HET KAMERLID K. REIJNE.
Allerlei.
geval staan zij geheel aan de zijde van
den ouden Bismarck, die duidelijk
uitsprak, wat de sterken slechts Huister
den: „Macht gaat boven recht".
Naast dien tyran, wiens macht werke
lijk uog onbeperkt is, noemden wij een
tweeden, wèl goedaardiger van natuur,
maar toch inderdaad een kwaaddoener
in even uitgebreiden zin als de vorige.
Al eischt hij minder bloed, hij eischt
toch ook menig menschenleven; en hoe
grooter het aantal zijner bestrijders wordt,
hoe meer zijn macht toeneemt.
Die tweede tyran is de mode.
„Ouden en jongen, mannen en vrou
wen, beschaafden en onbeschaafden",
zegt mevrouw M. W. H. Rutgers
Hoitscma in een boekje, dat uitgegeven
is door de Maatschappij tot Nut van 't
Algemeen en dat onder den titel van
Mode-dwaashede u bij S. L. v a n
L o o y voor 5 cent te bekomen is,
„die allen buigen min of meer voor dien
tyran en brengen hem offeranden".
„De oorzaak daarvan moet men zoe
ken", zegt zij verder, „bij algemeen
menschelijke neigingen: ijdelzueht, zucht
om opgemerkt te worden en behoefte
aan sexuecle lokmiddelen".
„Waren die algemeene menschelijke
neigingen en hartstochten niet de grond
slagen. waarop de mode haar rijk geves
tigd heeft, we zouden haar blijvende heer
schappij door alle tijden heen, niet alleen
bij wilde volksstammen maar ook bij
beschaafde volken en in georganiseerde
maatschappijen, niet kunnen verklaren.
„Dat de menschen, tegen alle gezond
verstand in, zich leenen tot allerlei
dwaasheden, welke de mode voorschrijft,
vindt alleen daarin een gereede ver
klaring".
Wij zijn het in het bovenaangehaalde
volkomen eens mot de schrijfster, maar
moeten daaraan al dadelijk toevoegen,
dat naar onze meening haar zeer lezens
waardig geschrift evenmin iets zal toe
brengen tot de door haar gewenschte
verbetering als al de decreten, die, sedert
de middeleeuwen tot de achttiende eeuw
toe, uitgevaardigd zijn tegen gebruiken,
die onder den schepter van do mode in
zwang zijn gekomen.
De oorzaak van de geringe bate, die
predikers en wetgevers gevonden heb
ben bij hun aanvallen tegen de mode,
heeft de schrijfster zelf op den voor
grond geplaatst.
Oorzaken van de onbegrensde macht
der mode zijn algemeen menschelijke
neigingen algemeen menschelijke nei
gingen: eerzucht, geldgierigheid enz.
zijn ook de oorzaken van den oorlog,
en 't is met de gevolgen van die alge
meene menschelijke neigingen evenals
met een ziekte; wat helpt het bestrijden,
wanneer men de oorzaken nietwegneemt.
Men moge dagelijks herhalen: de
oorlog kost schatten golds, de oorlog
vernietigt menig menschenleven, ver
woest zoo onmeetbaar veel menschenge-
luk het blijven woorden, klanken,
zoolang bij hen, die den oorlog ontbin
den over de volken, de overtuiging niet
heeft postgevast, dat hij, die aanleiding
tot den oorlog geeft, een onvergeeflijke
misdaad begaat, waarover hij eenmaal
rekenschap zal moeten geven.
Maar gewoonlijk hebben die heeren
den mond vol van godsdienst tegenover
de kleine luyden, terwijl zij zich zelf,
zooals Calvijn dat uitdrukte, aan God
gelijk wanen.
Men moge in geschriften, in verhan
delingen, in voordrachten zich beijveren
om al de nadeelen op te sommen van
„de groote ziekte" had doch alleen
bij de slacht zich overwerkt had en met
permissie: haar maag overladen en
reed bij het vallen van de duisternis
weer naar de stad terug.
liet sneeuw de hevig en de flikkerende
olielantaarntjes kampten met moeite tegen
storm en duisternis. Op dezen kerstavond
kon men zoo duidelijk zien, hoe vreeso-
Iijk de epidemie in onze stad gewoed
had. In de meeste huizen was alles
donker, als verdwaald scheen hier en
daar het licht van een brandend kerst
boompje. En toen ik zoo door de stille
donkere straten reed heen en weer
geslingerd in mrjn huifkar, zonder vee-
ren, over de slechte hobbelige bestra
ting, overweldigd door doodelijke ver
moeidheid, die als lood op mijn oogen
drukte en uitgeput door de emoties van
dien dag, steeg er in mijn ziel als een
klein, helder lichtje, een innige tevreden
heid op een onuitsprekelijken dank
jegens God, die mij mijn dierbaarst
kleinood had gespaard en mijn leven
genadiglijk bewaard had. Toen sliep
ik in tot de wagen met een schok stil
hield.
