gen tijd naar wensch. Al spoedig werd
echter de overeenkomst verbroken.
Nieuwe winkeliers hadden zich in dat
stadsgedeelte gevestigd, die niet geneigd
waren zich een goede kans om klanten
in de avonduren tot zich te trekken, te
laten ontgaan. Uit zelfverdediging moes
ten toen de andere winkeliers ook wel
open blijven. Zoo bleef van de 8 uur
sluiting niets meer over. De winkeliers
hielden daarop eene vergadering, waarin
zij met algemeene stemmen eene motie
aannamen, dat alleen de wetgever
hen in staat kon stellen om te
gen een redelijk uur te sluiten.
Deze Yereeniging heeft zich na 1886
dan ook hoofdzakelijk ten doel gesteld
outdoor wettelijke regeling tot vervroegde
winkelsluiting te komen. Deze zelfde
Vereeniging diende in 1888 een verzoek
in bij het Lagerhuis, ten gunste van
een wet op de vervroegde sluiting en
daarin vond Sir John Lubbock,
die president dier vereeniging, maar ook
Lid van het Lagerhuis was, eene ge-
recde aanleiding om ceu wetsontwerp
in te dienen, waarbij eene verplichte
algemeene sluiting der winkels om S
uur werd voorgesteld.
Met o vergroote meerderhe id
werd dit ontwerp verworpen. Hier dus
't zelfde verschijnsel bij de wetgevende
macht hij de eerste poging, als in
Duitschland, ofschoon het uitgangspunt
bij beide landen niet aan elkaar gelijk
Las. In Duitschland was de beweging
I op het getouw gezet om den arbeiderstijd
I van het personeel te verkorten, in
I Engeland ging het verzoek van de
I patroons zeil uit. Maar toch werkten
I dezen tot eene zekere hoogte ook door
I drang der omstandigheden, wan*, reeds
I in 1866 dus '22 jaar vroeger was door
[genoemden Sir John Lubbock reeds
lëene wet ingediend, en door het Lager-
I huis aangenomen, waarbij bescherming
I werd verleend tegen bedienden van
Ibeider kunne, beneden de IS jaren.
I Toch schijnt het zaadje der vervroegde
I winkelsluiting uitgestrooid in 1888 bij
I het Lagerhuis door de lakeu-winkeliors
I vereeniging niet te zijn verstikt, maar
(onmerkbaar zich toch eenigo mate te
Ihebbeu ontwikkeld, want in 1893 nam
(het Lagerhuis met algemeene 6tem-
linen eene motie aan, waarbij erkend
(werd de nadeelige werking voor de
(opgewektheid en het welzijn van alle
Idaarbij betrokken personen van langen
arbeidstijd in winkels, enz. Tevens werd
in deze motie voor de locale autoriteit zoo-
ilinige bevoegd gevraagd als noodzakelijk
zal blijken, om haar in staat te stellen de
algemeene wenschen van den winkel
stand met betrekking tot sluitingsuren te
vervullen. Schijnbaar dus een goed eind
vooruit in dc-gewenschte richting.
