No. 46. Woensdag 8 Juni 1904. ie Jaargang verschijnti Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken Wees U Zelf! Buitenland. Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER". RICHARD COBDEN (1804-1865). FEUILLETON. Een Stormachtige Nacht, DE EEMLANDER. Woensdags en Zaterdags. Itiirenn Hendrik van Viandenstraat 28. Abonnementsprijs Per jaarf 3.00 Franco per post- 3.50 Per 3 maanden- 0.75 Franco per post- 0.90 Prijs der advertentlëu Van 1 tot 5 regels0.40 voor iederen regel meer0.08 (Bij abonnement aanmerkelijke korting.) Den 3den Juni van dit jaar is er een eeuw verstreken sedert den geboorte dag van den merkwaardigen man, wiens naam hierboven is genoemd. Eenigc woorden ter herinnering aan den grooten apostel van den vrijhandel. Als zoon van een eenvoudigen boer te Dunford, een gehucht in West-Sussex, geboren, moest Cobden reeds op zeer jeugdigen leeftijd door de schapen zijns vaders te hoeden medehelpen om in de behoeften van het talrijk gezin te voor zien. Achteruitgang in het bedrijf noopte den vader de boerderij te verkoopen. De jonge Richard werd door een oom naar een kostschool gezonden, waar hij vijf treurige jaren sleet en slecht onderwijs genoot. \an 18191825 in de katoen- fabriek van zijn oom, eerst nis werkman, later als reiziger werkzaam, begon hij in 1828 zelf zaken te doen en wist hij door zijn helder verstand, zijn werkkracht en taaie volharding weldra een der eerste katoenfabrikanten van Engeland te wor den. Reeds vroeg ging hem de beharti ging vair het algeineeu belang ter harte. Door ervaring geleerd en zijn kennis van economische toestanden door buitenland- sche reizen vermeerderend, kwam hij tot de overtuiging dat de toenmaals hcerschende denkbeelden den bloei van zijn land in den weg stonden. De leer, volgens welke bij een koop alleen de verkooper profijt heeft en de kooper nadeel zou lijden, werd ook toegepast op het toentertijd gevolgde stelsel van handelspolitiek. Engeland zuchtte onder een stelsel van protectie, waardoor nagenoeg alle buitenlandsehe goederen werden getroffen. Bijna geen enkel artikel was onbelast en van som mige was de invoer eenvoudig verboden, zooals van vee,, schapen, varkens, versch vleesch en van visch. De graanwetten beperkten den toevoer van buitenlandsch graan; dit mocht slechts worden inge voerd als de prijs tot een bepaald bedrag was gestegen. De landbouw was dus beschermd. Eveneens ging het den han del; uit het verslag van een in 1820 ingestelde parlementaire enquête bleek dat meer dan 1000 wetten het vrije handelsverkeer belemmerden. Bovendien bepaalden de scheepvaartwetten, dat vreemde goederen mochten worden inge voerd alleen door Engelsche schepen of door die van het land, waar de goederen werden gemaakt. Niets is zoo oudof het koestert de hoop weder jong te worden. Naar het Duitsch van ERNST ECKSTEIN.») 1. Toen ik het vorige najaar door eene, om zijne fraaie natuur beroemde streek in het westelijk deel van Duitsch- land, een voetreisje maakte, bracht het toeval mij even vóór zonsonder gang in de nabijheid van een vrien delijk stadje. Zoodra ik de poort binnen kwam, vroeg ik, waar ik mij bevond. Men vertelde mij, dat ik in het industrie- rijke stadje Sylburg aangeland was. Plotseling schoot 't mij te binnen, dat hier in de nabijheid een vriend mijner jeugd woonde, die mij eenige jaren Ernst Eckstein de zoo gunstig bekende auteur van „Quiutus Claudius1 en „Prusias11 behandelt in deze kleine novelle op boeiende wijze een gewichtig moreel vraagstuk, dat algemeen© belangstelling verdient. De slechte gevolgen bleven niet uit: de eerlijke handel werd belemmerd, de smokkelarij bloeide, de scheepvaart werd beperkt en de opkomende iudustrie tegenhouden in haar ontwikkeling. Yooral de kortzichtige graanpolitiek was oorzaak dat onder de steeds toenemende bevol king armoede en ellende heerschten, terwijl wegens talrijke mislukte oogsten de kwijnende landbouw niet in de klim mende behoeften kon voorzien. Vandaar algemeene ontevredenheid onder de arbeidende klasse, vooral in de fabrieks steden. Geen wonder dan ook, dat van daar uit herhaaldelijk pogingen werden gedaan om verbetering te brengen in een toestand, die alleen den landhecren en den grondeigenaren voordeel schonk. Doch deze