Ik had mij niet direct naar huis laten
brengen,, doch wilde onderweg nog
even naar mijn ernstige patient gaan
zien.
Onze diagnose was helaas juist ge
weest zij had opgehouden te lijden,
ik kon alleen de doode de oogen toe-
corsetten, van liooge schoenhakken, van
te nauwe laarsjes, van sleepjaponnen:
de lezeressen en lezers, de hoorderessen
en hoorders zullen schrijvers, schrijfsters
en spreeksters gelijk geven maar ze
volgen de mode, zoolang ze duurt.
In de dagen, toen de pruiken in de
mode kwamen, werd daartegen door
de Calvinistische dominees in ons land
bijzonder geijverdmet Gods woord
werd die dwaasheid Zondag op Zondag
van den kansel bestredenmaar de
pruiken werden vrij algemeen, werden
zelfs hoe langer hoe algemeener en bij
slot van rekening waren de dominees
de laatsten, die de pruiken afschaften,
toen zo uit de mode waren.
Maar genoeg om onze nieening dui
delijk te maken. Als een geschiedkundig
overzicht, als een waarschuwende stem
heeft deze uitgave van het Nut veel
waarde; wij bevelen de lezing daarvan
dan ook onvoorwaardelijk aan. Een ver
lichting van de modetyrannie verwachten
wij daarvan echter niet. -
Eerst moeten de algemeen mensche
lijke neigingen verbeterd zijn; en dien
tijd beleven wij vooreerst nog niet.
Z. C.
Het neutrale weekblad Kennemc r-
1 a n d geeft van 't Kamper-Kamerlid
Rcijne een levens- en karakterschets,
waaraan wij enkele bijzonderheden ont-
leenen.
„De verkiezing van den heer Rcijne,
tot lid van de Tweede Kamer, in het
district Kampen, heeft in den lande de
algemeene aandacht getrokken en nie
mand had vermoed, misschien ook de
heer Reijue zelf niet, dat bij de op 28
Juni gehouden herstemming prof. Noordt-
zij het voor hem zou moeten afleggen.
Ook te Beverwijk, waar het nieuwe
Kamerlid algemeen bekend is en hij
zijn jongelingsjaren heeft doorgebracht,
als jongste bediende van de firma P.
Verhagen Pz., werd zijn verkiezing met
belangstelling vernomen en werden velen
verrast door dezen onverwachten uit
slag.
Juist omdat Rcijne hier algemeen
bekend is, spreekt vriend en tegenstan
der het onomwonden uit, dat deze
self-made man respect afdwingt, door
zijn ijzeren wilskracht en juist om het
geïsoleerd en zelfstandig standpunt dat
hij tijdens zijn hierzijn steeds innam,
dwingt het bewondering af dat hij „tegen
stroomop, zijn doel heeft bereikt en
thans zal behooren tot een van de
honderd uitverkorenen, die het Neder-
landsche volk in Den Haag zullen ver
tegenwoordigen.
Of Rcijne thans een man is van bij
zondere beteekenis, is een vraag die
nog bevestigd moet worden in de toe
komst. Hij werd geboren in een boerderij
te Krommenie en is slechts 33 jaren.
Hij heeft zich in de laatste 10 jaren
opgewerkt tot de positie, waartoe hij
thans is gekomen.
Reeds in Reijne's jeugd werd door
anderen tot zijn vader gezegd, dat hij
zijn jongsten zoon niet voor den boeren
stand moest bestemmen, „omdat er wat
in zat" en werd de lieveling van vader
en moeder naar het gymnasium te
A.mstcrdam gezonden, waar hij flinke
vorderingen maakte. Een conflict met
den rector die ervaren moest dat een
boerenzoon meer dan een stadskind van
zich afslaat, was oorzaak dat hij werd
weggezonden.
Vervolgens kwam hij als volontair op
de blikfabrick van Verver te Kromme
nie, doch door overmaat van zelfstan-
drukken en den wanhopigen man troosten.
Bijna een uur bleef ik daar en eerst
toen hij wat kalmer geworden was, ver
trok ik met bezwaard hart.
