No. go.
Woensdag 9 November 1904.
ie Jaargang
Wees 11 Zelf l
t
Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken
Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER'
Bedenkelijk.
FEUILLETON.
NUMMER 24
DE EEMLANDER.
Verschijnt
Woensdag» en Zaterdags. I
iinrcan
Hendrik van Viandenstraat 28.
Abonnementsprijs
Per jaarf 3.00
Franco per post- 3.50
Per 3 maanden- 0.75
Franco per post- 0.90
I'rijs der advertentiën
Van 1 tot 5 regels 0.40
voor iederen regel meer0.08
(Bij abonnement aanmerkelijke kotiing.)
Bij het beoordeelen van de waarde
van een persoon voor de publieke zaak,
kan in den regel zijn particulier leven
buiten bespreking blijven' en gewoonlijk
geschiedt dit ook.
Toch zal bij zulk een oordeel het wel
degelijk van belang zijn of den naam
van den delinquent onbesmet en onge
rept is.
Een eerste voorwaarde toch, een voor
waarde die ons b.v. bij de keuze van
een lid van den gemeenteraad van nog
méér belang voorkomt, dan de mate
van vooruitstrevendheid of zelfs dan de
politieke gevoelens in het algemeen is
deze: men moet vertrouwen hebben in
de eerlijkheid van den persoon, dien
men kiest. Beter een eerlijk tegenstander,
dan een onbetrouwbaar partijgenoot.
h dus iemands particulier leven van
dien aard, dat er gegronde twijfel aan
zijn fatsoen, aan zijn eer, mag gekoesterd
worden, dan is dit een factor, waarmee
men stellig rekening moet houden, doch
overigens achten wij het onkiesch de
vrijheid van beweging van openbare
personen te belemmeren, door ook hun
particuliere daden aan een bespreking
te onderwerpen, liet komt ons vaak
voor, dat de groote bladen zich aan
dergelijke onkieschheid schuldig maken,
door allerlei bijzonderheden van huise-
lijken aard van vorstelijke personen als
ware vondsten aan het volk mee te
deeleu.
Dit moet dikwijls dergelijken personen
hoogst onaangenaam zijn.
Een ander geval wordt dit, wanneer
blijkt, dat iemands particulier leven in
strijd is met de beginselen, die hij voor
het publiek belijdt. Stel u voor een
propagandist voor de afschaffing van
sterken drank, die, als hij denkt dit
ongezien te kunnen doen een stevigen
bittor drinkt. Dit geeft het recht te
concludeeren tot zijn onbetrouwbaarheid
en zou stellig afbreuk doen aan de
waarde van zijn argumenten.
Erger wordt dit nog wanneer mannen,
die in de staatkunde een gewichtige
plaats bekleeden en die het vertrouwen
genieten van een zeer groot aantal per
sonen, er tweeërlei moraal op na houden:
één voor het publiek, één voor hun
dagelijksch leven.
De vrijzinnigen zijn voorstanders van
Sommige menschen zouden voor geen geld
onwaarheid spreken, en toch laten zij vaak
leugenachtige sprookjes in hunne annonces
afdrukken.
10.)
De gevangene verwijderde zich tocu
niet zijne begeleiders, maar Norine volg
de hen, en de veldwachters hadden veel
moeite haar op een afstand te houden.
Zij smeekte te vergeefs haar vriend voor
het laatst te omhelzen, en toen zij zag,
dat zij onmeedoogend bleven, werd zij
woest.
„Gij hebt geen hart," riep zij uit,
„schaamt gij u met, om met je drieën
één jongen te mishandelen.... Maar ik
laat het er niet bij, ik zal naar den
rechter gaan, ik ga naar den keizer,
Claude is van ons, ik wil hem hebben,
geef hem mij."
Met loshangende haren en schitterende
oogen deed zij het bosch weerkhnken
van hare jammerkreten. Zij volgde hen
tot aan den grens van het bosch, maar
de openbare school, dat ligt in den aard
der zaak, doch niettemin zouden ze de
aanspraak op den schoonen naam„vrij
zinnig" niet waard zijn, indien ze het
den tegenstander kwalijk namen, dat deze
het in dit opzicht niet mot hen eens was.