pogingen leden schipbreuk totdat Cobden zich opmaakte tot den strijd tegen het verbond van eigenbelang en behoudzucht. Hij toonde aan dat de zoogenaamde bescherming de bescherm den niet helpt, dat het volk er door verarmt, dat de staat niet het recht heeft een klasse te bevoordeelen ten koste van het algemeen. Tegenover de oude leer, dat het een land goed gaat slechts wanneer andere landen worden benadeeld, plaatste Cobden het grootsche beginsel dat alle landen, en elk in het bijzonder, belang hebben bij internationale welvaart, en dat hiervoor vrijheid van verkeer een noodzakelijke voorwaarde is. Om Engeland tot bloei te brengen wenschte hij toepassing van volledige handelsvrijheid en vervanging van de protectie door een volkomen vrij ruil verkeer. Begaan met den treurigen toestand des rolks, richtte hij zijn streven op verbetering der stoffelijke welvaart, niet omdat hij geen hoogere belangen erkende, doch omdat hij terecht ook van stoffe- lijken voorspoed zedelijken vooruitgang verwachtte. In de eerste plaats bond hij den strijd aan tegen de graanwetten. Vooral door Cobden's toedoen en dat van zijn strijdmakker John Bright, werd een vereeniging opgericht, de anti- cornlawleague genaamd, die zich de afschaffing der graanwetten en de toe passing van het beginsel van volledigeil vrijhandel ten doel stelde. Het zou ons te ver voeren den strijd in bijzonderheden na te gaan. Als lid van het uitvoerend bewind der vereeni ging was Cobden onvermoeid werkzaam. Door oprichting van plaatselijke ver geleden herhaaldelijk had uitgenoodigd, maar aan wiens uitnoodiging ik toen onmogelijk gevolg had kunnen geven. Langzamerhand was daarna onze briefwisseling verflauwd en later ge heel opgehouden. Het verschil in werkkring, het vermoeiende leven in het gewoel van de hoofdstad, scheen hiervan de oorzaak te zijn. Mijne vriendschappelijke gevoelens voor den begaafden man waren hiermede echter niet veranderd. Baron Erich von Lorm was eenige jaren ouder dan ik. Aan de Univer siteit hadden wij elkander voor het eerst leeren kennen; hij kwam daar om op dertigjarigen leeftijd eenige landbouwkundige colleges te volgen, terwijl ik pas het gymnasium ver laten had en als een levenslustige groen mijnen loopbaan begon. Het gastvrije huis van eene bejaarde vriendin was het neutrale terrein, alwaar wij el kander dagelijks ontmoetten en lang zamerhand ontstond er tusschen ons zulk een hartelijke vriendschap, als er zelden onder studenten bestaat. Erich was een man met vast ka rakter en groote wilskracht. Hiervoor sprak reeds de ijzeren standvastig heid, waarmede hij op zijnen leeftijd een geheelen'academischen ou rsusdoor- maakte en in alle opzichten aan het examen voldeed. Deze beginselvastheid maakte een eenigingen, het houden van lezingen, het verspreiden van geschriften, werd de openbare meening bewerkt. Geen eerlijk middel werd onbeproefd gelaten om de zege te behalen. De uitslag be loonde de moeite. Na met volharding en toewijding gevoelden strijd - waarbij Cobden zijn eigen vermogen grooten- deels ten offer bracht -gelukte het liem zijn beginselen bij het volk ingang te doen vinden. Eerst werden |de nijver heidsdistricten voor zijn denkbeelden gewonnen, en toen eenmaal den boeren de overtuiging was bijgebracht dat niet zij, doch slechts de landheeren, voordeel trokken van de kunstmatig verhoogde graanprijzen en daardoor stijgende pach ten, volgden de landbouwstreken eveneens. Ook in het parlement streden Cobden en Bright hun onbaatzuchtigen strijd voor wat een volk in de eerste plaats noodig heeft 0111 zich te ontwikkelen de vrijheid van handel en van verkeer Ook daar trokken zij heftig te velde tegen een stelsel, dat belastingen heft ten gunste van bepaalde klassen en dat in de beurs van particulieren een ge deelte doet vloeien van hetgeen uit sluitend voor 's Rijks schatkist bestemd behoort te zijn. Aan Cobden's onvermoeide werkzaam heid was het te danken dat in 1842 door den minister Robert Peel aanvan kelijk de rechten werden verlaagd. Van toen af bracht elk jaar hem dichter bij de overwinning. De treurige toestand des volks, tot welks verbetering de strijd was begonnen, kwam den vrijhandelaren te hulp. In 1845 deed een aardappelziekte in Ierland den geheelen