Wees U Zelf!
No. 21.
Zaterdag 12 Maart 1904.
ie Jaargang
Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER".
IETS OVER HET
JAPAN8CHE VOLK.
FEUILLETON.
HET NOODLOTTIGE TESTAMENT.
Verscliijiit
Woensdags en Zaterdags.
jLiberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken
Eedacteur:
Bureau
Hendrik van Viandenstraat 28.
Abonnementsprijs
Per jaar
Franco per post|
Per 3 maanden
Franco per post
f 3.00
- 3.50
- 0.75
- 0.90
Prijs der advcrtcntiën
Van 1 tot 5 regels0.40
voor iederen regel meer0.08
Bij abonnement aanmerkelijke korting.)
Zooeven is van de bekwame hand van
Dr. YVijnaendts Francken een bro
chure verschenen die met recht interes
sant en actueel mag heeten. Aan dit
vlugschrift ontleenen wc de volgende
beschouwingen.
Over de afkomst der Japanners zijn
de geleerden het nietjeena; sommigen
achten hen nauwverwantmetdeMaleiers
anderen (Kaeiupfer) meenetr dat zij her
komstig zijn van de torenbouwers van
Babel,' weer anderen zoeken hun oor
sprong in do verloren stammen van
Israël, maar 't waarschijnlijkst is wel,
dat zij samenhangen met de oeroude
Akkadiërs, die oorspronkelijk woonden
in de bum-ten van Babylon. Met de
CJhineezen steeds verder naar 't Oosten
trekkende, hebben zij, waarschijnlijk van
uit Korea, hun tegenwoordige woon
plaatsen bevolkt. De oorspronkelijke
bewoners der Japansche eilanden de
Aino's worden tegenwoordig slechts aan
getroffen op het noordereiland Yezo,
en hebben een geheel ander type en
een geheel andere taal dan de Japan
ners.
Met uitzondering van de vette, zwaar
gebouwde beroepsworstelaars of Sumo-
tori zijn de Japanners klein en fijn
gebouwd en bereiken zij een gemiddelde
lichaamslengte van 158160 c.M. De
romp is niet veel kleiner dan die van
den Europeaan maar de beenen zijn
buitengewoon kort en slecht ontwikkeld,
wellicht ten gevolge van den binncn-
waartschen gang en het vele nederhurken.
Hun hoofd is groot in verhouding tot
de geheele gestalte, de bovenkaak is
zeer breed en de jukbeenderen steken
sterk vooruit. Zeer eigenaardig zijn de
oogen,welkerhorizontale assensamengeen
rechte lijn vormen, maar elkander onder
een hoek boven den neusrug snijden,
daar de buitenste ooghoek hooger staat
dan do binnenste. De oogspleet-is nauw,
Brual en lang. De oogharen zijn dun,
spaarzaam, licht van kleur en kort, ter
wijl aan de wenkbrauwen veel fatsoenee-
rende scheerbewerkingen verricht wor
1) De titel luidt: Het Japansche Volk
door Dr. C. J. Wynaendts Francken,
Haarlem, Tjeenk Willink en Zoon. Prijs
f 0,7565 bladz.
Een lange, treurige dag ging voorbij.
Toen de zon ter ondergang neeg, ihield
voor de deur een rijtuig stil en Oskar
zag, hoe zijn moeder voor de tweede
maal een bezwijming nabij was: „Ga"
mompelde zij, „ga!"
Maar hij bleef, zonder te antwoorden,
en een halve minuut later meldde de
dienaar mijnheer Karei Berning. In de
deur stond een grijsaard, den gestorven
gebieder van dit huis zoo sprekend ge
lijkende, dat Oskar onwillekeurig de
hand uitstrekte. Ilier was geen bedrog
mogelijk, hier sprak de natuur zoo on
loochenbaar duidelijk, dat alle woorden
overbodig werden. En een vriendelijk
goedig gezicht had de oude man, zulke
vertrouwenwekkende oogen dat zijn neef
hem reeds een vroolijk welkom toe
riep nog voor hij zelf den onbekende
begroette.
„Ik hoop, wij zullen goede vrienden
worden, zoon van mijn eenigen broeder!
