Eein hartje van STOUTE MOORTJE DE TRAANKABOUTER HAMID EN a**le QiïÊ Mijn jongste popje KINDER COURANT „Die arm© Oma!" zei Dik met een ernstig gezichtje, terwijl hij met z'n Moeder de breede laan naar huis te rug liep. Moeder knikte even mot haar hoofd. Akelig was het. dat die arme Oma nu al zoo lang ziek was en de dokters haar niet beter maken konden! (Vroeger, toen ze nog gezond was, had ie altijd zoo prettig met Dik gespeeld, „en niemand, dio zóó prachtig vertellen kon als Oma!" vond hij. Moeder keek Dik eens aan. „Wel Dik, waar denk je aan?" vroeg zê vriendelijk. ,,'t Is zoo naar, dat Oma ziek is!" zei Dik, „on hot duurt al zoo langI" „Kom," beurde Moeder hem op, mis- ■chien heeft het nu den langstcn tijd wel geduurd, Dikl Die nieuwe dokter heeft Oma een drankje gegeven, dat heslist wel helpen zal Hoopvol keek Dik z'n Moeder aan. „Denkt U, moeder?" vroeg hij. „Ik hoop het maar, Jongen" zei Moe der ernstig en meteen duwde ze het hekje van den tuin open en liep ze op het huis too. - - „Mag ik nog even buiten blijven, Moeder?" vroeg Dik, „'t is nog zoo'n mooi weer!" „Goed, Dik, maar je weet het hè, niet den tuin uit en den weg op „Neen, Moeder!" beloofde Dik. En nadat z'n Moeder in huis verdwenen was, liep hij den tuin verder in. Wacht, even over de heg kijken, of Tini, z'n buurmeisje, er was. Dik nam een bankje, klom or op en kon zoo not boven do heg uitzien. Daar zat Tini voor het huis en ze ïuisterdo aandachtig naar haar Moe der, dio uit een gezellig dik boek zat Toor to lozen. „Tini!" riop Dik, „kom je spelen?" „Nee, Dik, Moeder leest veel te fijn voort" riep Tini, „ik blijf liever luiste ren „Kom ook maar hier, Dik!" zei mo- Trouw, toen ze Diks telourgestold go- ztcht zag. s „Even vragen, of het mag..." en metéén was Dik het bankjo al af on geen twee minuten later zat hij naast Tini met evenvoo! aandacht te luiste ren als Tini zelf..,. Mevrouw was een nieuw verhaal be gonnen; een sprookje van een klein meisje, dat in het bosch bloemen gaat zoeken, die haar zieke grootmoeder bo ter moeten maken. Dik luisterde aandachtig; hij kon best begrijpen, dat het meisje dat go- daan had, hij zelf hield immers ook zooveel van z'n grootmooder.1 Omaop eens ging Diks hartje vlugger slaan.... zijn grootmoedof was immers ook ziekHIJ kreeg er een kleur van; nu eens goed luisteren, hoe of het afliepof de zieke grootmoe der uit het verhaal werkelijk heter was gewordenMet alle aandacht luisterde hij, om toch maar goon woord te missen En Tini's Moeder las verder: „en hel kleine meisje zoch en zocht en ze voel de zich heel eenzaam en een beetje bang in het groote, donkere bosch. maar eindelijk vond ze het bloempje toch, dat grootmoeder beter maken zou Op een open plek groeiden ze; kleine witte bloemetjes met gouden hartjes Of het meisje blij was en zc plukte er zooveel ze dragen kon 1" En daar na kwam het einde van het sprookje; grootmoeder kookte thee van de bloo men en toen ze er van gedronken had, werd ze heolemaal beter1 Het vorhaal was uit. „Hél" zuchtte Dik en ook Tini zucht te, zóó prachtig hadden ze het gevon den. Dik was er stil van; steeds ging hol door z'n kleinen bol„waarom zou lk die bloemen niet zoeken.... stel je voor, dat Oma beter werd... „Zit je te droomen, Dik?" lachte me vrouw. Dik kreeg een kleur en koek con beetje vorlcgon. „Kom, Dik, ga jo mee nog wat bal len? Moeder leest nu toch niet mecrl" vroeg Tini. Langzaam stond Dik op. „Nee," zei hij, „ik ga naar huis dagdag mevrouwen vóór dat Tini nog iets zeggen kon, was hij den tuin al uitgehold. „Flauwerd!" riep Tini hom na. „Kom, Tini, hij moet