Twee jaren later in 1895 werd door
denzellden strijder voor vervroegde
[winkelsluiting weer een desbetreffend
[wetsontwerp ingediend, wat echter in
[dat zittingsjaar niet in behandeling
|twam en daarom in 1896 op nieuw
[door hem werd ingediend. Ook in dit
laar schijnen noch het ministerie, noch
lal de Sir's van 't Lagerhuis te zamen
lien tijd te hebben kunnen vinden dat
(uitwerp in behandeling te nemen
lien minste het bleef behooren tot de
[vrome wenschen, het werd niet behan
deld. Genoemde heer verwisselde daarna
Iran Lidmaatschap van Lager- totllooger-
Bmid en daardoor tevens van naam. De
»ir John Lubbock was veranderd in
(Lord Aveburij. Yoor ons een onbe
grijpelijke metamorphose maar voor een
Kugelschmau een peulschil. Deze Lord
llveburij, diende in 1900 als Lid van
In Iloogerhuis, maar geen president
■neer vun de vervroegde winkelsluitings
lereeniging, bij dat hooge College weer
len wetsontwerp van gelijke strekking
la als reeds 3 malen te voren. D i t
■wam in behandeling, maar kon 't lot
■»n zijn voorgangers wat het effect be-
Irelt niet ontgaan, 't werd weer met
l'ergroote meerderheid verworpen, 't Is
Bpmerkelijk dat Lord Salisbury, toen
■rcuiier van 't Engelsoho ministerie, de
■oorstellen op dezelfde gronden bestreed,
K die waaropindenPruisischenLanddag
■en voorstel van gelijke strekking was
■«streden, en ook, (in hoofdzaak ten
Kuste,) de gronden van bestrijding
Ksien voor de wettelijke regeling
vervroegde winkelsluiting op het
■ongres te A'dain door den heer Mr.
I' A. Levy.
I Maar opgeven deed Lord Avebury
B<jne zaak niet. Yoor de 5e maal stelde
Kin 1901 pogingen in 'twerk. 'loen
K'l er eene bijzondere regeerings
Kmmissie in 't leven geroepen, van
Koike vele hooggeplaatsten in Engeland
V waren en waarvan Lord Avebury
KU voorzitter was. Een zeer u i t-
■ohreid onderzoek werd door deze
Kwanssie ingesteld, waarvan een even
Ker uitgebreid Rapport werd uit-
KLiacht aan het Hoogerhuis. Ook
Beiiici brachten hunne bezwaren bij
I" toch in hoe krachtige woorden
H'1 rapport ook mocht zijn vervat, het
niet in staat het Hoogerhuis te
bekeeren en voor de 5e maal viel een
voorstel van Lord Aveburij. Denk niet
mijne Heeren! dat de zaak nu in den
doofpot ging. Tegelijkertijd dat het
ontwerp van Lord Avebury in het
Hoogerhuis werd behandeld, diende
Sir Charles Dilke een wetsontwerp
betreffende hetzelfde onderwerp in bij
het Lagerhuis. Deze sprak voor, en
namens de winkelbedienden, die liever
een R ij k s wet zagen afgekondigd,
gelijk werkende voor alle deelen van
het Rijk, dan de voorgestelde plaatse
lijke regeling van het ontwerp Aveburij.
Maar ook in hot Lagerhuis kon de wet
van Sir Charles Dilke geeue meerder
heid erlangen. Geachte vergadering!
de aanhouder wint. Deze spreuk heeft
zich schitterend bij den onvermoeiden
strijder voor vervroegde winkelsluiting,
Lord Avebury, bewaarheid. Nadat hij
in 1902, dus voor de 6e maal zijn wets
ontwerp had ingediend, en zooals wij
hebben gezien, dat, bovendien nog
een wetsontwerp schipbreuk
had geleden, mocht in 1904
Lord Avebury het genoegen smaken,
zijn aanmerkelijk gewijzigd voorstel tot
wet te zien verheffen en kan in
Engeland door de gemeente besturen
nu onder goedkeuring van den ver
tegenwoordiger van het Staatsgezag een
sluitings uur worden vastgesteld. Ook
voor Engeland moeten we ons, met het
oog op den tijd, speenen van eenige
beschouwing over de wet zelve.
M. H.l Heb ik bij mijn begin te veel
gezegd, toen ik beweerde dat het onder-
Werp: vervroegde winkelsluiting, mij
deed denken aan de ricochette van een
platten steen op het water?
En in Duitschland en in Engeland
was het in het begin: opspringen met
grootc kracht, maar die verminderde
geleidelijk en we zien bij beide landen
den steen glijden naar 't einddoel.