Geef mij de hand, je hebt de oogen en
het lachen van je vader!"
Dan, zich tot de stom en doodsbleek
staande vrouw wendende, ging hij ook
den. De wangen ziet men gaarne voorzien
van een kuiltje, maar in geen geval
hoogrood gekleurd; om jeen dergelijke
tint te bedekken gebruikt men blanket
sel. Het pikzwart verven der tanden,
vooral in zwang bij gehuwde vrouwen,
is langzamerhand beperkt tot de platte
lands-bevolking. Wat de lichaamsgestalte
aangaat kunnen we duidelijk twee typen
onderscheiden, vooral bij de vrouwen.
In do straten der steden kan men deze
typen terstond opmerken, als men in de
gelegenheid is een sierlijke, maar tengere
en bewegingloos kijkende meesteres ge
volgd te zien door haar plompe, maar
gezonde en vroolijk lachende kamenier
of dienstmeid. Het eerste, het aristo
cratische type is fijn, met bleek, ovaal
gelaat, scheeve oogen, kleinen mond,
langen neus en hals, zwak ontwikkelde
ledematen en teederen lichaamsbouw;
dit type ziet men zelden langs den weg,
het leeft meest teruggetrokken in den
schoot der deftige families. Het andere,
het democratische type is grover, mot
breed, platrond gelaat, minder scheeve
oogen, grooten mond, korten, breeden
neus, dikken romp en forsche lede
maten, broeden en krachtigenbouw; het
type der lagere volksklasse en van den
boerenstand.
Die Japansche steden, welke verstoken
zijn van schoonheid van ligging, maken
geen bizonder aangenamen indruk op
den bezoeker. Men ziet niets dan ontel
bare, eenvormige huizenrijen, slechts
hier en daar afgewisseld door een groo
ten, vrijstaande tempel. De huizen zijn
bijna alle van een, hoogstens twee ver
diepingen, en de afmetingen der steden
zijn dientengevolge bizonder groot; Tokyo
strekt zich b.v. naar iedere richting
ongeveer 18 K. M. uit. De woningen
zijn hoogst eenvormig, en aan uitwendige
versiering of een fraaien voorgevel wordt
weinig waarde gehecht, daar de Japan
ner van 't denkbeeld uitgaat, dat 't. huis
in de eerste plaats dient voor de bewo
ners; de schoonste vertrekken zijn steeds
aan dé achterzijde van het huis.
Het Japansche huis heeft geen fun
deering en is geheel van hout opge
trokken uit ;in elkaar passende deelen,
zoodat- het gemakkelijk in elkaar te zetten
is, maar tevens blootgesteld is aan groot
brandgevaar. Het is in regelmatige vakken
verdeeld, doorzichtig en aan allo zijden
open. Alleen des nachts worden de
toegangen gesloten door uitneenibare,
haar tegemoet, maar nu niet zoo har
telijk, eveneens bleek en ernstig als zij
zelf. „Schoonzuster," zeide hij, „mijn
komst heeft je ongetwijfeld zeer doen
schrikken, waarschijnlijk geloofde je, dat
ik reeds sedert lang begraven was. Maai
er is slechts ecu enkel ding, dat ik van
u verlang, en valt het, wat God geve,
goed uit, dan zal al het gebeurde voor
eeuwig vergeten zijn."
Hij stond vlak voor haar, zijn groote
heldere oogen keken haar scherp aau,
als half verlegen wendde zij het hoofd af.
lk weet niet, wat ge van mij wenscht
te weten, zwager Karei!" kwam haastig
en onverstandig over haar lippen. „Ik
kan u moeiclijk van dienst zijn, wel
licht dwaalt ge. -V Maar wilt ge geen
plaats nemen."
Oskar had een stoel bijgeschoven en
den hoed van den oude op een tafeltje
gelegd; zij moest door den nood ge
dwongen die uitnoodiging tot hem richten.
De vreemde schudde het hoofd.
„Nog niet, het moet eerst duidelijk
en klaar worden tusschen ons. Ik dwaal
niet en ik verlang ook van u slechts
zulke verklaringen, als gij geven kunt.