Voor „eerlijke" gemoedsbezwaren dient
men respect te hebben, altijd van
welken aard die ook zijn.
Vrijzinnigen zullen tegenstanders zijn
van de afschaffing van den vaccine-dwang,
doch niet het i echt hebben aan de mora
liteit van do voorstanders van die af
schaffing te twijfelen. Dat beteekent
volstrekt niet, dat daaruit volgt, dat ook
de wetgeving met alle mogelijke ge
moedsbezwaren rekening moet houden.
Ware dit het geval, orde en regelmaat
zouden weldra plaats maken voor anar
chisme, temeer daar het absoluut oiimo
mogelijk is op eenigerlei wijze te
onderzoeken of een gemoedsbezwaar
werkelijk aanwezig is of slechts wordt
voorgewend. Neem eens aan, dat de
Staat rekening hield bijv. met do ge
moedsbezwaren van dienstweigeraars, en
dezen op dien grond ging ontheffen van
het nakomen van alle militaire verplich
tingen.
Het gevolg daarvan zou zijn, dat het
aantal dienstweigeraars zoer groot zou
worden en dat er een groote'onrecht
vaardigheid zou begaan worden tegenover
hen, wier lasten dubbel zwaar zouden
worden.
De Staat kan daar dus geen rekening
mee houden, wat niet weg neemt, dat
men perroonlijk voor de beginselen'ook
van dienstweigeraars respect kan hebben,
zoolang men van de eerlijkheid hunner
overtuiging de zekerbem meent te hebben.
Zoo gaat het ook met de andere kwesties,
die wij hebben aangeroerd.
Bovendien kunnen gemoedsbezwaren
van tegenovergestelde soort met elkaar
in botsing komen, en dan moet de
Staat een keus doen.
Denk bijv. aan de Vaccine-wet.
Evengoed als er personen kunnen
zijn, die er gemoedsbezwaren tegen heb
ben hunne kinderen te doen vaccineereu,
evenzeer zijn er anderen, die er gemoeds
bezwaren tegen hebben, dat door af
schaffing van den Vaccinedwang de
volksgezondheid bedreigd wordt; die er
op grond van hunne levensbeschouwing
principieel tegen gekant zijn, hunne
kinderen naar scholen te zenden tege
lijkertijd met niet-gevaccineerden.
daar, heesch van het schreeuwen en
uitgeput door vermoeienis, het zij zich
op den weg vallen.
„Norine," zeide Bigarreau, terwijl
Suerot hem op den grooten weg duwde,
het is vergeefsche moeite; keer terug,
vaarwel ik heb je hartelijk lief."
„Claude. Claude," riep zij.
De veldwachters liepen met hun ge
vangene op den stoffigen weg, en steeds
hoorden zij achter zich, die klagende
stem van Norine: „Claudemijn
Claude...-."
„Schnipp," zeide toen de brigadier
Fondreton tot zijn mindere, terwijl hij
op zijn knevel beet, "het gehuil van dat
meisje brengt mij geheel van streek. Er
zijn zoo van die oogcnblikken in het
leven, Schnipp, waarin het veel moeite
kost, de eischeu van den dienst, met
zijn eigen gevoel overeen te brengen....
dat is bepaald waar.,.."
In den avond, van den dag, waarop
bovenstaand tooneel plaats had gehad,
kwam de directeur van de gevangenis
met een van vreugde stralend gezicht
in de herberg, waarde houtvester IJvert
hem reeds met het avondeten wachtte.
„Ik had wel gelijk met te zeggen,
dat hij niet ver weg kon zijn zijn!"
riep hij uit: de veldwachters en de oud
ste bewaarder hebben mijn vluchteling
gepakt, midden in het bosch, en zij heb
ben hem met slaande trom mede ge-
Krijgt de antirevolutionaire partij de
overhand, dan zullen de tegenstauders
van de afschaffing der Yaceinewet zich
eenvoudig te onderwerpen hebben.
