^bildcigshla 15 AMERSFOORTSCH DAGBLAD DAGBLAD An\ersfoorisch Dagblad Over boeken en schrijvers MET GRATIS GIJ ZIJT GEEN 0 „AMERSFOORTER" ZONDER HET „AMERSFOORTSCH DAGBLAD" THANS CENT PER WEEK ONGEVALLENVERZEKERING HOE BEHANDELT MEN HUISDIEREN DE TINNEGIETER DROGISTERIJ „DE GAPER" gnnimiinn iniiriniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiii rfiiiniiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiflsi - ^iiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii'i'iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii'^ V a.Ti hei iiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiii Meneer Vissers Hellevaart, door S. Vestdijk (Rotter dam, Nijgh en van Ditmar). WANNEER wij ons voor de figuur van den romancier Vestdijk be vinden, behooren wij ons vooraf te behoeden tegen een gevoel van af grijzen, dat ons bevangt voor de kwade dampen, die uit deze zielekolken opstij gen. Men moet ook dit, zijn laatste boek, weer lezen, met een geestelijk gasmas ker voor. Maar het loont de moeite zich dat. gasmasker te laten aanmeten, want het krampachtig talent van den gefol terde, die deze Vestdijk is, kan stijgen tot zulk een macht, dat wij er de groot6chhcid niet van vermogen te ont kennen. Mensohen-schuwheid. levenshaat en levensangst, dat zijn de elementen, waaruit de psyche \an dezen auteur fijn samengesteld. Hij is een figuur, die in de schaduwen van het leven vertoeft, eenzaam, opgesloten, maar de klooster cel, waarin hij zich, 6chu\v rondtastend bevindt, is een broeikas van hallucina ties, zoo grandioos, dat ze ons den adem ontnemen, wanneer zij uit de volzin nen van zijn geschrift tot ons opstijgen. Waarin zoeken die mcnschen-schuw- heid, die levenshaat en levens-angst zich baan? Soms in perverse analyse, zooals in „Heden ik. morgen gij." dat hij, met Marsman samen schreef, of in „Else Böhler, Duitsch dienstmeisje." dat. zelfs door 's Heeren Vestdijk'* bent genooten is gedisqualificeerd. Soms ook jn een starre verbijstering, die heroïsch wordt, zooals in zijn bundel. De dood betrapt". Soms'ook, gelijk in dit laatste boek, in een satyre op menschen en toestanden en in een tragische zelfher kenning. Meneer Visser, de provinciaal, die ons In dit boek ten tooneele wordt gevoerd, is in zijn jeugd bedorven door de vol komen on-oordcelkundige opvoeding van een kolonel-familielid. Als man blijkt hij gegroeid tot sadist. Alles en ieder om hem heen sart hij, zijn vrouw, zijn omgeving, alle menschen; die in zijn nabijheid komen. De schrij ver is er niet voor teruggedeinsd, me neer Visser te volgen tot in zijn burger lijkste benepenheden. Een conflict tus schen hem en een politie-commissaris uit de stad zijner inwoning wordt tot In de futielste en hatelijkste détails doorgezet. Met Hikt wel of de klein heid. voosheid, doortraptheid van alle menschen duizendvoudig verhelderd en vergroot wordt door don spiegel van Meneer Vissers sadisme. De eerste gedeelten van het boek zijn abrupt, vormloos, stuurloos geschreven. Het gedochtenleven van den Heer Vis ser wordt zoo maar, in zijn primitieve ongebondenheid voor den lezer gefoto grafeerd. Wie aan de systematiek ge wend is, waaraan de bekende roman schrijvers zich onderwerpen, systema tiek van woord- en stijl vorming, syste matiek \an gcdachtenbouw hunner personen en systematiek van verhaals- bouw, hij dwaalt wanhopig rond door den aanvang van deze vertelling, hij vindt er slot noch \al in. Maat dan, opeens, tegen het einde van het bock, stuipt al" deze verbrok- keldheid en verwarring uit in een