Wees U Zelf!
No. 9.
Woensdag 1 Februari 1905.
2e Jaargang
Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken
Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER".
t
Een Pages-streek.
Metafysische Ontaarding.
FEUILLETON.
I UIT OUDE PERKAMENTEN,
naar het Duitsch van N a t a 1 y v o n
Esch6truth.
I1-)
DE EEMLANDER.
Versehljut
Woensdags en Zaterdags.
Itiirean
Hendrik van Viaudenstraat 28
Abonnementsprijs
Per jaarf 3.00
Franco per post- 3.50
Per 3 maanden- 0.75
Franco per post- 0.90
Pr^s der adverteutlëu
Van 1 tot 5 regels 0.40
voor iederen regel meer0.08
(Bij abonnement aanmerkelijke korting.)
(Ingezonden.)
De werkstakingen in het voorjaar van
;1903 (naar de regeerings uitingen „revo
lutionaire" of „misdadige" woelingen
jeheeten) zijn bij de jongste begrooting
ïog weer eens opgehaald, nadien cenige
leden meenden, dat van den invloed der
jhristelijke beginselen ook niets te be
speuren viel in de wijze, waarop het
ministerie toen optrad.
Ja, denkt de regeering, dat de heeren
daar niets van bespeurden, dat kunnen
.'ij niet helpen, maar het „toont opnieuw
$„hoe ondoenlijk het hun is zich van het
L wezen dier beginselen, voor wat het
„staatsterrein betreft, een ook maar bij
'j-.„ benadering juiste voorstelling te vormen".
De regeering houdt zich hier van den
domme, doet alsof geen misverstand
mogelijk is, alsof maar één uitlegging
van de kern „christelijke beginselen"
de juiste kan zijn, en verwijst naar het
wezen dier beginselen, het aan de tegen
partij overlatende daar achter te komen,
zoo zij er kans toe ziet.
Nu is niet ons doel de geschiedenis
der spoorwegstaking hier weer op te
■rakelen, waar wel loont het de moeite
j het „wezen" van sommige anti-revolu
tionaire denkbeelden met betrekking tot
het recht van straffen en de handhaving
van het gezag uit „Ons Program" op
te diepen, en dan eens te zien of wij
niet zeer „bij benadering" iets kunnen
gaan begrijpen van de algemeene hou
ding, die de regeering in het gedenk
waardige jaar 1903 tegenover gezegde
.misdadige woelingenheeft aangenomen.
9 De anti-revolutionairen cischen voor
ons volk „terugkeer naar Gods woord",
„ook opdat de stille onderwerping weer
hij ons vernachte".
aft „Want „mijns is de wrake", spreekt
„de Heere, „Ik zal het vergelden", en
„het komt den arme en den daglooner
„niet toe, die wrake Gode uit de hand
„te nemen, en met de vuist te willen
„afdwingen, wat hem uit de hand zijns
„Vaders niet werd beschikt".
De terugkeer naar Gods woord is,
gélijk men ziet, op zich zelf reeds een
gbede politiemaatregel, maar mocht zij
niet geheel afdoende zijn, dan hebben
wij ook nog de overheid.
H De overheid immers is, volgens de
anti-revolutionairen, „handhaafster van
lit De goedheid der jeugd is engelachtig, die
l'au den ouderdom is goddelijk.
■Vóór mij op mijn schrijftafel staat
een kleine, zilveren kandelaar met het
wapen van Jeröme Napoleon er in ge
graveerd. Geen mensch ziet het hem
aan, welk een roemrijk verleden hij
heeft, en welk een allerliefste geschie
denis er aan verbondon is, niet alleen
van groot belang voor mijn familie, maar
mijns inziens ook overwaard in meer
uitgebreiden kring gelezen te worden.
