^bildcigshla
15
AMERSFOORTSCH
DAGBLAD
DAGBLAD
An\ersfoorisch Dagblad
Over boeken en schrijvers
MET GRATIS
GIJ ZIJT GEEN 0
„AMERSFOORTER"
ZONDER HET
„AMERSFOORTSCH
DAGBLAD"
THANS
CENT PER WEEK
ONGEVALLENVERZEKERING
HOE BEHANDELT MEN HUISDIEREN
DE TINNEGIETER
DROGISTERIJ „DE GAPER"
gnnimiinn
iniiriniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiii
rfiiiniiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiflsi
- ^iiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii'i'iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii'^
V a.Ti hei
iiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiii
Meneer Vissers Hellevaart,
door S. Vestdijk (Rotter
dam, Nijgh en van Ditmar).
WANNEER wij ons voor de figuur
van den romancier Vestdijk be
vinden, behooren wij ons vooraf
te behoeden tegen een gevoel van af
grijzen, dat ons bevangt voor de kwade
dampen, die uit deze zielekolken opstij
gen. Men moet ook dit, zijn laatste boek,
weer lezen, met een geestelijk gasmas
ker voor. Maar het loont de moeite zich
dat. gasmasker te laten aanmeten, want
het krampachtig talent van den gefol
terde, die deze Vestdijk is, kan stijgen
tot zulk een macht, dat wij er de
groot6chhcid niet van vermogen te ont
kennen.
Mensohen-schuwheid. levenshaat en
levensangst, dat zijn de elementen,
waaruit de psyche \an dezen auteur
fijn samengesteld. Hij is een figuur, die
in de schaduwen van het leven vertoeft,
eenzaam, opgesloten, maar de klooster
cel, waarin hij zich, 6chu\v rondtastend
bevindt, is een broeikas van hallucina
ties, zoo grandioos, dat ze ons den adem
ontnemen, wanneer zij uit de volzin
nen van zijn geschrift tot ons opstijgen.
Waarin zoeken die mcnschen-schuw-
heid, die levenshaat en levens-angst
zich baan? Soms in perverse analyse,
zooals in „Heden ik. morgen gij." dat
hij, met Marsman samen schreef, of in
„Else Böhler, Duitsch dienstmeisje."
dat. zelfs door 's Heeren Vestdijk'* bent
genooten is gedisqualificeerd. Soms ook
jn een starre verbijstering, die heroïsch
wordt, zooals in zijn bundel. De dood
betrapt". Soms'ook, gelijk in dit laatste
boek, in een satyre op menschen en
toestanden en in een tragische zelfher
kenning.
Meneer Visser, de provinciaal, die ons
In dit boek ten tooneele wordt gevoerd,
is in zijn jeugd bedorven door de vol
komen on-oordcelkundige opvoeding
van een kolonel-familielid. Als man
blijkt hij gegroeid tot sadist. Alles en
ieder om hem heen sart hij, zijn
vrouw, zijn omgeving, alle menschen;
die in zijn nabijheid komen. De schrij
ver is er niet voor teruggedeinsd, me
neer Visser te volgen tot in zijn burger
lijkste benepenheden. Een conflict tus
schen hem en een politie-commissaris
uit de stad zijner inwoning wordt tot
In de futielste en hatelijkste détails
doorgezet. Met Hikt wel of de klein
heid. voosheid, doortraptheid van alle
menschen duizendvoudig verhelderd en
vergroot wordt door don spiegel van
Meneer Vissers sadisme.
De eerste gedeelten van het boek zijn
abrupt, vormloos, stuurloos geschreven.
Het gedochtenleven van den Heer Vis
ser wordt zoo maar, in zijn primitieve
ongebondenheid voor den lezer gefoto
grafeerd. Wie aan de systematiek ge
wend is, waaraan de bekende roman
schrijvers zich onderwerpen, systema
tiek van woord- en stijl vorming, syste
matiek \an gcdachtenbouw hunner
personen en systematiek van verhaals-
bouw, hij dwaalt wanhopig rond
door den aanvang van deze vertelling,
hij vindt er slot noch \al in.