Een andere gedragsregel zou leiden
tot anarchisme. Het aangevoerde sluit
natuurlijk volstrekt niet uit, dat men
allen eerbeid kan hebben voor de opinie
van zijn tegenstanders.
Bedenkelijk wordt het evenwel, be
denkelijk in hoogc mate, wanneer de
voorgangers van een of andere partij
door hunne handelingen twijfel opwekken
aan de oprechtheid hunner bedoelingen.
Wanneer zich bijv. het geval voordoet,
dat vurige voorstanders van de confes-
sioneele school hun eigen kinderen
zenden naar de openbare, zooals door
bestuurders van bijzondere scholen, hier
ter stede wel eens geschied is om rede
nen van louter matorieelen aard, wij
bedoelen, omdat de openbare school bijv.
beter voorbereidt voor verdere studie,
dan de bijzondere, dan krijgen wij het
recht aan de zuiverheid der beginselen
te twijfelen, dan gaan wij denken aan
„gemoedsbezwaren" die om andere
redenen zorgvuldig gekweekt worden.
Bekend is de puriteinsche levensbe
schouwing van de streng-calvinist en, van
de anti-revolutionaire partij.
Genietingen die wij vrijzinnigen on
schuldig of zelfs nuttig achten en we
ontmoeten hierbij de Roomsche-Katho-
liekcn worden door de antirevolutionai
ren streng afgekeurd.
Wij vinden het bijwonen van een
concert op Zondag volstrekt niet af te
keuren. Wij achten het volstrekt niet
verkeerd op dien dag een glas bier te
drinken in een café bijvoorbeeld. Als
iets verkeerd is, dan hangt het voor ons
in de eerste plaats af van de daad, niet
van den dag, waarop de daad gepleegd
wordt.
Zooals onzen lezers bekend is, worden
dergelijke iu onze oogen onschuldige
uitspanningen door onze anti-revolutionaire
landgenooten streng afgekeurd. Goed
doch dan zij hun de eisch gesteld,
dat zij er naar handelen.
Volkomen gaan wij dan ook accoord
met hetgeen de Zeeuwsche Courant
schrijft in haar nummer van 5 November
in een artikel getiteld: Uit den band!
„We beleven zonderlinge tijden.
„Een van de kenmerken van de aanhan
gers van de zuiver Calvinistische leer was
„een bijzonder ingetogen leven. De belijders
bracht. Op dit oogeublik is hij in het
cachot."
Hij had een wreede glimlach, en eene
valsche uitdrukking in de oogen, toen
hij met een duidelijk te begrijpen be
weging met zijn stok zwaaiende, er bij
voegde: „de hoofdbewaarder was woe
dend, en voor dat hij opgesloten werd,
heeft hij hem zoo goed onderhanden
genomen, dat hij van zijn lust tot weg-
loopen nu wel voor goed genezen zal
zijn."
Die strafoefening zou Bigarreau wer
kelijk voor goed genezen, want nadat
hij duchtig afgeranseld was, bracht Sue
rot hem, geheel nat van het zweten,
door zijn lange wandeling in de zon,
in het ijskoude cachot. Bigarreau kwam
nu opeens van het warme vroolijke licht,
in een donker ijskoud hok, dat heui
dubbel koud, donker en ellendig toe
scheen na de gelukkige drie weken,
vrij in de open lucht doorgebracht. Het
plotselinge scheiden van het eenige we
zen, dat hem ooit lief had gehad, viel
hem hard, en voortdurend klonk hem
het wanhopig gehuil van Norine in de
ooren, en zagen zijnen oogen haar, met
hangende haren, geknield aan den grens
van het bosch van Colmiers. Alles
was voorbij, hij zou haar zeker nooit
terug zien, en het leven had daarom
oor hem geen waarde meer. De echte
marteling begon echter 's nachts, toen
zijn cachot hem bevolkt met spoken toe-
„daarvan namen deel aan geen enkel feest;
„was 't kermis, zij sloten de blinden hunner
„vensters om van die ijdelheid niets te zien;
„moesten zij voor zaken langs don korsten
„weg over het veld, waardekermis gehouden
„werd, zij zouden een omweg gemaakt heb
„ben van een halfuur en meer, en thans?