Met de wettelijke regeling van Noor
wegen kunnen we heel kort zijn. Daar
is even als in Engeland gelegenheid
gegeven aan de plaatselijke besturen om
regelingen en verordeningen in te stellen
omtrent de ureu van sluiting. Opmerke
lijk is daarbij dat, wanneer een derde
deel van de betrokken winkeliers zich
verzet tegen een zoodanig sluitingsuur
er van de zaak niets kan komen. Weinig
gebruik wordt daar echter nog van de
gelegenheid gemaakt, want hoewel reeds
in 1900 de daarop betrekking hebbende
wet is aangenomen, zijn nog slechts 9
steden en 6 dorpen daartoe overgegaan.
Niet alleen in Europa maar ook in
Australië bestaat eene wetgeving op het
door ons behandelde onderwerp. Hoewel
ook daaruit vele behartenswaardige weu-
ken zouden kunnen worden benuttigd
zullen wij de stof niet nutteloos rekken
en nog even bepraten wat er in ons
eigen land is gedaan in deze materie.
Pogingen om door onderlinge samen
werking tot vervroegde winkelsluiting te
komen zijn reeds sedert langen tijd in
ons land beproefd; het streven echter
om in deze eene regeling van overheids
wege te verkrijgen, dateert eerst van
1901. De invoering van eene verplichte
winkelsluiting in Duitschland heeft onge
twijfeld in ons land tot de beweging
den grooten stoot gegeven, 't Zou ons
te ver voereu en ons te lang bezighouden
na te gaan wat reeds sedert 1901 in
verschillende plaatsen is gedaan. Maar
velen hebben beproefd of ,'t steentje het
wou doen". Den Haag gaf daartoe 't
voorbeeld. Daar werd in Aug. 1901
opgericht het Comité voor vervroegde
winkelsluiting, tot welk Comité verschil
lende Yereenigingeu en Corporaties toe
traden, om, evenals iu Duitschland langs
wettelijken weg vervroegde winkelsluiting
te vcrkrjjgen, en word eene levendige
agitatie op het getouw gezet. Yan daar dan
ook dat het destijds in de Ilaagsche
bladen wemelde van ingezonden stukkeu
van vóór- en tegenstanders der ver
vroegde winkelsluiting. Eene openbare
vergadering had, ook mede door het
aanwezig zijn van verschillende autori
teiten veel succes. Ilierdooraangeuiocdigd
toog het Comité op audiëntie b/d Min.
van Binnen]. Zaken, van wien het de
verzekering mocht ontvangen dat de
Regeering de zaak in overweging zoude
nemen en dat er op zijne persoonlijke
sympathie te rekenen viel.
Op deze verklaring leg ik hier nadruk
omdat 't ons bij dc verdere behandeling
zal blijken dat het spreekwoord: veel
beloven en weinig geven, enz. ook hier
van toepassing kan worden geacht, want
hoe goed deze woorden ook door Z. Ex.
mochten zijn bedoeld, erwerdroetin'teten
gegooid en wel door eene vereeniging,
die zich verbeeldde 't ook goed met de
winkeliers vóór te hebben. De kiesver-
eeniging „Middenstand" n.l. kwam in
verzet. Deze vereeniging achtte de wet
telijke verplichting tot sluiting tegen
een bepaald uur (dus nog niet eens
eene vervroegde winkelsluiting) niet in
het belang vau den kleinen winkelier en
te zeer indruischcnd tegen de vrijheid
van bedrijf. Hoe jammer dat dezo kies-
vereeniging ook nog niet tot argument
heeft gekozen de persoonlijke vrijheid
belemmering. Zij had dan in één schuitje
kunnen varen met den Pruissischen
Landdag en het Engelsche Lagerhuis,
met Lord Salesbury tot roeier en Mr.