oogst mislukken en een algemeene hongersnood stond voor de deur. Van alle zijden eischte men openstelling der havens voor vreemde goederen en granen. Eindelijk zwichtte de regeering voor den steeds krachtiger wordenden aandrang en werd de intrek king der graanwetten den 2Gsten Juni 1846 bekrachtigd. Met zelfvoldoening kon Cobden op zijn werk terugzien, en al komt de eer van de afschaffing der graanrechten hein niet uitsluitend toe, naar waarheid kon de minister, Sir Robert Peel, verklaren dat aan dezen maatregel voor altijd Cobden's naam zal blijven verbonden alB de naam van den man die, uit zuivere en belangelooze bedoelingen handelend, met onvermoeide geestkracht de zaak der handelsvrijheid heeft bepleit. sterken indruk op mij; temeer, om dat hij als zeldzaam contrast een bui tengewoon gevoelig hart bezat, dat zich in oogenblikken van hevige aandoe ning achter eene geveinsde hardheid zocht te verbergen, maar voor onin- gewijden zelfs in al zijne mildheid zichtbaar bleef. Ik gevoelde mij door dit alles zeer tot hem aangetrokken en door de on gekunstelde oprechtheid, waarmede ik hem dit mededeelde, wekte ik ook zijne sympathie op. Bij het einde van het eerste studiejaar waren wij reeds zoo bevriend, dat wij elkander weder- keerig elk geheim mededeelden; ja, ik durfde hein zelfs vertellen, hoe erg ik verliefd was op die mooie we duwe met hare kokette oogen, en dat die verliefdheid het was wat mij in het begin van mijn studenlentijd zoo romantisch stemde. Zelfs vele jaren nadat beiden de academie verlaten hadden, bleven wij nog eene intieme briefwisseling houden, totdat reizen en wederwaardigheden van allerlei aard, de met steeds grooter tusschen- poozen komende brieven, geheel de den uitblijven. Bij de poort van Sylburg herinnerde ik mij evenwel mijn ouden vriend weder en de genoegelijke uren in Heidelburg met hem doorgebracht. Volgens zijne vroegere mededeeling woonde hij ongeveer een uur van de Zoo was dan de zege bevochten, doch Cobden's werkzame natuur liet hem geen rust. Nu het beginsel had gezegevierd, nam hij doel aan deverdere toepassing ervan. In 1849 werden de scheepvaartwetten afgeschaft, waardoor do buitenlandsehe vaart werd bevrijd. In 1853 vielen de rechten op nog 133 artikelen, in I860 verdwenen die op boter, kaas en nog andere zaken, in 1861 die op papier, in 1869 het laatste kleine recht op graan, terwijl met het verdwijnen van het invoerrecht op suiker in 1874 in Engeland het stelsel van vrijhandel volkomen werd gehuldigd. Doch niet alleen in eigen land diende Cobden de zaak der handelsvrijheid. Sedert den val der graanwetten werd het vraagstuk van Vrijhandel of Be scherming een der voornaamste, waar mede alle landen zich zouden hebben bezig te houden. Van dien tijd hield Cobden zijn oog op de buitenlandsehe staatkunde geves tigd. Vast overtuigd dat door den band van wederkeerige handelsbelangen de vrede tusschen de volken duurzaam zou worden bevorderd, bepleitte hij steeds de internationale vrije handelspolitiek en werd hij bestrijder van de oorlogs zuchtige staatkunde der partij, waartoe hij behoorde. Steeds verhief hij zijn stem tegen inmenging in de zaken van andere landen, steeds streefde hij er naar om voor Engeland den vrede te bewaren. Een der resultaten hiervan was het handelsverdrag, in 1861 met Frankrijk gesloten, waarbij door zijn toedoen en dat van zijn Fransche ta rieven aanmerkelijk werden verlaagd. Het gevolg was een snelle vermeerde ring van den handel tusscheu Engeland en Frankrijk tot voordeel van beide landen. Tot dank voor deze tweede weldaad, zijn volk bewezen, wenschte de regeering Cobden te beloonen, doch de onbaatzuchtige man wilde hier niot van hooien en weigerde elke beloouing. evenals hij korten tijd te voren een aanbod om als minister deel te nemen aan de regeering, ondanks de op hem van alle zijden uitgeoefende pressie, van de hand had gewezen. „De ,eenige belooning die ik begeer" aldus schreef hij in zijn antwoord op het ver- eerende aanbod „is, dat ik moge „blijven leven om getuige te zijn van „een verbetering in die betrekkingen „tusschen de twee groote nabuurstaten, stad. De avond beloofde schoon te worden, de maan vertoonde zich reeds aan den helderen hemel en eenige sterren waren zichtbaar. Ik