droom, een droom, waarin de auteur, op de toppen der vertwijfeling, de syn these vindt van eigen vergankelijkheid en jammer. Er komen bladzijden pro za, vol van een sterke gedragenheid, proza dat edel is en ongemeen van vi- sioenaire waarneming en verbeelding, proza, ten slotte, dat eerlijk is. omdat het de sublimcering vormt van het eer ste abrupt geschreven gedeelte van liet boek. Uit de menigvuldigheid van on deugden en bezoekingen rijst het besef van eigen relativiteit, van eigen levens tragiek. Na deze bladzijden, mogen wij eerbied koesteren voor den afschuwe lijken en deerniswaardigen mensch Visser en voor den auteur, wiens we zen cloor zijn belangstelling wordt be paald. Er is een zeer wezenlijk verschil tusschen dit boek van Vestdijk, en het vorige boek, „Heden ik, morgen gij," •dat hij tezamen niet Matsman schreef. Dat verschil ligt hierin, dat de hoofd figuur in het vorige boek een geanaly seerdc figuur was. een figuur, die niet tot besef van eigen wezen kwam. Deze „Meneer Visser" komt tot bet schrik kelijk besef van eigen verworpenheid, van eigen tragedie. Dit boek is niet een perverse ontvezeling van een patholo gische figuur, maar de groote tragiek van iemand die de Afzichtelijkheid van eigen wezen doorlijdt Deze sadist heeft een eerlijk besef van eigen verdoemd heid. Hij doet een poging om zijn eigen Noodlot in de oogon te zien. een po ging. die, op hlz. 347 gesymboliseerd is in de scène mot de spiegels. Het visioen leidt ons hier in een kap pers-salon. Een kappersbediende, een manke jongen blijft voor hem staan, en zegt niets meer. „Hij scheen te wachten tot dat Visser opnieuw vragen zou. „Is de kolonel dood. Hendrik". ..Hij komt nooit meer terug, meneer Maar ook de andere leeft nog." „Toen Visser hem zonder begrijpen aan bleef DOOR P. H. RITTER JR. staren, vervolede hij: „En voor u maakt 't weinig verschil U bent toch al tijd dood geweest, meneer Visser." ..Dat is wel waar," zuchtte Visser en liet zich weer terugzinken in zijn stoel. Met gebogen hoofd luisterde hij naar wat de kapper nog te zeggen had. „Altijd! En U bent de eenige niet. Er loopon heel wat meneer Vissers rond zonder 'f zelf te weten. Ik zie d'r hier genoeg; u bent niet eens de ergste, want nooit heeft u moeite gedaan om te ver bergen. dat u een meneer Visser bent. En nu u dadelijk de spiegel in moet. nu bent u wel de beste van allemaal." Verstijfd van schrik luisterde Visser naar deze woorden, waarvan de bet ee kenis hem verborgen bleef. Hij wilde spreken, maar geen geluid kwam over zijn lippen. Zonder verder op hem te letten begaf de barbier zich langzaam naar het uiteinde van de marmeren waschtafel, en even later klonk het re gelmatig krijschende aanzetten van een scheermes, dat Visser niet durfde on derbreken. Hij wachtte tot Hendrik het scherp op zijn duim beproeven zou. Maar daar richtte de iongen zijn hoofd op, holoogig, zonder hem aan te kijken, en vroeg op rustigen toon: „Wil u 't zelf doen?" Met trillend uitgestrekte handen kwam Visser naderbij. „Ik wil alles doen wat. noodig is. Hendrik, als ik maar niet in de steeg hoef." „U moet niet zoo bang zijn, me neer," sprak de ander en lei het mes dicht bij hem neer, „niemand weet van tevoren waar hij in terecht komt. Dat kan soms erg meevallen. En 't valt me van u mee. dat u niet bang voor de spiegels bent. Bij de meesten is dat 't ergste." In dit visioen is de kern gesymboli seerd van het boek. Niet in de steeg, niet in de slop, niet in duisternis en veinzerij. De boosheid, de hardheid, de wreedheid en