J. A. Levy tot stuurman.
Ook deze vereeniging toog, in navol
ging, op audiëntie. De minister kwam
nu tusschen twee vuren in de asch. Is
het dus wonder dat toen in 't Lands-
Vergaderzaal, zoowel van de rechter-
als van de linkerzijde stemmen opgingen
vóór de vervroegde winkelsluiting, Z. Ex.
zich heel voorzichtig uitliet omtrent dit
onderwerp en met een zoet lijntje de
kwestie van Binnenlaudsche Zaken
trachtte te loodsen naar Justitie. De
beloofde steun door persoonlijke sym
pathie voor de zaak hielp dus het Comité
voor vervroegde winkelsluiting niet veel.
Ter zelfder tijd dat in de 2e kamer
de kwestie werd aangeroerd, kwam ze
ook ter sprake in den Gemeenteraad van
'8 Lands hartader op handelsgebied:
Amsterdam.
Daar hing Mr. Z. van den Bergh dc
kat de bel aan, door het volgende voor
stel in te dienen
„De Raad noodigt B. en W. uit eene
„commissie te benoemen, welke tot taak
„heeft te onderzoeken: in hoeverre en
„voor welke soorten van bedrijven in
„onze gemeente, eene verordening wen-
„achelijk is, tot vaststelling van een
„vervroegd sluitingsuur."
Dit voorstel ging vergezeld van eene
uitvoerige toelichting, waarin de zaak
werd uiteengezet.
9 Januari 1902 kwam dit voorstol in
behandeling. De heer Kruseman trok in
twijfel of de Gemeenteraden wel staats
rechterlijk bevoegd waren deze materie
te regelen en werd besloten de zaak te
verwijzen naar eene Commissie voor
strafverordeningen. Deze Commissie kwam
tot de volgende conclusie:
„dat naar haar oordeel, de Gemeente
raad rechtens bevoegd is, eene veror-
„dening als de meergenoemde vast te
„stellen;
„dat de jurisprudentie, in haar tegen
woordig stadium van ontwikkeling,
„zoodanige verordening, als rechtens
„bindend beschouwt;
„dat de Commissie eene regeling van
„de bewuste aangelegenheid door de
„Gemeente beschouwt, als binnen den
„kring barer huishouding gelegen;
„dat de mogelijkheid, dat de Regeering
„die aangelegenheid als een van
„Rijksbelang mocht beschouwen en mits
dien art. 153 der gemeentewet mocht
„toepassen, den Gemeenteraad niet
„van eene regeling behoeft terug te
„houden, wanneer hij van oordeel is,
„dat zoodanige regeling nuttig of noo-
„dig is."
Deze verklaring laat, dunkt mij, aan
duidelijkheid niets te wenschen over,
maar toch konden daarmee niet alle
rechtsgeleerde heeren zich vereenigen,
waarom de Amsterdainsche Courant aan
verschillende autoriteiten op Staatsrech
terlijk gebied verzocht, hun meening
daaromtrent te willen zeggen.
En 't was ook hier alweer voor- en
tegen, op en neer, het huppelen en
springen van het steentje op liet gladde
watervlak.
Ten slotte gooide Mr. Levy nog een
steentje, dat niet huppelde en sprong,
maar zonk en toen was de aardigheid
voor de overige rechtsgeleerde heeren
er af. Maar nu kregen dc Raadsleden
van Amsterdam er juist plezier in, en
werd in April 1902 met 26 tegen 10
stemmen het voorstel van Mr. Z. van
den Bergh aangenomen.
M. H. aan dat besluit hebben we 't
voornaamste te danken, van wat ik U
heb meegedeeld. Naar aanleiding toch
van dat Besluit en in overeenstemming
met het voorstel is er eene commissie
van onderzoek benoemd, die over hare
bevindingen, bemoeiingen, werken en
streven een even uitvoerig als zakelijk
rapport heeft ingediend aan den Ge
meenteraad van Amsterdam.
En daaruit blijkt dat er in de win
kel-arbeidstijden verbetering moet komen
en dat de winkelstand het daarmee vrij
wel eens is. Alleen over het middel om
daartoe te geraken zijn de zinnen ver
deeld.