Als een sprookje klinkt het 't jonge
Duitschland in de ooren, wanneer het
hoort gewagen van den tijd, toen de
Franschen op het slot Wilhelmshöhe bij
Cassel den schepter zwaaiden, en hun
Gods wet" en met een wet van mcnSchen
kan men nog trachten wijs, humaan en
verstandig te werk te gaan, maar past
men „Gods wet" niet in al zijn gestreng
heid toe, dan begeeft men zich op het
standpunt der „genade", dat der over
heid volgens hen niet toekomt. Neen,
de overheid moet het wetsstandpunt
handhaven: „immers, alleen zóó komt
God tot zijn eere".
„Alleen als de overheid krachtig en
„energiek het wetsstandpunt handhaaft,
„komt over de zielen die heilzame vrees,
„die ze ten laatste buigen doet voor de
„volheid der Sinaïtischc geboden, en
„alzoo in dat besef van zonde en ellende
„drijft, waaruit ze roepen zullen om
„verlossing".
Men voelt het fanatieke van het ge-
heele standpunt: Gods eer is zeker iets
éomimenschelijks, en eischt desnoods
het onmenschelijke. Gij raakt hier dade
lijk aan dingen van God zelf, en iedere
poging om een kalmcerend, verstandig
woord met een anti-revolutionair in deze
aangelegenheden te wisselen, stuit af op
de „eere Gods", die in vroeger tijd nog
wel erger dingen dan anti-revolutionaire
stciloorigheid, respectievelijk anti-revo
lutionair fanatisme op haar geweten
heeft gehad.
Wat fanatisme wordt bij den meer
warmbloedigaangelegde, blijft formalisme,
gemengd met een meer of minder groote
dracht berekening, bij den meer nuch-
teren verstandsmenschen gegeven deze
factoren, is het geen wonder, dat bijna
dadelijk na de eerste spoorwegstaking,
de kerkelijken het denkbeeld hebben
aanvaard, dat stakiug van spoorweg
arbeiders eigenlijk reeds lang strafbaar
had moeten zijn. Want:
„Door zelve de wet als wet Gods te
„handhaven en weer eerbied af te dwin-
„gen voor ecu recht, dat van God komt,
„prent de overheid het wetsstandpunt
„van cene hoogere macht, die beveelt,
„en een lagere macht, die te gehoorzamen
„heeft, weer zoo diep in hel volksleven,
„dat, ongemerkt en van zelfhet
„ontzag voor wie meerder en hoogeris,
„weer wordt opgebouwd".
„Gods wet" nu was zéker overtreden:
want „mijns is de wrake" enz., en al
hadden de spoorwegmannen de meest
gegronde grieven gehad, waarvoor zij
geen gehoor, laat staan herstel bij hun
meerderen konden vinden, hun kwam
het niet toe, Gode de wrake uit de hand
„Vive la France" door Duitschland weer
klonk.
Wij kennen dat slot goddank slechts
als den grenssteen die aan de hoogvlie
gende plannen eens Franschen keizers
paal en perk stelde, en tegen welks
muren zijn triomfwagen voor altijd te
pletter reed. Onze grootvaders en vaders
hebben hunne gedenkschriften dóar met
bloed en tranen neergeschreven Long,
long ago!
Maar al staan die tijden van Jeröme
Napoleon ook met donkere letters in de
geschiedenis opgeteekend, toch zijn en
kele zonnestralen ook toen door de on-
heilswolken heengebroken, en zulk een
schitterende straal valt regelrecht op den
zilveren kandelaar vóór mij, een erfstuk
van mijnen grootvader
In het jaar 1812, toen op Wilhelms
höhe de kaarsen naar 't scheen, in 't
geheel niet meer uitgedoofd werden, en
het offervuur op het altaar der godin
„vroolijkheid" hoog opvlamde, toen
de Fransche lichtzinnigheid alles in 't
stof vertrad, wat de Duitschc degelijk
heid eeuwen lang in eere gehouden had,
had Jerómo Napoleon een groot aantal
pages noodig om de zijden sleepen der
schoonen over den parketvloer te dragen.