kleinheid, die zichzelf herkent. Deze spiegel wordt niet alleen voorgehouden aan meneer Visser, maar aan ieder van ons. Er zijn vele aanleidingen in dit pro za, om het onuitstaanbaar te vinden. Maar onmiskenbaar is de schrijver in het eerste gedeelte van het boek ont stegen aan d° pedanterie, die „Heden ik, morgen gij" kenmerkt. De schamper heid is geobjectiveerd lot een bittere ironie. Deze Hellevaart van Meneer Visser, is afgrijselijk, grimmig maar dit laatste boek van Vestdijk kenmerkt zich onge twijfeld door Formaat. Een beroep dat aan het verdwijnen is INTERESSANT BEZOEK Inspecteur Boomgaard in Velp weet veel belangwekkends te toonen en vertellen DOOR alle eeuwen heen vond de menschhcid in haar worsteling om het bestaan naast zich een onbaat zuchtig wezen en een onmisbaren steun: het dier. Deze verhouding is zoo oud als de geschiedenis zelf. En het moge dan al waar zijn, dat onze tijd van techniek en effcioncy een in menig op zicht gelukkige wijziging in die samen werking heeft gebracht, feit is ook, dat dc banden, die het redelooze aan het redelijke binden, nimmer kunnen wor- Icn verbroken.. Nóg vormt het paard de broodwinng voor velen, nog is Hol lands veestapel onze glorie, nog is de hond voor talloozen een trouw kame raad. Niets zou logischer zijn, dan wan neer onzerzijds de waardeering van die vele nuttige prestaties werd omgezet in een „mciischclijkc", d. vv. z. „goede" be handeling De practijk wijst helaas uit, dat we zoover nog lang niet zijn. Me nigmaal zien we juist bij hen, die dag in dag uit een beroep moeten doen op trekkracht, op het productief vermogen of op andere eigenschappen hunner huisdieren, een ontstellende onkunde cn een totaal gemis aan psychologisch in zicht. Dat, leidt tot ruwheid en wreed heid bij de eene, tot valsclihcid cn wan trouwen bij de andere partij. Dc kame raad, die zooveel doet en niet zoo wei nig genoegen neemt, heeft een beter lol verdiend! Daar zijn nog altijd lieden, die in een liefderijke behandeling van een beest 'n uiting mcenen te moeten zien van zekere zwakheid, van een „hobby, yan lieftallige vrouwelijke char me. In hun opvattingen werden ze wel licht gestijfd, doordat ze ooit getuigen moesten zijn van de meelijwekkende vertooning, welke een grondig bedorven schoothondje, een hopeloos verwende poes of'een overdreven vertroeteld ka nariepietje inderdaad pleegt te bieden. En ze vergeten daarbij te bedenken, dat alle verachtelijke verschijnselen van de generatie slechts terugvallen op het schuldige hoofd van eigenaar of eige naresse. Ongetwijfeld zijn er ook men schen, die den dierendag verkeerd heb ben begrepen; die den vierden October, den sterfdag van den grooten natuur vriend Franciscus van Assisie als 'n soort tweede rangs „moederdag' of „vaderdag" beschouwen. Vier October werd geen festijn van bloemen of taart, van sigaren en „drinks", maar van koekjes of 'n ex tra-groot stuk worst. Eu fiér waren ze. Ze voelden zich mild gestemd. Ze waren dierenvrienden' Over deze categorie van ongetwijfeld louter goede zielen zullen we liever zwijgen. at met den dierendag dan vvèl be oogd wordt is door terzake kundigen voldoende toegelicht. In dien dag cul mineert een echt humaan ideaal, dat echter ook op dc 364 overige data van 't jaar actueel is. Dat er in de dierenwereld nog veel noodeloos leed hcerscht is ecu waar heid, die niemand zal durven bestrij den. Nog vindt een slechts ten dccle gereglementeerde vivisectie naarstig be oefening, schuil gaande achter bet eti ket „wetenschap". Zijn daar niet als