Het onderwerp is reeds iu meerdere
Gemeenteraden in behandeling geweest,
zooals in 1902 in don Haag (dezer
dagen is hot verslag verschenen van
eene ommissie van onderzoek die zich
ook daar heeft gevormd, en waarvan
uittreksels iu de locale bladen alhier
zijn verschenen) te Yeendam en Haar
lem, in 1903 iu Groningen en Rotter
dam en in 1904 te Leeuwarden, allen
naar aanleiding van aan den Raad
gerichte adressen. Maar óf de heeren
Raadleden niet genoeg op de hoogte
zijn geweest van de belangrijkheid der
kwestie door onvoldoende voorlichting,
óf zij zijn hang geweest zich te bran
den aan koud water. Welke beweeg
redenen daartoe mogen hebben bijgedra
gen, zeker is het, dat in alle genoemde
plaatsen van de gemeenteraden geen
steun is verkregen voor datgene waarom
de winkeliers zeiven vroegen al
hunne verzoeken zijn gewezon van de
hand.
Te Amsterdam is verleden Zaterdag
op nieuw een voorstel ingediend om tot
wettelijke sluiting hij gemeente ver
ordening te geraken, en even als vroeger
is dit voorstel ten fine van onderzoek,
verwezen naar de commissie van straf
verordeningen. Nu zou ik a priori zeggen
dat de uitspraak van deze commissie in
deze zaak reeds vroeger zou helist is
geweest, dat daarop juist kon worden
voortgebouwd, maar de Heeren te A'dam
denken er blijkbaar anders over.
Waarom neemt een Gemeenteraad
niet een proef indien 't algemeen ge
voelen is, dat de hooge regeering inge
volge art. 153 der gom. wet eene ver
ordening als de gewenschte zoude ver
nietigen. Dan is voor 't geheele Rijk
uitgemaakt of een gem. Raad bevoegd
is of niet.
En hiermede M. II! zijn mijne be
schouwingen over de wettelijke regeling
van vervroegde winkelsluiting ten einde,
'k Heb getracht u eene schets te geven
van datgene, wat reeds is geschiedt ten
behoeve dezer zaak en 't zal u duidelijk
geworden zijn, dat reeds veel eu veler
lei is gesproken en wat inecr is, dat
reeds veel is tot stand gekomen, trots
allen tegenstand en trots alle bezwaren,
die of inderdaad bestouden of hun zetel
vonden in de hoofden van hen, die de
zaak, om welke redenen dan ook, niet
aan durfden, 't Wil mij voorkomen, dat
deze laatste Cathegorie van personen
overtuigd kan worden, dat de bezwaren,
die zij mochten hebben k u n n e n w o r-
d e n opgelost, indien, enhierop
legikb ij zonderen n ad ruk, indien
het hun inderdaad te doon is, mede te
werken tot het beoogde doel. 't Zal u
allen tevens duidelijk zijn, dat voor eene
wettelijke regeling voor alsuog hij ons
geene plaats is.
Ik vetmoed dat, wanneer van uit
eene breede rij van belanghebbenden
hier ter stede, een adres zou worden
gericht tot den Raad, 't hier zou gaan
als te Leeuwarden, toen daar aan de
vroedschap werd gevraagd o:n hulp door
verordering. Daar werd in de zitting
van 11 October 1904, hoewel het nut
van eene wettelijke regeling openlijk
werd erkend, geweigerd deze zaak wet
telijk te regelen.
Er zijn er mogelijk, die mij zullen
tegenwerpen: beproef 't hier eerst en
oordeel dan! Volkomen juist, maar M.
H! acht ge den Raad meer bekwaam
deze zaak te regelen, dat gij zelf?
