht een fleurig stukje terra kleur en een pittig brokje leven bracht tusschen het dor rende groen van de seringen, was er dezen zomer niet. En die eerste bonte kraai in zijn sobere grijszwarte pak, die ik van de week zag, nadat hij in April zich voor het laatst had vertoond, is evenals de roodborst een heifsthezoeker en een wintergast. Als straks in den Engelschen tuin de drukke cti kleurige goudhaantjes, onze kleinste vogels, zich wé er laten zien en hooren, fijne diertjes rnet fijn geluid, dan zijn ook dat ver schijningen, die wc heel den zomer hebben gemist. En als over eenige weken de vorst dc wateren stremt en hier en daar in wakken en opengeble ven wateren allerlei eenden, kleurige cn bonte, haast stemmige, sober getee- kende, rondzwemmen, dan zijn ook dat vogelgostaiten, die alleen in het win terseizoen op te merken zijn. Met andere woorden: deze voorbeel den, die met vele uit te breiden zouden zijn, toonen voldoende aan, dat het seizoen dat nadert en betrekkelijk ook gekomen is, volstrekt geen vogelanne tijd zal zijn. Vélen mecnon dat waarschijnlijk wel. Lente en zomer zijn nu eenmaal in den volksmond, in hei dichterwoord «le tij den van vogels en bloemen, van kiem en zang en leven. De herfst ook nog wel, als de. trekvogels lanes de stranden en over de velden gaan. Dc winter niet. In werkelijkheid echter is bet. zoo, dat er 's winters meer vogels te zien zijn dan 's zomers. Niet alleen dal ze in letterlijken zin meer, heter te zién zijn: liet blad is van de hoornen, geen dicht groen dek verhult hen meer, maar er zijn er inderdaad ook meer. „Men mag", zegt Thijsse, autoriteit hij uitstek in dezen, in een van zijn werken, „men mag beweren, dat er 's winters moer vogels in ons land zijn dan 's zomers. Dat geldt zoowel voor het aantal individuen als voor het aan tal soorten. Misschien kunt u het, evenals ik, aan de naaste omgeving van uw eigen huis wel nagaan. Vooral wanneer u in de stad woont. Tk sprak van de roodborst: die broedt hier aan den zeekant 's zo mers niet, maar is hier iederen winter. Die bonte kraai, die ik noemde, zit 's zomers ergens in Oost-Pruisen. De goudhaantjes komen ook van hun broedgebied elders en andere dan tamme of gewone wilde eenden zie je hier in den zomer niet. De meeuwen verf nonen zich in de haven en in de weilanden wel. maar liet moet winter worden en ze moeten het elders schaarsch beginnen te krijgen voordat ze hier vlak voor de deur en aan het \enster komen. De grontsche vlucht van wilde zwanen moeten we in het zonneseizoen missen, straks is or kans op de indrukwekkende nadering van hun vleugelgeruisch. Ik heb heel den zomer in do iepen voor ons venster de boomkruipertjes en de bonte specht niet opgemerkt, maar als straks liet blad van de hoornen is. zie ik ze zoo goed als zeker terug. Evenals liet ijsvogeltje lanrs de Ried en dc sijsjes in de clzcn- bosrhjes. Nil liet gelend blad ter aarde zinkt, op met het herstel van den ouden tijd de avonden lang worden, nu herfs»mic'' de velden dekken zal en nachtvorst te wachten staat, nu wil dat alles volstrekt niet zeggenwc gaan een vogelarmen tjirl tegemoet. Integendeel leert Thijsse ons en eigen herinnering, ervaring, waarne ming. bevocfigt ons zijn woorden of zal ze bevestigen. A L. K

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1936 | | pagina 11