Bij het cadcttencorps te Uassel vond hij
juist, wat hij zocht, slanke jeugdige,
bloeiende knapen, de hoop van den Hes-
sischen adel, met „gouden haren en
luchtigen zin" en helderblauwe oogen}
te nemen en het rad des levens (ditmaal
meer bijzonderlijk het gevleugeld rad
der spoorwegen) zoodanig terzij te wen
telen, als in die dagen, door de schuld
der regeerders, geschied is.
Grieven of geen grieven dus, schuld
of geen schuld bij de spoorwegbesturen,
„Gods jvct" omtreut de stille onderwer
ping behoorde spoedig in een strafwet-
artikel belichaamd en stakiug van spoor
wegmannen en eenige andere catego
rieën strafbaar gesteld te worden.
Ja, hier was wel godsdienstig fanatisme,
gemengd met een goede dosis vrees voor
en wantrouwen in de arbeidersbeweging
aan het woord, en hoe zou men van
gemoederen, zoo sterk bewogen door
vrees en geloofsijver, verstandige beslui
ten hebben kunnen verwachteu?
Ontijdig en effectloos, prikkelend en
zeer geschikt om de ontevredenheid der
spoorwegmanneu op peil te houden, blijft
de strafbaarstelling van staking een
werktuig, dat onze „christenen" bij voor
komende gelegenheid zeker niet nalaten
zullen met grooten ijver te hanteeren.
Nu behoeft onder een regeering, die
den godsdienst buiten het politiek terrein
houdt, het gezag natuurlijk geenszins te
lijden; dat hangt eenvoudig van de
karaktervastheid van de verantwoordelijke
personen af; maar onder een regeering,
die den godsdienst binnen de politiek
haalt, blijft een dorre en onmenschelijke
uitoefening van gezag een gevaar, dat
niet te onderschatten is: de gerechtig
heid Gods moet immers onvoorwaardelijk
haar eere hebben.
Maar wij hadden het tot nu toe nog
maar alleen over de handhaving van het
recht door de overheid: God almachtig
handhaaft echter ook zelf het recht, en
dat wel onder meer door den overtreder
te bezoeken met tegenspoeden, plagen
en krankheden, alsmede met verachtering
in welstand. Nu kan de mensch onge
twijfeld hierbij een handje helpen, en
zeker hebben de spoorwegbesturen
onbewust in die richting geholpen, toen
zij langen tijd weigerden de stakers in
hun dienst terug te nemen: dat is voor
heel wat stakers op een geduchte „ver
achtering in welstand" uitgeloopen, en
zeker, die mannen zijn wel tot zulk een
„besef van ellende" gedreven, dat zij
aan de spoorwegbesturen langen tijd
vergeefs „om verlossing" riepen. vVas
dat nu christelijk van die spoorwegbe
sturen of was dat niet christelijk?
die van levenslust en overmoed tin
telden.
Page zijn! paradeeren in rijk met
goud geborduurde fluweelen wambuizen,
in kleurenpracht aan de vlinders gelijk,
ja, dat was een leventje, een heerlijk
leventje! wat kon 't hun schelen, of 't
op Fransche leest geschoeid was?!
Kinderoogen zien slechts naar uiter-
lijken glans, en vragen niet van welke
kroon die afstraalt!
Er waren immeis nog zeer jeugdige
knapen bij, vroolijke onnadenkende kin
deren, die maar al te graag de school
boeken in een hoek wierpén, om een
sprookje te droomen over dat luilekker
land, w-clks tooverbeloften aan de buf
fetten der slotzalen tot werkelijkheid
werden. Ilen lokte eenig en alleen
het maagje in de slavenketenen van
Jeróme Napoleon, terwijl bij de oudere
knapen reeds andere beweegredenen
golden, die de jonge heeren met onweer
staanbaar geweld in de geparfumeerde
en schitterend verlichte zalen lokten!
Het is een eenig iets, uren lang achter
een stoet te mogen staan, en op een
blondgelokt kopje en een sneewwitten
hals neder te zien! De sieraden schit
teren en verblinden, de goudpoeder
stuift in de oogen, en de zoete Jonquil-
legeur bedwelt als de vurigste wijn...