Zeg mij dus, waar is de dochter van
mijn zuster, Toni Armfeld?"
Het moest deze vraag zijn, die me
vrouw Berning had verwacht. Zij had
langen tijd noodig om zich te herstel
len. „Ik weet het niet," hoorden toen
beide mannen.
op richels glijdende schuifdeuren, die
overdag worden opgeborgen. Yoor ven
sters gebruikt men houten ramen, in
vierkante ruitjes verdeeld, die met. papier
worden beplakt.
De afscheiding tusschen de verschil
lende vertrekken heeft plaats door ver
schuifbare op ramen gespannen papieren
schotten, zoodat het huis zeer gehoori,
is. De Japanners geneeren zich echter
weinig voor elkaar, zijn bovendien niet
luidruchtig uitgevallen en dragen nooit
zware laarzen. De met matten beklcede
vloer is gepolijst en wordt zeer goed
onderhouden; iedere bezoeker ontdoet
zich dan ook van zijn schoeisel, zoodra
hij 't huis binnentreedt.
De vertrekken zijn kaal en leeg; tafels
en stoelen zijn overbodig; daar men alle
bezigheden in hurkende houding of op
den grond zittend verricht. Evenmin zal
men in huis bedden aantreffen, daar de
Japanners zich te slapen leggen op mat
ten, die overdag worden opgerold en
weggeborgen.
Uit dit alles is reeds af te leiden,
dat de Japanner alles behalve een koud-
kleum is. Men zal dan ook nergens ka
chels of vuurhaarden vinden, al is het
's winters dikwijls recht kil en vochtig
in Japan en valt er vaak veel sneeuw.
Merkwaardig is de Japanner gehard tegen
sterke temperatuurswisselingen; in bijna
dezelfde klceding loopen velen door
brandende hitte en scherpe koude.
Als middel om zich tegen de koude
te harden en zich lekker warm te maken,
gebruikt hij vaak warme baden van
110° tot 140° F., die werkelijk een
zeer gunstigen invloed schijnen uit te
oefenen. In geen huis ontbreekt dan
ook de houten badkuip, in welker
zelfde warm water alle familieleden zich
in volgorde van ouderdom en rang een
oogenblik gaan onderdompelen. Ook
van de zeer goedkoope openbare bad
inrichtingen wordt een druk gebruik ge
maakt, en niets aanstootelijks of stui
tends wordt er in gevonden, dat beide
sekten gezamenlijk baden, zelfs zonder
elegant badkostuum.
Voor alles is de Japanner een lief
hebber der natuur, en uit het kleinste
lapje grond weet hij een wonderlijk mooi
tuintje te maken, grillig en fantastisch
aangelegd, zonder symmetrie en rechte
lijnen. Hun tempels staan te midden
van zwaar en schoon geboomte, en
overal waar slechts een liefelijk plekje
„Gij weet het niet? Sedert wanneer?"
„De kleine kwam op een leeftijd van
zes jaren bij ons, mijnheer Berning, en
toen mijn man stierf, in haar dertiende
jaar ging zij terug naar de stad. Sedert
heb ik nooit meer wat van haar gehoord."
„Waar bracht gij dan het ongeluk
kige kind? Waarom verstiet gij de wees?"
„Oom!" riep de jonge Berning, „zoo
mag u tegen mijn moeder niet spre
ken. Hot was in ieder geval haar recht,
te handelen, zooals zij deed."
De schitterende oogen van den oude
troffen zijn blik.
Dat zullen wij voor heden onopge
lost laten, mijn beste, het is beter zoo.
Aan wien heeft uw waardige moeder
het kind overgedragen, ik wil het we
ten, al moest ik de hulp van de politie
inroepen om het er uit te krijgen".
Mevrouw Berning hief moe de hand
op. „Ik kon het kind in mijn huis niet
houden; ik had er geen verplichtingen
aan, hier moest de bevoegde macht
ingrijpen".
„Dat noem ik duidelijke taal: het is
dus ten laste van het armbestuur ge
komen Yergeve u dat God, mevrouw,
ik kan het niet. En verder: u weet
werkelijk niet waar het kind nu is?"
„Neen en ik wcnsch daaromtrent
ook niets te weten."