Maat dan, opeens, tegen het einde
van het bock, stuipt al" deze verbrok-
keldheid en verwarring uit in een
droom, een droom, waarin de auteur,
op de toppen der vertwijfeling, de syn
these vindt van eigen vergankelijkheid
en jammer. Er komen bladzijden pro
za, vol van een sterke gedragenheid,
proza dat edel is en ongemeen van vi-
sioenaire waarneming en verbeelding,
proza, ten slotte, dat eerlijk is. omdat
het de sublimcering vormt van het eer
ste abrupt geschreven gedeelte van liet
boek. Uit de menigvuldigheid van on
deugden en bezoekingen rijst het besef
van eigen relativiteit, van eigen levens
tragiek. Na deze bladzijden, mogen wij
eerbied koesteren voor den afschuwe
lijken en deerniswaardigen mensch
Visser en voor den auteur, wiens we
zen cloor zijn belangstelling wordt be
paald.
Er is een zeer wezenlijk verschil
tusschen dit boek van Vestdijk, en het
vorige boek, „Heden ik, morgen gij,"
•dat hij tezamen niet Matsman schreef.
Dat verschil ligt hierin, dat de hoofd
figuur in het vorige boek een geanaly
seerdc figuur was. een figuur, die niet
tot besef van eigen wezen kwam. Deze
„Meneer Visser" komt tot bet schrik
kelijk besef van eigen verworpenheid,
van eigen tragedie. Dit boek is niet een
perverse ontvezeling van een patholo
gische figuur, maar de groote tragiek
van iemand die de Afzichtelijkheid van
eigen wezen doorlijdt Deze sadist heeft
een eerlijk besef van eigen verdoemd
heid. Hij doet een poging om zijn eigen
Noodlot in de oogon te zien. een po
ging. die, op hlz. 347 gesymboliseerd is
in de scène mot de spiegels.
Het visioen leidt ons hier in een kap
pers-salon. Een kappersbediende, een
manke jongen blijft voor hem staan, en
zegt niets meer. „Hij scheen te wachten
tot dat Visser opnieuw vragen zou.
„Is de kolonel dood. Hendrik". ..Hij
komt nooit meer terug, meneer
Maar ook de andere leeft nog." „Toen
Visser hem zonder begrijpen aan bleef
DOOR
P. H. RITTER JR.
staren, vervolede hij: „En voor u maakt
't weinig verschil U bent toch al
tijd dood geweest, meneer Visser."
..Dat is wel waar," zuchtte Visser
en liet zich weer terugzinken in zijn
stoel. Met gebogen hoofd luisterde hij
naar wat de kapper nog te zeggen had.
„Altijd! En U bent de eenige niet.
Er loopon heel wat meneer Vissers rond
zonder 'f zelf te weten. Ik zie d'r hier
genoeg; u bent niet eens de ergste, want
nooit heeft u moeite gedaan om te ver
bergen. dat u een meneer Visser bent.
En nu u dadelijk de spiegel in moet.
nu bent u wel de beste van allemaal."
Verstijfd van schrik luisterde Visser
naar deze woorden, waarvan de bet ee
kenis hem verborgen bleef. Hij wilde
spreken, maar geen geluid kwam over
zijn lippen. Zonder verder op hem te
letten begaf de barbier zich langzaam
naar het uiteinde van de marmeren
waschtafel, en even later klonk het re
gelmatig krijschende aanzetten van een
scheermes, dat Visser niet durfde on
derbreken. Hij wachtte tot Hendrik het
scherp op zijn duim beproeven zou.
Maar daar richtte de iongen zijn hoofd
op, holoogig, zonder hem aan te kijken,
en vroeg op rustigen toon: „Wil u 't
zelf doen?" Met trillend uitgestrekte
handen kwam Visser naderbij. „Ik wil
alles doen wat. noodig is. Hendrik, als
ik maar niet in de steeg hoef."
„U moet niet zoo bang zijn, me
neer," sprak de ander en lei het mes
dicht bij hem neer, „niemand weet van
tevoren waar hij in terecht komt. Dat
kan soms erg meevallen. En 't valt me
van u mee. dat u niet bang voor de
spiegels bent. Bij de meesten is dat 't
ergste."