Arme page! hij staat, en staat... en
„fiihlt, obwohl noch unbewu«zt, en süszes
Ahnen in der Brust!"
Wat de christelijke beginselen zijn
willen wij thans niet uitmaken; maar dat
de anti-revolulionaire beginselen op het
geheele gebied van het strafrecht zich
tegen den zoo noodigen vooruitgang in
denkbeelden op dat terrein op het hevigst
aankanten, blijkt wel uit artikel 13 van
hun program, waar zij verlangen vol
trekking van de straf aan den gevonniste,
niet slechts om do maatschappij to be
schermen of den overtreder te beteren,
maar allereerst tot herstel van de ge
schonden gerechtigheid.
Ja, zegt Dr. Kuyper in Ons Program,
betering van den „misdadiger is op
„verre na niet altijd gevolg van berechting.
„Het kau integendeel zelfs zeer wel zijn,
„dat de gerechtigheid een straf eischt,
„die den overtreder eer nog bederft dan
„boter maakt.... maar hiervoor mag de
„souverein niet uit den weggaan. Hij is
„geen paedugoog, maar rechter en
„moet allereerst op de kastijding, op de
„tuchtiging, op de straf bedacht zijn, en
„dus óók in zijn gevangenissen het aan
„den overtreder wel ter dege doen onder
binden, dat hij zich door zijn schuld
„en zonde „gebracht heeft in een aller-
„ellendigsten staat".
Laat dit de deur dicht doen en laat
ons na deze tentoonstelling constateeren
dat de anti-revolutionaire wijze van hand
having van gezag en recht lijdt aan wat
de strufrechtsgeleerde Enrico Ferri noemt
metafysische ontaarding.
In liet jaar 1050.
In het volgend stukje, tot opschrift
dragend: Elia II, geeft de Hervorming
van 21 Januari jl. in oud-testamentischen
stijl, cene aardige beschrijving van den
huidigen godsdienstig politieken toestand
van ons land:
Het geschiedde in het begin dezer
eeuw, toen Wilhelmina van Oranje Ko
ningin was over de lage landen aan de
Noordzee, dat er geen kleine beroerte
aldaar ontstond, vanwege den weg des
Heeren, want een met name Abraham,
zijnde een schriftgeleerde, die voor velen
voor een profeet werd gehouden, en
veel volks achter zich had, was opge
staan en leerde, hij nu was een ge
weldig ijveraar voor het aangezicht van
dén Heer der heirschareu dat er
onder het volk velen waren, die den
Christus Gods verloochenden en den
Heere God niet meer dienden, maar
Zoo had dan op een mooien dag het
slot Wilhelmshöhe zich met frissche
bloemen getooid en bas en violen op
nieuw gestemd, om zijne zalen voor een
galadiner te openen
Met veel leven en geweld kwam een
schaar van pages de marmeren treden
opstormen, o:n het eerst in de zaal aan
wezig te zijn.
Hun ongeduld had hen veel te vroeg
daarheen gedreven; alles was nog dood
stil en in 't halfduister gehuld; geen
spoor van den een of anderen kamer
heer was nog te ontdekken.
Een poosje lang vermaakte men zich,
inet de af- en uanloopende lakeien door
allerlei grappen van hun werk aftchouden,
totdat eene zeer duidelijke terechtw ij
zing van den hofmeester de totual over
bodige jonkertjes naar de bijzaal deed
verhuizen.
Maar daar was het nog vervelender!
Hoe kunnen schilderijen, beelden en
kostbare bloemversieringen aanspraak
maken op de belangstelling van hon
gerige cadetten?
Men slenterde de verlaten bijzaleu
door, en daar de parketbodein spiegel-
lad was, en hier en daar een der kna
pen uitgleed, kwam de aauvoeder vau
het troepje, de jeugdige George, op den
lumineuzen inval zijn buurman een on-
verwachten stoot toetedienen, waardoor
deze een eind verder de zaaJ ingleed.