triest bewijs de recente proeven van eenige Engclsche officieren van ge zondheid, die konijnen onder een moor- dacjige tropenzon lieten verzengen, lou ter en alleen om te zien, of het nu heüsch waar was, dat wit inderdaad minder warmte absorbeert dan zwart? Voor een dergelijk, quasi-wetenschap- pclijk laboratoriurn-bandielisme bestaat géén pardon. Nimmer kan daarvoor een excuus worden aanvaard! Doch wij willen het hier slechts heb ben over hen, wier wandaden jegens de dieren in zooverre verontschuldiging verdienen, dat zij worden begaan in on wetendheid. Onkunde is heel gevaar lijk. Onbewust wreed is niet zelden de jeugd. Doch waar het leervak nat uur- historie tegenwoordig op het lesrooster de plaats inneemt, welke hot verdient, lijdt liet geen twijfel, of het sarren van dieren, het verstoren van broedsel en andere uitingen van vandalisme zullen, zoo niet geheel cn al verdwijnen, dan toch sterk vermindoren. Méér gevaar schuilt er o.i bij volwassenen, die regel- Zijn bedrijf werd in de vijf tiende eeuw ook gecon* tingenteerd Beteekenis der keuren TOT bet einde van de 18c eeuw beeft liet lipnegietersbedrijf zich in ons vaderland kunnen band- haven. I-Ict was in vroeger eeuwen een zeer winstgevend bedrijf, dat slechts door zeer bekwame vaklieden kon wor den uitgeoefend. Men moest minstens drie jaar lang liet ambacht hebben ge leerd om zich als meester te kunnen vestigen. Gedurende eenige eeuwen waren onze voorouders er zeer op gesteld in hun huizen allerlei mooie tinnen voorwer pen te hebben en ook als tafelgereed schap deden de tinnen bekers, borden, lepels en vorken opgeld. Reeds in de 13e eeuw lezen we van Hollandsche kooplieden, die de buiten- landschc markten afreisden om hun tinnen kannen en borden aan den man te brengen. In die dagen werd veel tin uit Enge land ingevoerd, dat hier verwerkt werd en naast de zwaardvegers, spoorma kers. goudsmeden en klokkengieters genoten ook de tinnegieters in ons va- lcrl and gedurende de 13e en lie eeuw groote vermaardheid. In later jaren begon ook het huiten- land zich meer op dc tinnegictere toe te leggen en vreemde kramers kwamen in ons land om het buitenlandsche tin- werk te verhandelen. De Hollandsche tinnegieters drongen er in liet begin van de 13e eeuw bij tic overheid op aan om deze vreemde koop lieden te weren cn het Hollandsche fa brikaat te beschermen. Niet alleen kwa men steeds meer vreemde kooplui met linwerk in ons land maar ook de Hol landsche kramers gingen de buiten landsche producten verkoopen. Kr wa ren voortdurend kwesties tusschen de tinnegieters en de kramers omtrent den verkoop van allerlei tinwerk en hier en daar werd bepaald, dat alleen de gildebroeders tinnen voorwerpen mochten verhandelen. De Hollandsche tinnegieters waren lastige lieden, die de overheid in aller lei kwesties omtrent koop en verkoop haalden. Zoo wisten zij van eenige stc (lelijke regeeringen gedaan te krijgen, dat de verkoop van het buitenlandseh fabrikaat verboden werd. Zoo gold in Utrecht, Amsterdam, Haarlem cn Arnhem de bepaling, dat geen kramer eenig nieuw tinwerk mocht verkoopen. tenzij het door tinne gieters uit de stad zelf was gemaakt. Zelfs ging men in enkele, plaatsen zoo ver om vreemde gezellen van het tin negietersambacht uit te sluiten. De Hollandsche tinnegieters waren wat de kwaliteit van hun waren betrof, niet altijd te vertrouwen. Herhaaldelijk kwamen er bij de overheid klachten in. dat zij ondeugdelijk tin met lood ver mengden en in verschillende keuren wordt gesproken van do „quadc prac lijxquen