In dit visioen is de kern gesymboli
seerd van het boek. Niet in de steeg,
niet in de slop, niet in duisternis en
veinzerij. De boosheid, de hardheid, de
wreedheid en kleinheid, die zichzelf
herkent. Deze spiegel wordt niet alleen
voorgehouden aan meneer Visser, maar
aan ieder van ons.
Er zijn vele aanleidingen in dit pro
za, om het onuitstaanbaar te vinden.
Maar onmiskenbaar is de schrijver in
het eerste gedeelte van het boek ont
stegen aan d° pedanterie, die „Heden
ik, morgen gij" kenmerkt. De schamper
heid is geobjectiveerd lot een bittere
ironie.
Deze Hellevaart van Meneer Visser,
is afgrijselijk, grimmig maar dit laatste
boek van Vestdijk kenmerkt zich onge
twijfeld door Formaat.
Een beroep dat aan het verdwijnen is
INTERESSANT BEZOEK
Inspecteur Boomgaard in Velp
weet veel belangwekkends
te toonen en vertellen
DOOR alle eeuwen heen vond de
menschhcid in haar worsteling om
het bestaan naast zich een onbaat
zuchtig wezen en een onmisbaren steun:
het dier. Deze verhouding is zoo oud
als de geschiedenis zelf. En het moge
dan al waar zijn, dat onze tijd van
techniek en effcioncy een in menig op
zicht gelukkige wijziging in die samen
werking heeft gebracht, feit is ook, dat
dc banden, die het redelooze aan het
redelijke binden, nimmer kunnen wor-
Icn verbroken.. Nóg vormt het paard
de broodwinng voor velen, nog is Hol
lands veestapel onze glorie, nog is de
hond voor talloozen een trouw kame
raad. Niets zou logischer zijn, dan wan
neer onzerzijds de waardeering van die
vele nuttige prestaties werd omgezet in
een „mciischclijkc", d. vv. z. „goede" be
handeling De practijk wijst helaas uit,
dat we zoover nog lang niet zijn. Me
nigmaal zien we juist bij hen, die dag
in dag uit een beroep moeten doen op
trekkracht, op het productief vermogen
of op andere eigenschappen hunner
huisdieren, een ontstellende onkunde cn
een totaal gemis aan psychologisch in
zicht. Dat, leidt tot ruwheid en wreed
heid bij de eene, tot valsclihcid cn wan
trouwen bij de andere partij. Dc kame
raad, die zooveel doet en niet zoo wei
nig genoegen neemt, heeft een beter lol
verdiend! Daar zijn nog altijd lieden,
die in een liefderijke behandeling van
een beest 'n uiting mcenen te moeten
zien van zekere zwakheid, van een
„hobby, yan lieftallige vrouwelijke char
me. In hun opvattingen werden ze wel
licht gestijfd, doordat ze ooit getuigen
moesten zijn van de meelijwekkende
vertooning, welke een grondig bedorven
schoothondje, een hopeloos verwende
poes of'een overdreven vertroeteld ka
nariepietje inderdaad pleegt te bieden.
En ze vergeten daarbij te bedenken, dat
alle verachtelijke verschijnselen van de
generatie slechts terugvallen op het
schuldige hoofd van eigenaar of eige
naresse. Ongetwijfeld zijn er ook men
schen, die den dierendag verkeerd heb
ben begrepen; die den vierden October,
den sterfdag van den grooten natuur
vriend Franciscus van Assisie als 'n
soort tweede rangs „moederdag' of
„vaderdag" beschouwen.
Vier October werd geen festijn van
bloemen of taart, van sigaren en
„drinks", maar van koekjes of 'n ex
tra-groot stuk worst.
Eu fiér waren ze. Ze voelden zich
mild gestemd. Ze waren dierenvrienden'
Over deze categorie van ongetwijfeld
louter goede zielen zullen we liever
zwijgen.
at met den dierendag dan vvèl be
oogd wordt is door terzake kundigen
voldoende toegelicht. In dien dag cul
mineert een echt humaan ideaal, dat
echter ook op dc 364 overige data van
't jaar actueel is.