En bovendien al werd de Raad ge
neigd bevonden, een gewillig oor te
verleenen, dan zal hij toch over meer
gegevens moeten kunnen beschikken,
en zal 't noodig zijn dat die gegevens
door de verschillende bedrijven worden
verstrekt. Gij ziet dus, dat, wanneer gij
eene wettelijk regeling wenscht, den
zelfden weg moet worden ingeslagen
als die, wanneer op eigen initiatief ge
tracht wordt, de zaak tot een goed
einde te brengen.
Indien mijn raad gevraagd werd dan
zou in zeggen: doe wat gedaan moet
worden om te komen tot 9 uur sluiting
door eigen kracht, en als het pleit be
slecht is, dus wanneer voor zoover dit
mogelijk is, de winkelsom 9 uur sluiten,
vraag dan den Raad om zijnen hulp,
om door verordeningen te voorkomen,
dat hetgene wat met moeite en zorg is
opgebouwd, niet door den oenen of
anderen Nurks, kan worden omverge
smeten; om daardoor te waken tegen
dreinen en drijven, als waarvan we zoo
straks een voorbeeld hebben gezien
van de laken koopers uit Zuid Lon
den. Eu 't zou mij grootelijks verbazen,
als dan de Raad niet de partij der
winkeliers trok, door ze metterdaad te
beschermen tegen willekeur.
En vraagt ge mij nu, wat naar mijn
oordeel gedaan moet worden om door
eigen iuitiatief de negen uur winkel
sluiting tot stand te zien komen, dan
antwoord ik: laat deze vergadering drie
vragen beantwoorden en deze zijn.
1Acht gij eene 9 uur sluiting
w en s chelijk?
*2. Zoo ja, acht gij deze moge-
lijk? en indien deze vraag weer be
vestigend wordt beantwoord dan rest
ons de moeilijkste, de derde vraag: wat
moet gedaan worden om tot liet doel
te geraken? Mij dunkt, M. H.i dat
het overbodig is de gronden aan te
voeren, waarom het noodzakelijk is, dat
de eerste vraag door allen bevestigend
worde beantwoord. Daarom acht ik het
plicht, zij liet dan ook ter loops eene
paar voortleelcu in 't licht te stellen.
Het grootc voordeel, zoowel voor patroons
als voor het personeel bestaat in een
korteren werkdag en dientengevolge eeu
meer kunnen genieten van den familie
kring, van het gemeenschapsleven en een
zich meer kunnen bewegen in de frissche
lucht. Dat vooral het laatste gunstig
terugwerkt op het physiek van velen,
in onzen gejaagden en zenuwachtigen
tijd, zal dunkt mij ieder grif gewonnen
geven. Het oude spreekwoordde boog
kan niet altijd gespannen zijn, wordt
ook in deze bewaarheid. Nu is 't moge
lijk dat er nog zijn, die het groote
voordeel er van niet inzien; dat er nog
gevonden worden, die niet kunnen
vatten, dat huune gezondheid gebaat
wordt bij wat meer rusttijd. Toch is
het mijne vaste overtuiging, dat hun
aantal zeer gering zal zijn.
Dezer dagen werd mij van meer dan
eene kant de vraag gedaan of 't ook
niet mijne gedachte was, dat eene 9 uur
sluiting liet mannelijk personeel naar
koffiehuis, billard, kegelbaan of derge
lijke zoude voeren? M. H.l 't komt
mij voor, dat dc vrees de kleur t e
donker deed zien. Gij weet: „vrees
„verft lichte kleuren zwart." Zoude
inderdaad het personeel zich cenigc
meerdere vrijheid onwaardig toonen?
Hier in eerste instantie reeds aange
nomen, dat onschuldige ontspanning en
uitspanning, persé tot kwade gevolgen,
zoude moeten leiden. Maar hoeveel
jonge meiischen zijn er buiten het
winkelpersoneel, die 's avonds lang vóór
negen reeds niet meer gebonden zijn
aan hunne dagtaak? En leveren zij
bewijs voor de aangehaalde stelling?