zeker naar huls," zei haar moeder, „mórgen komt hij wel weer spelen Dik was ondertusschen weer in z'n eigen tuin beland en lag languit in het gras bij de heg. Hij dacht naHoe hij het beste Oma helpen kon en waar hij die bloemen wel zou kunnen vin den Dik overwoog, dat ze mis schien wel in het bosch, aan den over kant van de hei, konden staan er groeiden daar wel bloemen, maar hij had er nog nooit op gelet, of ze gou den hartjes haddenwie weet.,..! En Dik sprong plotseling overeind. Hij had een besluit genomen.... hij zou ze zoekenZiezoo, nu er als de wind vandoor; vóór Vader thuis kwam, wilde hij terug zijn Op een holletje ging het. De laan was tamelijk vlug ten einde en zoo kwam hij aan do hoi. Dik kende den weg goed; hij wandelde er vaak met Vader cn MoederVlug liep hij de hei over en een beetje moe bereikte hij ton slotte het bosch, dat donker en groot voor hem lag. Even aarzelde Dik, het log cr zoo donker... maar dat duurde niet lang, meteen liep hij er in. „Nu goed uitkijken!" zei Dik tot zich zelf; „misschien vind ik ze dan wel heel gauw....!" want een beetje ang stig vond hij liet wel, zoo alleen in dat groote, stillo bosch En Dik liepcn keek... en zocht.... en hij zog wel veel bloe metjes, ook wei witte, maar bloemetjes met goudon hartjes vond hij niet! „Bloemen met gouden hartjes hartjes van echt gotidbestonden die eigenlijk wel?" vroeg Dik zich een heolo poos later een beetje moedeloos af; „de meest© bloemen hadden wol een geel hartje, maar ze waren niet van goud! Maar Tini's Moeder had het zelf voorgelezen, dus zou het toch wel waar zijn Het was een klein, verdrietig jonge tje, dat nog een poos later in het nu geheel donker geworden bosch dwaal do, doodmoe on o, zoo droevig, omdat hij de bloemen mot do gouden hartjes niet vinden konEindelijk ging hij tegen onn boom zitten „Even uitrusten!" dacht hij, „oven maar!" Het was een hevig ongeruste Vader, die Dik cenlg© uren later rustig sla pend op het zachto mos vond, on toen Vader hem opnam, werd Dik wakkor en vroeg slaperig: „Heeft Oma de bloe metjos opgegeten en is zc nu beter Vader zei niets. Mot don kleinen jongen in z'n armen liep hij het bosch uit, dwars de hei over, naar huis. Daar stond Moeder al. „Goddank!" zei ze, terwijl ze Dik van Vader overnam en hom vast tegen zich aandrukte, „waar was hij?" „Hij lag in het bosch te slapen," zei Vader, „cn ik geloof niet, dat er iets met hem gobourd is 1" Vlug droeg Moodcr Dik in hui9 on toen ze hem wat nfgewasschcn had, was hij weer klaar wakker en vroeg direct om eon boterham. En met Vader en Moeder aan weers kanten van de tafel, moest Dik vortel- len, hoe hij in hot bosch gekomen was „Ik wildo do bloemetjes mot het hart je van goud zoeken om Oma beter te makon cn toen vertelde hij van het mooie verhaal, dat Tini's moeder voorgelezen had. „Ik heb zóó lang gezocht en nu heb ik ze nog niet!" zei Dik eon beotjo ver drietig. En Vader cn Moedor troostten hem, maar hij moest beloven, nooit meer alleen van huis weg te gaan Don volgendon dag verteldo Mooder alles aan Oma. „Dio lieve Dik"!" zei ze en er blonk een traan in haar oog, „maar ik geloof, dat ik nu toch beter word, want Diks klcino hartje is ook van goud en dio bloemen moesten im mers een gouden hartje hebben En 't leek wel, of Oma gelijk had, Langzamerhand werd ze beter, tot vreugde van Dik, die het heerlijk vond, „dat zijn gouden hartje haar beter ge maakt had!" zooals Oma zei! Maar hij moest haar beloven, dat hij nooit meer alleen naar bloemen met gouden hart jes zou zoekon. Die bestaan niot, alleen menschen kunnen soms gouden hartjes