Dat er in de dierenwereld nog veel
noodeloos leed hcerscht is ecu waar
heid, die niemand zal durven bestrij
den. Nog vindt een slechts ten dccle
gereglementeerde vivisectie naarstig be
oefening, schuil gaande achter bet eti
ket „wetenschap". Zijn daar niet als
triest bewijs de recente proeven van
eenige Engclsche officieren van ge
zondheid, die konijnen onder een moor-
dacjige tropenzon lieten verzengen, lou
ter en alleen om te zien, of het nu
heüsch waar was, dat wit inderdaad
minder warmte absorbeert dan zwart?
Voor een dergelijk, quasi-wetenschap-
pclijk laboratoriurn-bandielisme bestaat
géén pardon. Nimmer kan daarvoor een
excuus worden aanvaard!
Doch wij willen het hier slechts heb
ben over hen, wier wandaden jegens de
dieren in zooverre verontschuldiging
verdienen, dat zij worden begaan in on
wetendheid. Onkunde is heel gevaar
lijk. Onbewust wreed is niet zelden de
jeugd. Doch waar het leervak nat uur-
historie tegenwoordig op het lesrooster
de plaats inneemt, welke hot verdient,
lijdt liet geen twijfel, of het sarren van
dieren, het verstoren van broedsel en
andere uitingen van vandalisme zullen,
zoo niet geheel cn al verdwijnen, dan
toch sterk vermindoren. Méér gevaar
schuilt er o.i bij volwassenen, die regel-
Zijn bedrijf werd in de vijf
tiende eeuw ook gecon*
tingenteerd
Beteekenis der keuren
TOT bet einde van de 18c eeuw
beeft liet lipnegietersbedrijf zich
in ons vaderland kunnen band-
haven. I-Ict was in vroeger eeuwen een
zeer winstgevend bedrijf, dat slechts
door zeer bekwame vaklieden kon wor
den uitgeoefend. Men moest minstens
drie jaar lang liet ambacht hebben ge
leerd om zich als meester te kunnen
vestigen.
Gedurende eenige eeuwen waren onze
voorouders er zeer op gesteld in hun
huizen allerlei mooie tinnen voorwer
pen te hebben en ook als tafelgereed
schap deden de tinnen bekers, borden,
lepels en vorken opgeld.
Reeds in de 13e eeuw lezen we van
Hollandsche kooplieden, die de buiten-
landschc markten afreisden om hun
tinnen kannen en borden aan den man
te brengen.
In die dagen werd veel tin uit Enge
land ingevoerd, dat hier verwerkt werd
en naast de zwaardvegers, spoorma
kers. goudsmeden en klokkengieters
genoten ook de tinnegieters in ons va-
lcrl and gedurende de 13e en lie eeuw
groote vermaardheid.
In later jaren begon ook het huiten-
land zich meer op dc tinnegictere toe
te leggen en vreemde kramers kwamen
in ons land om het buitenlandsche tin-
werk te verhandelen.
De Hollandsche tinnegieters drongen
er in liet begin van de 13e eeuw bij tic
overheid op aan om deze vreemde koop
lieden te weren cn het Hollandsche fa
brikaat te beschermen. Niet alleen kwa
men steeds meer vreemde kooplui met
linwerk in ons land maar ook de Hol
landsche kramers gingen de buiten
landsche producten verkoopen. Kr wa
ren voortdurend kwesties tusschen de
tinnegieters en de kramers omtrent
den verkoop van allerlei tinwerk en
hier en daar werd bepaald, dat alleen
de gildebroeders tinnen voorwerpen
mochten verhandelen.
De Hollandsche tinnegieters waren
lastige lieden, die de overheid in aller
lei kwesties omtrent koop en verkoop
haalden. Zoo wisten zij van eenige stc
(lelijke regeeringen gedaan te krijgen,
dat de verkoop van het buitenlandseh
fabrikaat verboden werd.
Zoo gold in Utrecht, Amsterdam,
Haarlem cn Arnhem de bepaling, dat
geen kramer eenig nieuw tinwerk
mocht verkoopen. tenzij het door tinne
gieters uit de stad zelf was gemaakt.
Zelfs ging men in enkele, plaatsen zoo
ver om vreemde gezellen van het tin
negietersambacht uit te sluiten.
De Hollandsche tinnegieters waren
wat de kwaliteit van hun waren betrof,
niet altijd te vertrouwen. Herhaaldelijk
kwamen er bij de overheid klachten in.
dat zij ondeugdelijk tin met lood ver
mengden en in verschillende keuren
wordt gesproken van do „quadc prac
lijxquen van de tynnegieters."