van de tynnegieters." Zoo ging men er toe over om evenals dit met rle gouden en zilveren voor werpen hef geval was, ook voor het tinwerk bepaalde keuren in te voeren <m in 1722 verscheen zelfs pon resolutie van do regcering. waarin dé voorwaar den worden omschreven, waaraan het Zuivere tinwerk moest voldoen Vroeger hebben dc tinnegieters inliet maatschappelijk leven een belangrijke rol gespeeld. Zij waren vaak kapitaal krachtige burgers, die grooten invloed op de stedelijke politiek wisten uit te oefenen. Zoo had men ook in vroeger dagen tal van politieke tinnegieters. Een hunner had voor zijrr winkel een uithangbord laten bevestigen, waai op de volgende dichtregels prijkten: „De wereld is vol haat, vol leugens en vol n ij t Ik hoor en zie liet al en leer nog op mijn tijt" Dat de tinnegieters niet van politieke smetten vrij waren, blijkt wel uit 'al van opschriften, die zij op horden, be kers en andere gebruiksvoorwerpen aanbrachten. Er waren ook verstandige lieden on der,, wat blijkt uit een gedicht op een tinnen bord uit de 17e eeuw, dat aldus luidt: „Gezegen! is ons Nedcrlant, Daar God sijn vvijngaart heeft geplant En 't blijft gewis niet hoyl bekroont, So lang er liefde en vrede woont, Macr so dacr twist of nijt regeert. Wort lant cn volck haest oinge- keert" Verschillende spreuken op gildehc- kers zijn afkomstig van moraliseeren- de tinnegieters, die vaak vrome en wijze lessen gaven aan de gildebroeders, zoo als we onder meer kunnen zien op an kan van liet gilde der N'ijmeegschc. bakkers, die in het museum wordt be waard: „Laat heeren heeren blijven. Laat den een lezen en den ander schrijven, Laat de zee ebben en dan weer vloeijcn En ieder met zijn eigen zich stcets moeyen. Ik geloof door hoop cn liefde krachtig. Dat het fortuin ook komt van God almachtig". Aan hét bedrijf van de tinnegieters kwam een eind in het begin van dc achttiende eeuw, toen het uitheemsche porselein en het inheemsche aardewerk dc tinnen gebruiksvoorwerpen totaal verdrongen. G. v. R. JULIANAPLEIN i naast Apotheek Haan. In voorraad: De Indische Hygioa Eczeemznlf. Absoluut afdoende tegen eczeem- en huidaandoeningen. Prijs per pot f 1.20. matig met vee. paarden of honden moe ien omgaan, terwijl hun ontwikkeling zich niet zelden tot drie, vier klassen van dc lagere school beperkte. Dat ook 't simpelste boertje „kijk" heeft op de conditie, waarin een beest verkeert, wc wagen bet niet te betwijfelen. Maar datzelfde manneke zal U mis schien niet welen tc vertellen, waarom het aanbeveling verdient, regelmatig de boeven tc bekappen; waarom een goed passende haam voor een paard tc ver kiezen is boven een bórsttuig; waarom het beulswerk is. een kettinghond levenslang tusschen vier planken to be graven of oen nuchter kalf volgons be proefd, oud recept te mesten. Want de beantwoording van deze vragen ver- eischt eenige elementaire kennis van do dieren-psyebe, van dc levensvoorwaar den, van de natuurlijke bewegingen, van bet beenderenstelsel, enz. Dat niemand gaat probceren, een voerman tot ana toom op te leiden, spreekt natuurlijk vanzelf. Integendeel! Juist dat „zelf dokteren" leidt tol hoogst ongewenschte toestanden en behoort onder alle om standigheden slechts tot de competen tie van den dierenarts. Wat een leek noodig heeft is aanschouwelijk onder richt en een populair-wetenschappeliike explicatie. Gelukkig bezit onze streek een dergelijke inrichting, waar allen, die van goeden wille zijn, heler begrij pend cn meer wanrdcercnd tegenover Iiun huisdieren zullen komen lc