„Goed, van mij zult ge zeker voor
de tweede maal geen last hebben. Dat
gevonden wordt, staat een „Theehuis,"
van uit welks gaanderijen hij het schouw
spel op zijn gemak kan genieten. In
het voorjaar, zoodra de eerste boomen
in bloei staan, viert men groote volks
feesten ter core van de herlevende na
tuur.
Op niets van 't geen we tot nu heb
ben vermeld heeft de toenemende Wes-
tersche beschaving zoozeer haren invloed
doen gevoelen als op de schilderachtige
nationale kleeding, die helaas, in de
hoogere standen steeds meer en meer
verdrongen wordt door onze wansma
kelijke Europeesc-he.
Ecu nationale kleeding is zeer zeker
geen willekeurig of toevallig iets en haar
plotseling geheel en al te willen wijzi
gen heeft geen zin, temeer nog in dit
bizondere geval, waar de Europeesehe
kleeding volstrekt niet past bij lichaams
vormen der Japanncczen. Velen ver
hezen dan ook door die nieuwe klee
ding hun natuurlijke bevalligheid en
gratie en worden er soms door veran
derd in weerzinwekkende gestalten.
Bovendien is de Japansche kleeder-
dracht uit hygiënisch oogpunt veel beter
dan de Europeesehe, al schijnt zij ons
oppervlakkig zeer onpractisch. Voor
zware handenarbeid en snelle beweging
is onze kleeding echter beter, en veld
arbeiders, sjouwers, en „riksha"mannen1)
ziet men dan ook in dunne blauwe span
broeken hun werk verrichten.
De kleeding der vrouw kenmerkt zich
door eenvoud en gratiezij is welvoe-
gelijk en schilderachtig, geriefelijk en
tegelijk voordeelig, al ware het slechts
omdat zij niet aan mode onderworpen
is. Bovendien kan zij zich uitstekend
aanpassen aan de verschillende jaarge
tijden. Op het bloote lijf draagt de Ja
pansche vrouw een kort, als een schort
om de lenden geslagen stuk witte stof,
reikende tot aan de knieën. Daarop
volgt een hemd, en daarover heen de
kimono, een ruim zittend bovenkleed
van kleurrijke zijde met wijde, lange
mouwen, die dikwijls tot bewaarplaats
dienen van allerlei snuisterijen. Van vo
ren laat de kimono den welgevormden
hals bloot met een grooten driehoek,
die soms wordt bedekt met een soort
hemdje van gewerkte zijde,
't Meest in "T oogvallend is de obi,
een lange lap zijde of katoen van andere
IJ Een „riksha" is een klein tweewielig
wagentje door een man in draf getrokken.
zekere overtuigingsstukken zal verschaf
fen, dat ik, als het moet, alles zal doen,
om tot mijn doel te komen, daarop kunt
ge rekenen. Alles zal ik in het werk
stellen, ieder wapen zal ik aangrijpen,
mevrouw BerningUw handelwijze
verdient geen verschooning, gij hebt
„Oom ik moet u bidden, u te mati
gen", riep heftig de jonge man. „An
ders „Ja, ja, ik weet het al, het
is uw moeder, en gij wilt haar niet laten
beleedigen. Braaf van je, mijn jongen.
Uw dienaar, mevrouw
Hij ging, zonder in het kuis zijns
broeders iets gegeten, ja zonder een
stoel genomen te hebben, met zware
schreden de kamer uit, gevolg door
Oskar, wiens rechtsgevoel hem verbood,
Toni's verblijfplaats voor zijn oom te
verzwijgen. Wat hij wist, wilde hij in
geen geval verzwijgen.
„Een oogenblik oom", zei hij, „mijn
nicht is gezelschapsjuffrouw bij de gra
vin Hartenstcin! Vergeef mij, dat ik, om
mijn moeder te sparen, u nu eerst deze
mededeeling doe."
De oude man schudde treurig het
hoofd, hij moest steun zoeken aan de
trapleuning. „Sedert heden morgen is
zij niet meer daar," sprak hij zacht.
„O, men heeft het arme meisje, uit haar
laatste schuilplaats verjaagd, waarheen?
dat weet niemand."