Zoo ging men er toe over om evenals
dit met rle gouden en zilveren voor
werpen hef geval was, ook voor het
tinwerk bepaalde keuren in te voeren
<m in 1722 verscheen zelfs pon resolutie
van do regcering. waarin dé voorwaar
den worden omschreven, waaraan het
Zuivere tinwerk moest voldoen
Vroeger hebben dc tinnegieters inliet
maatschappelijk leven een belangrijke
rol gespeeld. Zij waren vaak kapitaal
krachtige burgers, die grooten invloed
op de stedelijke politiek wisten uit te
oefenen. Zoo had men ook in vroeger
dagen tal van politieke tinnegieters.
Een hunner had voor zijrr winkel een
uithangbord laten bevestigen, waai op
de volgende dichtregels prijkten:
„De wereld is vol haat, vol leugens
en vol n ij t
Ik hoor en zie liet al en leer nog op
mijn tijt"
Dat de tinnegieters niet van politieke
smetten vrij waren, blijkt wel uit 'al
van opschriften, die zij op horden, be
kers en andere gebruiksvoorwerpen
aanbrachten.
Er waren ook verstandige lieden on
der,, wat blijkt uit een gedicht op een
tinnen bord uit de 17e eeuw, dat aldus
luidt:
„Gezegen! is ons Nedcrlant,
Daar God sijn vvijngaart heeft geplant
En 't blijft gewis niet hoyl bekroont,
So lang er liefde en vrede woont,
Macr so dacr twist of nijt regeert.
Wort lant cn volck haest oinge-
keert"
Verschillende spreuken op gildehc-
kers zijn afkomstig van moraliseeren-
de tinnegieters, die vaak vrome en wijze
lessen gaven aan de gildebroeders, zoo
als we onder meer kunnen zien op an
kan van liet gilde der N'ijmeegschc.
bakkers, die in het museum wordt be
waard:
„Laat heeren heeren blijven.
Laat den een lezen en den ander
schrijven,
Laat de zee ebben en dan weer
vloeijcn
En ieder met zijn eigen zich stcets
moeyen.
Ik geloof door hoop cn liefde krachtig.
Dat het fortuin ook komt van God
almachtig".
Aan hét bedrijf van de tinnegieters
kwam een eind in het begin van dc
achttiende eeuw, toen het uitheemsche
porselein en het inheemsche aardewerk
dc tinnen gebruiksvoorwerpen totaal
verdrongen.
G. v. R.
JULIANAPLEIN i
naast Apotheek Haan.
In voorraad:
De Indische Hygioa
Eczeemznlf.
Absoluut afdoende tegen
eczeem- en huidaandoeningen.
Prijs per pot f 1.20.
matig met vee. paarden of honden moe
ien omgaan, terwijl hun ontwikkeling
zich niet zelden tot drie, vier klassen
van dc lagere school beperkte. Dat ook
't simpelste boertje „kijk" heeft op de
conditie, waarin een beest verkeert, wc
wagen bet niet te betwijfelen.
Maar datzelfde manneke zal U mis
schien niet welen tc vertellen, waarom
het aanbeveling verdient, regelmatig de
boeven tc bekappen; waarom een goed
passende haam voor een paard tc ver
kiezen is boven een bórsttuig; waarom
het beulswerk is. een kettinghond
levenslang tusschen vier planken to be
graven of oen nuchter kalf volgons be
proefd, oud recept te mesten. Want de
beantwoording van deze vragen ver-
eischt eenige elementaire kennis van do
dieren-psyebe, van dc levensvoorwaar
den, van de natuurlijke bewegingen, van
bet beenderenstelsel, enz. Dat niemand
gaat probceren, een voerman tot ana
toom op te leiden, spreekt natuurlijk
vanzelf. Integendeel! Juist dat „zelf
dokteren" leidt tol hoogst ongewenschte
toestanden en behoort onder alle om
standigheden slechts tot de competen
tie van den dierenarts. Wat een leek
noodig heeft is aanschouwelijk onder
richt en een populair-wetenschappeliike
explicatie. Gelukkig bezit onze streek
een dergelijke inrichting, waar allen,
die van goeden wille zijn, heler begrij
pend cn meer wanrdcercnd tegenover
Iiun huisdieren zullen komen lc staan.