staan. Wij hebben ons dit eerst recht gerea liseerd. toen we dezer dagen een bezoek brachten aan de uitgebreide collectie materiaal van den heer W. II. Boom gaard, inspecteur van de Dierenbescher ming, die de. bovenverdieping van zijn huis aan dc Kerkstraat te Velp tot zeer interessant museum heeft ingericht. Veel leed van dieren, die moesten wor den afgemaakt, omdat ze zoo „raar" doden, is hier opgehelderd geworden. Tal, van bleeke skeletten vormen hier een stomme aanklacht tegen vroegere eigenaars. Gelukkig, dit leed is echter niet tever geefs geleden. Het is een waarschuwing voor den bezoeker en leert hem tevens, hoe 't dan wél moet. Voor een ieder, die slechts uit onwetendheid misdeed, schuilt in deze verzameling een positief opvoedende waarde.. En de dierlijke fragmenten werden bijeengebracht, wars van winzucht nf andere motieven, slechts met lief rioolmede Ie werken aan de verwezenlijking van liet echt menschchjkc ideaal: bet verzachten van leed. Met veel toewijding en kunde heeft de beer Boomgaard de verschillende skeletdeelen welen te verbinden lot een geheel, dat clqor zijn scharnierende wer king op juiste wijze de natuurlijke functie van bet lichaamsdeel aantoont. Daar zijn, om ecus een greep te doen uit liet zeer uitgebreide materiaal, ver schillende kaken on koppen. Op sug gestieve manier zien we het wisselen van tanden hij bet veulen. Inspecteur Boomgaard geraakte in vuur, toen we de netelige kwestie „taodverzorging" of bctgr „tnndvciwaarloozing" aanroerden. De resten van de hier aanwezige dieren spreken dan ook wel een droeve taal. Hier en daar is een kaak opengelegd, waardoor dc tandkas zichtbaar wordt. En dan begrijpt men pas, welke een uitermate pijnlijke therapie moet wor den toegepast om een ontstoken kies te „lichten": hoe noodzakelijk het is. regel matig een weinig tijdroovende inspectie van het gebit tc houden; welke onhei len valpartijen cn slecht passende stan gen kunnen aanrichten. Voorts wordt de aandacht o.m. sterk gevestigd op liet onderhond der hoeven, zoowel hij paarden als bij rundvee. Niet ieder beest beeft een van nature sierlijk gevormden voet. Maar een verwaarloos de hoef niet daaruit voortvloeiende narigheden «als verkeerde heenstanden, scheuren in het boom, misschien zelfs straal, vormt altijd een aanklacht tegen den verzorger. Velen zien in 'n hoef een dood ding; een verlengstuk, een eclt- massa. Gelukkig weten de moderne hoefsmeden heter. Op de treurige be handeling, waaraan de in het donker opgesloten en uitsluitend met melk ge voede nuchtere kalveren blootstaan, wordt hier wel een schril licht gewor pen. Wie evenwel mocht donken, dat de lieer Boomgaard hem slechts door pen knekelhuis weet rond te leiden, vergist zich! Tal van rariteiten in de dieren wereld. hoogst interessante embryo's in verschillende stadia van ontwikkeling, teveel om op te noemen, alsmede oen collectie steencn, wel in staat om een ieder, 'V"1 zelf met een hamertje de grindzr -ven pleegt te bezoeken, in geestdr*t tc doen geraken, trekken er de aandacht Doch het hoofddoel van het museum is: propaganda tc maken voor een ge zonde dierenbescherming. We kunnen slechts hopen, dat ook de geestelijk ecn- vourligen bij de aanschouwing van deze mot zooveel liefde bijeengebrachte ver zameling, mogen geraken tot meer waardeering en kennis van de dieren, welke aan hun zorgen zijn toevertrouwd in het bijzonder, tot een juistere ver houding tot het redelooze schepsel ia 't algeméén.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1936 | | pagina 11