Oskar stond sprakeloos, hij werd
kleur dan de kimono, die, als een
breede gordel om het lichaam gewonden,
van achter in een grooten knoop wordt
vastgemaakt, en dient om de overige
stukken bijeen te houden. Tevens heeft
zij een aesthetische bedoeling, n.l. om
den natuurlijken bekkenomvang der
vrouw minder te doen uitkomen.
Een voornaam deel van het toilet is
ook het kapsel. Het haar wordt hoog
opgemaakt volgens verschillende inge
wikkelde modellen en vastgestoken met
haarnaalden. Om dien tijdroovenden
haartooi niet in de war te brengen wordt
geen hoed opgezet, en 's nachts ge
bruiken de vrouwen geen hoofdkussen,
maar laten zij den nek rusten op een
zadelvormig uitgehold blok hout, waarin
tevens laadjes gevonden worden ter ber
ging van de toiletbenoodigdheden. Hot
zonderlingst is wel liet schoeisel, dat be
staat uit hooge houten sandalen, die met
een paar dwarsbalkjes op den grond
rusten en vastgehouden worden door
een baudje dat loopt tusschen den groo
ten tweeden teen, waartoe dan ook de
sok voorzien is van een afzonderlijken
grooten teen. Door dat lastige schoeisel
is de Japannees wel gedwongen sloffend
voort te schuifelen, hetgeen op straat
een geweldig leven maakt, vooral als
er veel personen bijeen zijn. De vrou
wen krijgen er bovendien een loggen
en waggelenden sukkelgang door, 't geen
nog bevorderd wordt door de etiquette,
die voorschrijft, dat de vrouw met kleine
pasjes, binnenwaarts gedraaide voet-
spitsen en uitstaande knieën moet loopen.
Met het oog op de kleeding van do
Japanners is onze wijze van groeten na
tuurlijk uitgesloten, die trouwens ner
gens anders dan bij de Europeanen en
hun afstammelingen wordt gevonden.
De Japansche begroeting bestaat in een
diepe, rechte lendenbuiging, waarbij de
handen op de knieön worden gehouden;
binnenshuis gaat dit dikwijls nog ge
paard met knielen.
Doch voor dit maal genoeg! Den be
langstellenden lezer verwijzen wij voor-
loopig naar onze genoemde bron waaruit
nog zeer veel interessants te putten valt
omtrent Familieleven, Volksvermaken
en kunst, Volkskarakter en godsdienst,
alsmede over de Politieke geschiedenis
van het Japansche volk, over welke
onderwerpen wij later het- een en ander
hopen mede te deelen.
ik mij evenwel op een andere plaats beurtelings rood en bleek. „Mijn
God" stamelde hij, „dat wist ik niet."
De oude streek door zijn grijs haar.
„Ik zal haar vinden," zei hij met ver
beten woede. „Toni is thans niet meer
onbeschermd. Spreek mijn jongen, leeft
in deze stad nog een man, dien ik voor
jaren onder mijn beste vrienden telde,
Meindert Dalberg, de notaris?"
„Hij rust sedert jaar en dag, oom
„En Frits Salten Engelbrecht Meh-
rens?" „Dood reeds lang
Het washuiveringwekkond, den ouden
grijsaard zoo naar lang vervlogen da
gen te hoorei: vragen. Bij iedere ont
kenning van den neef werd hij blocker
en bleeker. „Nu nog de laatste", zei
hij dof „mijn wapenbroeder, mijn trouw
ste makker Itudolf Arning
„Goddaak," riep Oskar, „hijleeftnog
en is welvarend
„De eerste goede mededeeling!" zei
verheugd de oude heer. Dat het je welga,
mijn jongen, in dit huis kom ik niet
weer."
Ifij ging, ofschoon Oskar hem vrien
delijk terug zocht te houden, hoofd
schuddend do trap af en de jonge land
bezitter bleef alleen. Tot zijn moeder,
kon hij in deze stemming onmogelijk
terug keeren, alles in hem giste en
kookte. Toni was dus uit don dienst
der gravin plotseling ontslagen, of zij
was er vrijwillig uitgegaan.
Wordt vervolgd.)