hebben. BO FRANKFORT—WERKENDAM (Nadruk vorboden). Verhaaltje op door JO DAEMEN Rijm Ons kleine poesje Moortje Was gist'ren toch zoo 6tout! Ilct kwam, doordat ons Moortje Van melk zoo heel veel houdt. Maar... dat hot niet mag snoepen, Weet zelfs een poe se kind, Ook, dat er niemand heusch is, Die snoepen aardig vindt. Ik denk: Moor was 't vergelen, Ja dat moet het wel zijn! Hef kan wel eens gebeuren En Moor is nog heel klein! (Nadruk verboden.) Maar hoe het kwam, weet 'k nog niet: De melk viel eensklaps om! Moor spartelde toon onder... De* groote, witte kom! Juist kwam ik in de kamer, Do kom nam 'k haastig op. Ons Moortje was nu Witje, Melk droop hom van zijn kop! Hij was wel erg geschrokken En likte alles af. Wat denk je, is zoo'n melkbad Voor 'n poesje wel een slraf? C. E. DE LILLE HOG ER WAARD Hansje huilt verschrikk'lijk gauw; Om de klcinsto kleinigheden, ('k Zou haast zeggen: zónder reden) Stort hij tranen! Bah, wat flauw! Wat ons Hansje is geschied? Hij zag zitten, op z'n deken, 'n Rcuzondruppcl, die ging spreken: „Hansje Traan, kon jij mo nint? Traankabouter ben ik, zog! En ik raad Jou, wat te sparen En jo traantjes te bewaren!" Floep was Traankabouter wig! „Raar gedroomd!" zei 's morgens vroeg Hansje, „Moesje, moet je hóór en! 'k Zal mo tóch niot aan hem storen! Tranen zijn er tóch genoegl" Maar vannacht een vreemd© man Wipte zóó maar, met een zetje Hansje uit zijn warme bedje: „Hansje, trek je klcoren an!" (Nadruk verboden.) Want nu ga Jo met mij mee, 't Jonge prinsje wcnscht oen vrindje, En jij wordt een koningskindje! Ben je met dien ruil tovrec?" O, wat had die Hans een strop! Want toen Ilansjo wou gaan huilen: ,,'k Blijf mij Moes! Ik wil niot ruilen!" Waren juist.... zijn traantjes óp! „Ja," heeft toen de man godacht, „Hans is mot zijn ruil tevrodon!" „Hansjo huilde zonder reden," Spotto Traankabouler zacht. „En toen hij ze noodig had, Zat hij zonder traantjes! Stakker!" Met een gil word Hansje wakker: Wat een bange droom was dót! Maar nu weet Hans, dat hij niet Om de kleinste, flauwe grillen, Wocr zijn traantjos mag vorspillcn: Tranen zijn voor ocht verdriet! IIool vroeger, toen cr nog dzjinns on andere goede en kwado gccslon waren, woondo or een arrno jongen in Indiö. Zijn naam was Ilamid. Ilij hield heel veel van Inasja, de dochter van een rijk koopman. Inasja hield ook van Ila- mid, maar haar vader wilde niet hen- ben, dat zij met hem trouwde omdat hij zoo arm was. Nu was Hamid tuinman in de mooie groote tuin van Inasja's vader. Dc mooiste bloemen on planten stonden in dio tuin, die aan óón kant aan do zee grensde. Inasja wandoldo natuurlijk dikwijls door do tuin, omdat zij dan Hnmld kon zien on sproken. Haar vndor wist dat wel, maar zei er niets van. Hij was eigenlijk wel een goede man: zijn conigo kwaal was, dat hij wildo, dat zijn dochter mot oen man zou trouwen, dio nog rij kor was dan hijzolf. Nu was dit con hooi moeilijke ol9ch, want hij was do rijksto man in het heclo land. Ilamid woondo in een klein hutjo in den tuin. Hot hutjo stond dicht bij de zee. Dikwijls zag hij moolo blauwe kleino vischjcs met golo strepen. Wan neer hij zo zng, gnf hij zo altijd wat rijst, hoo weinig hij zelf ook had. Hij had er zoo'n gonoogon in naar hon te kijken, dat hij gaarno wat rijst or voor opofferde. Vooral, toon hij morkto, dat de vischjcs altijd nongerlg waren, ging hij iodero avond, wannoor do zon aan don horizon stond, naar zee cn voerde do vischjcs, dio al spoedig op vaste tijdon naar hom tookwamen. Op oen avond zat hij weer naar de vischjcs to kijken. Plotsoling kwam het zoewater hovig in