„De kern, het eigenlijk Calvinistisch olk
„onder de kleine luyden, is nog zoo, daarin
„zit nog altijd de stugge kracht om zich te
„verzetten tegen den vooruitgang dor denk
beelden en den geest des tijds, maar
„de leiders, die over hun woliskleeren de
„schapenvacht hebben aangetrokken om die
„stugge Calvinisten te expoteeren voor
„wereldsche, vooral voor politieke doelein-
„denzij springen uit deu band
„maar toch hoofdzakelijk, wanneer zij mee-
„non, dat de kleine luyden, die zij met hun
„schijnvroomheid gebiologeerd (Verblind,)
„hebben, met hun daden buiten het boekje
„onbekend zullen blijven.
„Wij herinneren slechts aan dien predi
„kant, op den stoel en in zijn gesprekken
„een vijand van de vaccinatie, die bij een
„pokkenepidemie in zijn gemeente met zijn
„geheele huisgezin naar elders trok, om
„zich te laten vaccineeren.
„Aan dien Middelburgschen dominee,
„die met zijn zoon het Edenthoater te Brus-
„sel bezocht, zeker een plaats waar een ge-
„woon mensch zijn kindereu niet in de
„eerste plaats brengt, en bij ontdokking
„daar, aan den redacteur van 't Weekblad
voor Zeeuwsch- Vlaaderen schreef, dat hij
„zoo'n bezoek noodig achtte voor do opvoe-
„ding van zijn zoon.
„Aan fden heer Lucasse, orthodox-Cal
vinistisch afgevaardigde der 2e Kamer voor
„Middelburg en dito lid van de Provinciale
„Staten, die in de plaatsen zijner inwoning
„niet gaarne een kermisvermakelijkheid of
„een tooneelvoorstelliug had bijgewoond
„en onlangs volgens de Middelburgsche C'ou
vrand in Den Haag met zijn dochter een
„tooneelvoorstelling met zijn tegenwwoordig
„heid vereerde zeker voor do opvoe-
„dingü
„Aan de zeer anti-revolutionaire hoog
geplaatste dansers, die op een hofbal op
„Zaterdagavond in groot balcostuum een
„kuitenflikker sloegen met gedecolleteerde
„dames, maar natuurlijk zorgden voor twaal
ven thuis te zijn, om den volgenden Zou-
„dag meteeuSabbathsgelaat ten bedehuizo op
»,te gaan.
„Aan dr. Kuy per ten slotte, die steeds
„preekte tegen vaccinedwang, maar gezorgd
scheen, waaronder de koofdbewaarder met
een knuppel gewapend, de directeur met
zijn wreeden lach en strengen blik, en
Champenois met zijn valsch grijnzend
gezicht, de voornaamsten waren. Bigar
reau zag ze allen duidelijk uit het duis
ter naderen, terwijl de muren op hem
schenen toe te komen, en zijn adem
hem benomen werd. Dij meende te stik
ken, zijn ooren suisden, zijn slapen
klopten, en terwijl het koude zweet
hem overal uitbarstte, riep hij in zijn
angst Norine ter hulp....
Toen 's morgens een van de bewaar
ders in zijn cel kwam, lag hij in een
hevige koorts te ijlen: men riep de hulp
van een dokter in, en deze verklaarde,
na een nauwkeurig onderzoek, dat hij
longontsteking had.
De treurige ontknooping van Bigar-
reau's geschiedenis, hield den houtvester
den gaiischeu avond bezig; hij verweet
zich de onwillekeurige aanleiding tot
ijne vlucht te zijn geweest; daarom be
sloot hij te doen wat hij kon, en wilde
hij den directeur overreden hem ten
minste uit het cachot te laten. Des mor
gens de kamer van den directeur bin
nentredende, zeide deze hem, dat de
knaap ziek was, en in de infirmerie lag.