Wij hebben ons dit eerst recht gerea
liseerd. toen we dezer dagen een bezoek
brachten aan de uitgebreide collectie
materiaal van den heer W. II. Boom
gaard, inspecteur van de Dierenbescher
ming, die de. bovenverdieping van zijn
huis aan dc Kerkstraat te Velp tot zeer
interessant museum heeft ingericht.
Veel leed van dieren, die moesten wor
den afgemaakt, omdat ze zoo „raar"
doden, is hier opgehelderd geworden.
Tal, van bleeke skeletten vormen hier
een stomme aanklacht tegen vroegere
eigenaars.
Gelukkig, dit leed is echter niet tever
geefs geleden. Het is een waarschuwing
voor den bezoeker en leert hem tevens,
hoe 't dan wél moet. Voor een ieder,
die slechts uit onwetendheid misdeed,
schuilt in deze verzameling een positief
opvoedende waarde.. En de dierlijke
fragmenten werden bijeengebracht,
wars van winzucht nf andere motieven,
slechts met lief rioolmede Ie werken
aan de verwezenlijking van liet echt
menschchjkc ideaal: bet verzachten van
leed.
Met veel toewijding en kunde heeft
de beer Boomgaard de verschillende
skeletdeelen welen te verbinden lot een
geheel, dat clqor zijn scharnierende wer
king op juiste wijze de natuurlijke
functie van bet lichaamsdeel aantoont.
Daar zijn, om ecus een greep te doen
uit liet zeer uitgebreide materiaal, ver
schillende kaken on koppen. Op sug
gestieve manier zien we het wisselen
van tanden hij bet veulen. Inspecteur
Boomgaard geraakte in vuur, toen we
de netelige kwestie „taodverzorging" of
bctgr „tnndvciwaarloozing" aanroerden.
De resten van de hier aanwezige dieren
spreken dan ook wel een droeve taal.
Hier en daar is een kaak opengelegd,
waardoor dc tandkas zichtbaar wordt.
En dan begrijpt men pas, welke een
uitermate pijnlijke therapie moet wor
den toegepast om een ontstoken kies te
„lichten": hoe noodzakelijk het is. regel
matig een weinig tijdroovende inspectie
van het gebit tc houden; welke onhei
len valpartijen cn slecht passende stan
gen kunnen aanrichten.
Voorts wordt de aandacht o.m. sterk
gevestigd op liet onderhond der hoeven,
zoowel hij paarden als bij rundvee. Niet
ieder beest beeft een van nature sierlijk
gevormden voet. Maar een verwaarloos
de hoef niet daaruit voortvloeiende
narigheden «als verkeerde heenstanden,
scheuren in het boom, misschien zelfs
straal, vormt altijd een aanklacht tegen
den verzorger. Velen zien in 'n hoef een
dood ding; een verlengstuk, een eclt-
massa. Gelukkig weten de moderne
hoefsmeden heter. Op de treurige be
handeling, waaraan de in het donker
opgesloten en uitsluitend met melk ge
voede nuchtere kalveren blootstaan,
wordt hier wel een schril licht gewor
pen. Wie evenwel mocht donken, dat
de lieer Boomgaard hem slechts door
pen knekelhuis weet rond te leiden,
vergist zich!
Tal van rariteiten in de dieren
wereld. hoogst interessante embryo's in
verschillende stadia van ontwikkeling,
teveel om op te noemen, alsmede oen
collectie steencn, wel in staat om een
ieder, 'V"1 zelf met een hamertje de
grindzr -ven pleegt te bezoeken, in
geestdr*t tc doen geraken, trekken er
de aandacht
Doch het hoofddoel van het museum
is: propaganda tc maken voor een ge
zonde dierenbescherming. We kunnen
slechts hopen, dat ook de geestelijk ecn-
vourligen bij de aanschouwing van deze
mot zooveel liefde bijeengebrachte ver
zameling, mogen geraken tot meer
waardeering en kennis van de dieren,
welke aan hun zorgen zijn toevertrouwd
in het bijzonder, tot een juistere ver
houding tot het redelooze schepsel ia
't algeméén.