beroering on ver schoon er een dzjinn. Dozo kook Hamid vriendelijk aan on zcido tot hom: „Ik ben enkele woken naar do zeo van mijn oudste zoon geweest, want hij was zwaar ziek. Mijn vischjcs moost lk hul peloos aehler laten. Gistoren was mijn zoon weer beter en keerdo ik torug. Mijn vischjcs vertelden mij toen. dat jij zoo goed voor zo had gozorgd, hoewel Jo zelf erg arm bent. Neem als mijn dank deze gouden ring van mij aan. Wanneer Jo in mooilljkheden komt, draai je de ring driemaal om Jo vinger rond cn zegt: „Kom bij mij, o dzjinn van de zee." Enkelo dagen later kwam Inaja met behuilde oogen naar hem toe en vertel de, dat haar vader een rijk man voor haar had uitgekozen. Ze vond dezen man echter in het geheel niot aardig en moest toch over twee maanden al met hem trouwon. Ilamid troostto haar dooor to zoggen, dat hij wel iets zou verzinnen voor hun beiden. Hij kreeg echter niet veel tijd om hier lang over na te denken. Amkar, zoo heette de man, die door Inasja's vader was uitgekozen, kwam namelijk de volgende dag bij zijn toekomstige schoonvader logceren. Daar hoorde hij. dat Inasja en den tuinman veel van elkander hielden. Hij beval toen aan zijn knechten, zonder dat Inasja's vader het wist, dat zij Hamid des nachts moesten overvallen, vastbinden en in zo© werpen. Hamid had geen slot op de deur van zijn hutje, zóodat de knechten van Amkar in den nacht gemakkelijk bin nen konden di'Ingon; zij bonden zijn haden en voeten vast en wierpen hem in zee, nadat ze ook nog een groote, zware steen aan zijn voeten hadden ge- honden. Hamid wist eerst niet goed, wat er gebeurde, maar toen hij begreep, wat ze met hem voor hadden, draaide hij snol de gouden ring driemaal om zijn vinger; hij kon dat nog net doen inct zijn vastgebonden handen. Juist voordat hij met het water in aanraking kwam, had hij uitgeroepen: „Kom bij mij, o dzjinn van do zoel" Hij zonk snol naar de diepte. Toen hij do bodem dor zee bereikte, zag Ha mid den dzjinn voor zich stnnn, dio hem snel bevrijdde van do touwen on hem een kleine vrucht to eten gaf. waar door hij onder water gewoon kon pra ten en ademhalen. „Ik hoorde je stem, mijn vriend", sprak de dzjinn.* „Welke boozc men- schon hebben jou in zee gegooid?" Ilamid vertelde het heele verhaal. De dzjinn dacht even na en zeide: „Had mij maar meteen verteld, dat je zooveel van Inasja hield en veel geld moest hebben om met haar te mogen trouwen. Ik ben 7.00 vreeselijk rijk, wel millioen maal zoo rijk als Inasja's va der en heb toch niet veel aan mijn rijk dom. Ik zal jou tien maal zoo rijk als haar vader maken. Kom mnnr met mn mee. dan zal ik je wnt verder op de kust weer aan land brengen. Daarna zal ik wal van mijn schatten laten halen." Vier kilometers vorder van do plaats, waar de tuin van Inasja's vader aan de zee grensde, bracht do dzjinn Hamid weer op het strand, daarna verdwoen hij weer onder water cn even lator zag Ilamid een lange rij vis9chon, dio alle maal groote manden goud en paarlen en diamanten in hun mond droegen. Even later kwam do dzjinn ook. IIIJ stapte op het strand, stampte vijf maal met zijn rechtervoet op den grond en zie daar verschenen duizend dio- naren in do schttlercndsto kleoren. Daarna stampte hij drie keer op den grond met zijn linkervoet en daar zag Ilamid voor zijn verbaasrlo oogen acht honderd, mooi opgetuigde paarden cn vijfhonderd ezels, als uit don grond omhoogrijzen. Do ozols waron beladen met vele balen mooio stoffen cn groote pakken graansoorten. Do dzjinn zocht een mooi gouden kleed uit en liet dat Ilamid aantrekken. Daarna gaf hij hem een