besloot in Sylburg een rijtuig te nemen en onmiddellijk naar Heideslot zoo heette het lustslot van mijn vriend te vertrekken. Van een vriendschap pelijke ontvangst en een aangenaam tehuis was ik zeker, indien tenminste niet alles in de laatste jaren veran derd was. In het ergste geval kon ik altijd nog naar de stad terugkee- ren en in Sylburg overnachten. Zoo gedacht, zoo gedaan. Het was reeds donker toen ik de stadspoort uitreed. Twintig minuten later had het rijtuig mij reeds op de plaats mijner bestemming gebracht en stond ik voor een prachtig gebouw, dat schil derachtig met eiken- en pijnboomen omringd, het beeld van eenvoudige, voorname deftigheid vertoonde, dat vroeger ook het karakter van den bezitter kenmerkte. Donker, bijna beangstigend en toch wonderlijk poëtisch, lag deze kolossale steenklomp in die groen# omgeving. De deur met het fraaie wapenschild werd juist door de maan verlicht en vriendelijke lichtstralen, die uit de hooge gotische vensters door het loof;, werk naar buitenkwamen,"vervulden' mij met de aangenaamste beelden van huiselijk geluk. „die door het handelsverdrag nauwer „worden verbonden." Het was hem echter niet gegeven zijn wensch voor nog talrijke jaren te zien vervuld, en de zegenrijke gevolgen van het stelsel der vrijheid van handel in vollen omvang te kunnen aanschou wen. Te midden van zijn werk stierf hij den 2den April 1865 te Londen. Behoeven de resultaten van zijn arbeid nog te worden bewezen? Moet dan nog steeds bewijs worden geleverd voor wat door een iei er, wiens oog niet door baatzucht en eigenbelang is verblind, kan worden waargenomen? „Er is geen woonstede in het land", aldus werd bij de onthulling van Cobden's standbeeld te Bradford gezegd, waar door zijn werk niet meer levensgenot is gekomen, geen hut waarvan de bewoners niet meer werk hebben gekregen en voor wie naast een ruimere keuze van good- koopere levensbehoeften de loonen niet zijn verhoogd". Heeft Cobden dan tevergeefs geleefd en gewerkt, zou men bijna geneigd zijn te vragen, waar men ziet dat ook hier te lande pogingen worden gedaan de protectie weer binnen te halen? Wij weigeren zulks te gclooven. Veeleer mag worden vertrouwd dat ook hier Cobden's geest zal blijken te leven, dat met warmte zal worden gestreden voor het behoud van de vrijheid ook op het gebied van den handel, dat men ook hier wenscht te streven naar liet groot sche doel ran den man van Vrijhandel en Vrede tusschen de volken der aarde. Vereeniging „Het Vrije Ruilverkeer De Journal vertelt, dat Koezoki gevangen genomen is, de Petit Journal dat Okoegevaarlijk gekneusd is.illet mooi ste is liet bericht van dit *blad, dat de Japanners bij Kintsjau aanvielen onder het zingen vande Marseillaise! De Petersboergskia Jedomosli windt zich zeer op over het trouwens ook indien het waar is zeer eigenaardige feit, dat groote bedragen op de nieuwe Japanscche lecning zijn ingeschreven door kapitalisten teMoscou. Over verkoop van oorlogsschepen is men maar niet uitgepraat. Nu ver telt hot Berl. Tgbl. weer, dat twee be- Toen het rijtuig over den grintweg knarste, werd boven voor een der vensters eon donkere gestalte zicht baar. Gelijktijdig kwam een bediende naar buiten, wien ik mijn kaartje overhandigde. „Mijnheer en Mevrouw zullen met veel genoegen Professor ontvangen," zeide hij bij zijne terugkomst, Ik verliet daarop het rijtuig, maar gelastte den koetsier in de nabijheid te blijven wachten. Het Heideslot was inderdaad eene kostbare bezitting. Reeds op de trap overviel mij een onbeschrijfelijk ge voel van welbehagen, veroorzaakt door de omgeving, die van een sa menwerking van rijkdom, smaak en huiselijkheid getuigde. Men ziet soms prachtige gebouwen die het hart koud laten of zelfs afstootend werken, ter wijl andere, soms eenvoudiger en minder kostbaar, onmiddellijk op het gemoed werken en er de poëzie in wakker schudden. Hier was alles grootsch; elk meu bel scheen op zijn plaats te zijn, ner gens kreeg men den indruk van op- zettelijken praal. De groote kande laars, die bij elke bocht van den trap geplaatst waren, zouden in een vor stelijk paleis ook op hunne plaats zijn en toch waren ze hier niet te aanmatigend. Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1904 | | pagina 1