Dat vond juichenden bijval. Men oor-
zichzolven hadden overgegeven aan den
dienst van vreemde goden, onder welke
Paganus wel de voornaamste was, naar
wien zij dan ook Paganisten genoemd
werden. En zooals Elia onder Israël
gestreden had tegen Baiil en de Baais
dienaars, zoo ijverde deze Abraham
onder de Christenen voor den Heere,
tegen de afgodendienaars van zijnen tijd.
Ook naderde hij, als Elia, tot het gan-
sche volk en zeide: Hoe lang hinkt gij
op twee gedachten? Zoo de Heer God
is, volgt Hein na, en zoo het Paganus
is, volgt hem na! Als nu het volk dat
hoorde, vielen er velen van hen op hunne
aangezichten en zeiden: de Heere is
God, de Heere is God! En als zij opge
staan waren en vervuld werden met
toorn, riepen zij met een groote stem
weg met dezen, die vreemde goden die
nen, zij hooren niet onder ons en wij
willen niet, dat een uit lien over ons
zal hecrschen.
Als nu Koningin Wilhelmina dit hoorde
en zag welk een groote beroering er
onder haar volk gekomen was, riep zij
den grooten schriftgeleerde, dien liet
volk voor een profeet hield tot zieh,
om van lieiu te vernemen, hoe hij haar
raden zou in deze zake. En de schrift
geleerde zeide haar:
O, Koningin, daar is groot gevaar, dat
de dienst van den Heere onzen God in
verachting komt, wijl de afgoderij zoo
groot is; daarom zie toe en kies u man
nen toch uWen raad, die den Heere
onzen God oprechtclijk dienen, opdat
ook het volk weer geleid worde in de
vreeze van des Heeren naam.
Toen riep de Koningin tot zich enkele
van die mannen, die den Heere oprecht
vreesden, en zeide: Wilt gij dienaars
zijn in mijnen raad? En zij zeiden: wij
willen. Maar tot den grooten schriftge
leerde zeide zij: Gij zit aan mijn rech
terhand, en regeer in mijnen naam. En
aldus geschiedde.
Toen nu het volk hoorde van de din
gen, die geschied waren, en hoe er nieuwe
regeerders uit de Christenen waren ge
kozen, en hoe de man, die zij voor een
profeet hielden, de eerste onder hén
was, en aan de rechterhand dor konin
gin gezeten was, toon riepen zij met
een groote stemDit is van den Ileere
geschied; geloofd zij de Heere onze
God, de Ileere der heirschareu!
Toen nu zij, die Paganisten genoemd
werden, door de Christenen verslagen
deelde het gehalte der ijsbaan zeer vol
doende en begon een hoogst vermake
lijke kloppartij op touw te zetten.
Onder luid hoerageschreeuw, al strui
kelend en vallend gleden de knapen
plotseling ten aanzien van de vorstelijke
voorvaderen op den gladden vloer rond;
geen pardon voor de kameraden, noch
voor hun fluweelen buis en zijden kousen;
met de vuisten werd de tegenpartij be
vochten.
Daar wordt tegen de muur ge
klopt
„Pst!... dat zijn immers de vertrek
ken duchesse de M.!" giebelde een dei-
belhamels, en verbrak daardoor de
oogcnblikkoüjke stilte, die op het klop
pen gevolgd was, „in's hemelsnaam, stil
toch! Die verklikt het anders aan den
hofm larschalk!"
George wierp zijne lichtblonde krullen
met een trosch gebaar in den nek: „Die
oude ledepop heeft in 't geheel niets
over ons te zeggen!' zeide hij verach
telijk, „evenmin als madame la duchesse!
Zij mag haar mond wel houden
ik weet heel goed, hoe men in Cassel
over haar spreekt, en haar maar alleen
ontziet, wijl Monseigneur alles doet, wat
zij wilBawe laten ons door geen
vrouw tiranniseeren, en doan wat wij
willen: Allons... doorgespeeld! We
gebruiken ouze baretten als sneeuw
ballen!" en George rukte overmoedig
de prachtige, met .edoren versierde flu-