IJvert vroeg toen dringend bij hem toe
gelaten te worden, en werd eindelijk
naar een nieuw gebouwd huis geleid,
dat men voor de ziekenverpleging had
ingericht. Bigarreau lag met harde koorts,
„heeft, dat hij en de zijnen bijtijds werden
„gevaccineerd.
„Die steeds den mond heeft vol gehad
„van Zondagsheiliging, die zijn volgers oen
„Zondagswetje in 't vooruitzicht heeft go-
„steld, reeds bij do eerste Troonrede, waar
„over zij hun hart zouden kunnen ophalen,
„eu die nu, 't is verschrikkelijk volgens
„een Overijselsch blad en het daarin ver-
„melde feit is door onwraakbare getuigen be
vestigd Zondag den 28sten Augustus na
,.den middag in een koffiehuis te Brussel
„maar niet in de oude-plunje een potteke
„bier zat te verschalken.
„Zij springen uit den band. De macht
„is iu hun handen. Zouden zij meenen
„de kleine luyden, die. zij zoolang in hun
„vooroordeelen hebben gestijfd, wier voor-
„oordeelen en vaak bekrompen rneenin-
„gen zij zoolang gebruikt hebben 0111 tc ko-
„men, waar zij zijn wilden, niet langer noo-
„dig te hebben, of is de natuur hun sterker
„dan de leer?
Men ziet het, de Zeeuwsche Courant
is niet malsch in haar oordeel.
Doch daarom onbillijk?
Ook wij achten het voor het minst geno
men zeer bedenkelijk voor de pu
blieke moraliteit, wanneer voorgangers
van een partij, regeerders van een land,
aldus handelen iu strijd met hunne be
ginselen.
Waar moet het heen als de „Chris
telijke" mannen in stilte gaan profi-
teeren van paganistische genoegens.
UIT DE PERS.
Onder de rubriek „Ingezonden stuk
ken" lezen we in het Vaderland, liet
volgende, niet onverdienstelijke rijmpje:
De eenzame post.
.Arme man, op je eenzame post!
„Wacht maar! In Juni wordt je afgelost.
Zou het waar zijn?
Wij hebben er niets tegen,
Dan kan Dr. Kuyper nog menig pot
teke bier te Brussel verschalken en
zonder dat iemand het hem kwalijk
neemt!
In het Vaderland van 5 Nov. trof
fen wij een hoofdartikel aan, getiteld:
„De schoolstrijd herleefd4 waarin
het blad er op wijst, dat thans „de
zoete waan", dat in 1889 door de school
wet Mackay op onderwijsgebied de vrede
geteekend zou zijn, thans wel Yoor goed
verstoord zal zijn.
Men had gemeend voor goed van den
onder een dunne deken, in de kleine
ijzeren krib, hij had het zeer benauwd,
en ijlde met de oogen wijd open. Zijn
landgenoot herkende hij volstrekt niet,
en deze verwijderde zich daarom spoe
dig, na hem dringend in de bijzondere
zorg der liefdezuster te hebben aanbe
volen.
Toen IJvert, somber gestemd, door
het hek de gevangenis verliet, hoorde hij
achter zich een vrouwenstem roepen:
„Mijnheer mijnheer!"
Hij keek om, en zag een meisje van
vijftien jaar, blootshoofds, in korte ka
toenen jurk gekleed, met groote muilen
aan, wit van het stof.
„Neem mij niet kwalijk, dat ik u aan
houd," zeido zij, hem met groote oogen
aanziende, „is u een van de heeren van
de gevangenis?"
„Neen, kindlief,1, antwoordde hij,
waarom?"
„O," zuchtte zij, terwijl haar gezicht
merkbaar betrok.
„Maar kunt u mij dan soms zeggen,
bij wien ik mij vervoegen moet, om iets
omtrent den gevangene Bigarreau te
vernemen?"
„Bigarreau," vroeg IJvert verwonderd.
„Ja het is een jongen, die ont
snapt was, en dien men gisteren weer
gesnapt en hier gebracht heeftMen
heeft hem bij ons gevonden."
Toen vertelde zij hem kortelings, de