Neen, ik voor mij geloof, dat door
eenige meerdere vrijheid te erlangen
geen nadeelige invloeden, als door dc
vragers bedoeld, zich zullen doen gelden.
Het zoogenaamd uit den hand springen,
wordt juist bij hen 't meeste waarge
nomen, die slechts weinig vrijen tijd
hebben voor ontspanning. Maar laten
we de praktijk raadplegen. Ook te
Amsterdam bij de groote enquête daar
gehouden, heeft hetzelfde argument
dienst gedaan. En wat is bij onderzoek
gebleken? De enquête commissie heeft
haar licht opgestoken bij de winkeliers,
die reeds geruimen tijd 9 uren als
Sluitingsuur hadden aangenomen.
Met nadruk werd door de commissie
aan de patroons gevraagd of ze hij hun
personeel, of bij andere jeugdige per
sonen, werkzaam in winkels eenige
nadeelige gevolgen hadden moeten
constateereu, onder den invloed van
het vroegere sluitingsuur. Door allen
is dit beslist ontkend. We kun
nen daarom, dunkt me, wel gerust zijn.
Maar voor hen die daarop niet gerust
zijn, wil ik dit nadeel dat volgens hen
bestaat van uit een ander oogpunt
beschouwen.
Als de jongelieden, die den verkeer
den weg opgaan, tengevolge van meerdere
vrijheid die zij 's avonds zullen genieten,
die vrije avonduren niet hadden gekend,
zouden zij dan, wanneer zij later op
eigen beenen moeten gaan, vast in hun
schoenen staan? M.a.w. zouden zij zich
dan aan geene uitspattingen schuldig
maken, wanneer zij den band dip hen
te voren weerhield niet meer gevoelen?
Er wordt beweerd: gelegenheid baart
genegenheid. Maar indien dit zoo ware,
hebben die jongelieden dan geen gevoel
van eigenwaarde? Zijn zij dan geene
denkende, redelijke wezens, die ook van
nature hebben ontvangen de kennis van
wat goed en wat kwaad is? Ja, wordt
mij toegevoegd, zwakke naturen worden
gemakkelijk overgehaald. Maar vraag
ik, hebben die zwakke naturen van
hunne ouders on opvoeders dan geen
middel geen kracht ontvangen, om
te strijden tegen datgene, wat onedel
is? Zijn die zwakke naturen dan geen
middelen aan dc hand gedaan om te
staan ondanks hunne zwakke naturen
Is hen dan wel genoegzaam voorge
houden, dat het kwade niet moet wor
den nagelaten uit vrees voor ontdekking
door vader of moeder, door voogden of
voogdessen, door opvoeders of verzor
gers, maar vooral ten respectevan
zich zelf? Hij die hot kwade nalaat
uit eerbied voor zich zelf, acht en eert
daardoor tevens de zooeven genoemde
personen die zich met de opvoeding
hebben belast. Zijn die zwakke naturen
er vooldoende op gewezen, dat ieder
individu op welke sport van de maat
schappelijke ladder hij ook staan moge
h ij met en b ij zi ch z e 1 f om moet
dragen een hoog gevoel van
eigenwaarde, waard oor hij niet
zal toegeven aan neigingen, die het
volle licht schuwen. En dat is hij ver
plicht niet alleen tegenover zich zelf,
maar ook tegenover de gemeenschap,
waarvan hij deel uitmaakt. Als hem dit
genoegzaam is voorgehouden, dan zal
zijn eigen ik zich verzetten tegen al
wat laag en gemeen is. De persoon
zelf alleen, kan zich hoeden en
weren tegen schadelijke invloeden van
h uiten, niet een dwang, zij die ook nog
zoo zacht, maar een staan op eigen
hecnen. Dat hooge gevoel van zelf
respect is de groote kracht, om staan
te blijven tegen een verleiding en
bekoring, maar uiet een uur meerdere
of mindere vrijheid van bewegen en
handelen.
(Vervolg in het Bijblad.)