groot, glanzend, wit paard on zeide tot hem: „Zie mijn vriend, dit is alles voor Jou; dozo duizend dienaren zullen Jo trouw dionen. Ga mot hen en met al de dieren en sioraden cn sloffen naar Inasja's vader en vortol hem, dat Amkar jou In zeo heeft laten gooien Bovendien zul Je veel rijker zijn dan Amkar, du9 zul jo mot Inasja mogen trouwen. Donk niet, mijn vriend, dat je mij eeuwig dankbaar moet zijn, omdat ik Jo zooveol rijkdom geef. Ik hob im mers zoovool, dat ik het in hot gehool niot zal missen. Een ander goval was het, toon jij mijn vischjcs zooveel rijst gaf, want dat kon Je oigenlijk niet mis sen. Ik wonsch je het beste too en hoop. dat je 7.00 goed en vriendelijk zult blij ven, ook wanneer je lijk bent. Ga in Vrede, mijn vriend Zij grootten elkaar vriendelijk en Hamid ging naar hot grooto huis van Inasja's vader: Toon hij daar aankwam, wisten de menschon niet wat zo zagen, ledoreon dacht: „Wie zou dio rijke man wol zijn? Kijk toch eens, wat een goud cn parels on stoffen hij bij zich heeft." Do oonige, dio hem direct herkende was Inasja, die dadolijk togen haar vader zeido: „Dat is Ilainod". cn Ja, toon haar vader goed koek, horkonde hij hem ook. Hij vorwelkomdo hen» met al de ceremonies, wolko men vor schuldigd is aan oen rijken gast. Am kar was dien dag juist op jacht ge gaan cn was dus niet aanwezig. Ilamid vertelde toen alles wat hem was over komen. Inasja's vader was vreeselijk verontwaardigd en Hamid kreeg de hand van zijn dochter. Toen zij getrouwd waren en Hamid het huis van haar vader kreeg, vaar digde hij het bevel uit, dat er tot op vier kilometer afstand van do tuin niet mocht worden govlscht cn wannoor or veel visschen aan het wateroppervlak zouden verschijnen, moest hij gewaar schuwd worden, want dat zou een toe ken zijn, dat de dzjinn woer naar een van zijn zoons was en do visschen dus niet kon voeden. Hij, Hamid, zou dan iedero dag renst in het water gooien Zoo leefden Ilamid on Inasja nog vele jaren in geluk met elkaar en In vriendschap met den dzjinn van de zee. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD Wij spelen telefoontje En ik bel Pappie op, Paps zit op zijn kantoor. 't Is Mijn Jongste broertje Job. Job houdt hot lange touwtje Aan 't and're eind goed vast, Daar heb ik al het nummer. Nu komt het! Opgepast! Ben jij daar, Paps? Ja, Mammie! Een enkel woordje maar, 'k Wou vragen, of jo thuis kwam, Juist ben 'k met alios klaar! Do kinderen zijn schatjos, Zo spelen toch 7.00 zoet! Zeg, al9 je van kantoor komt, Weet Jo, wat je dan doet? Bestel een taart bij Zoetman, Waar ieder veel van houdt. 'k Geloof, de kinders waren Wel in geen jaar lang stout! Daar is mijn eigen Moesje Met koekjes en met thee! Job komt er aan en glundert, Plots heeft hij een idee. Zegt oolljk: 'k Bracht van Zoetman 't Maar moo: een lokk're taart. (De koekjes) Denk 'r aan, dat Jo Voor Paps ook wat bewaart! Ik antwoord: Ja, natuurlijk! 'n Gemak: de telefoon! En Moedertje moet lachen Om onzen cc h t e n toon. (Nadruk verboden.) Mijn jongste popje. Baby, Dio ls wel wat verwend. Ik zei liet nog vanmlddeg: Als Jij zoo lastig bent, Dan vind lk je niot lief, hoorl —Kijk JIJ maar cons naar Beert Ileb lk hom eens verboden, Dan doet bij hot niet weerl Maar Baby bleef ondeugend. Ze zourde al maar door, Wat of 'k ook met baar speelde) 't Ging mo vervelen, hoor! Ik nnm hear moo naar boven; Zo was natuurlijk moe! En doarom bracht ik Baby Vlug naar haar bedje toel ANNIE O. (Nadruk verboden). REBUS O 38^m my r* Ei (Nadruk verboden.) 'Tftf Q4o..,

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1936 | | pagina 13