Elf jaar lang had ik deze beide men
schen ter zijde gestaan in lief en leed,
menig kommervol, ernstig uur had ik
met hen doorworsteld nu hadden de
trouwe moederoogen zich voor altijd ge
sloten. Nog zie ik den man aan tafel
zitten als een verslagcne het kleinste
kind op den arm, de andere zes moeder-
looze kinderen tegen hem aangedrukt,
weenend, angstig als kiekentjes, die de
havik verschrikt heeft, 't Was hart
verscheurend. Zoo had het mij heden
ook kunnen gaan - zoo had ik des
avonds ook kunnen zitten met mijn
moederloos geworden kinderen.
En de angst grijpt mij weer aan en
valt op mij aan als een roofdier. Wéét
ik dan, hoe liet er bij mij thuis uitziet?
Wat kan er in vijf uren al niet gebeuren.
Indien do aanval zich eens herhaald had
en er geen medische hulp te krijgen
was? God weet waar ze mijn schoon
vader hadden moeten zoeken in die
droevige tijden, waar, in alle huizen, de
kranken om den dokter riepen.
Badend in mijn zweet kwam ik thuis
en vloog de trappen op. De kinderen
kwamen mij al ongeduldig juichend te
gcinoet. Ik werp mijn pels af en open
zachtjes de deur van de slaapkamer.
God zij geloofd mijn vrouw sliep vast
digheid en eigenwaan, moest ook hier
het veld worden geruimd.
Door tusschenkomst van den vroegeren
secretaris van Krommenie, den heer De
Wit, ontving de jongeling, wiens aanleg
gestuit werd, een plaatsje als jongste
bediende op het wisselkantoor van den
heer Verhagen te Beverwijk.
Hier leerden do BeverwijkcTs hem het
eerst kennen, toen hij door zijn patroon
belast werd met de inning van wissels.
Hij was steeds gesoigneerd in klceding
en manieren, redeneerde vaak honderd
uit, en maakte zich dikwerf belachelijk
door zijn anarchistische denkbeelden,
waarvan hij onomwonden getuigenis gaf.
Eenige jaren was hij hier werkzaam,
doch menigmaal getuigde hij, dat de
kantoorkruk hem niet aantrok, zonder
te weten wat hij dan wel wilde.
Opmerkelijk is, dat tijdens zijn ver
blijf te Beverwijk zijn anarchistische
denkbeelden ecu belangrijke zwenking
ondergingen en hij meer neiging toonde
voor staatssocialisme.
Zijn werkkring ten kantore werd
plotseling afgebroken, door een conflict
met de echtgenoote van zijn patroon,
die hem bij afwezigheid van zijn supe
rieuren berispen wilde. Liever dan hier
aan zich te onderwerpen vertrok hij,
daar ieder ingrijpen van een vrouw in
de zaken van het kantoor hem onver-
dragelijk was.
Nu werden door Reijnc de eerste
schreden gezet op het pad der journa
listiek. Eerst in betrekking bij de firma
Leonard Everts te Edam, waar hij even
zeer onmogelijk werd om zijn sterk
geprononceerde zelfstandigheid, richtte
liij het weekblad Algemeen Belang voor
Beverwijk en de Zaanstreek op, waarin
zijn sociale neigingen in democratischen
geest sterk geaccentueerd werden en hij
trachtte door den eigeuaardigen inhoud
van zijn blad en sterke polemiek met
andere plaatselijke bladen en personen,
vasten voet aan wal te krijgen voor zijn
courant.
Dit gelukte hem niet, men liet Rcijne
praten en zijn uitgave eindigde met een
conflict met de beide drukkers, die
achtereenvolgens hem ter zijde ston
den.
Teruggebracht tot satisfait liberaal,
aangesloten bij de Lib. Unie, was het
Reijne die in 1901 allerwegen optrad
tegen de urgentie van Grondwetsher
ziening, wat bijzonder de aandacht op
hem deed vestigen en werd hij door tal
van letterkundige bijdragen in verschil
lende tijdschriften, over oeconomische
en politieke onderwerpen meer algemeen
bekend.
Daaraan had hij 't tc danken bij de
nu afgeloopen verkiezingen in Bodegra
ven en Kampen zich candidaaat gesteld
te zien voor de Tweede Kamer, met den
uitslag dat hij tc Kampen gekozen werd.
We leven wel in een tijd van alge
meene verbroedering, de eene vredes
conferentie is nog niet gehouden, of do
andere wordt al weer op touw gezet;
Eugène Baie van de Brusselsche Petit
Bleu heeft nog nauwelijks zijn sensatie-
makende plannen en zijn intervieuws
met bekende Nedcrlandsche en Belgische
politici openbaar gemaakt, of onze ex-
minister-premier Dr. Kuyper spreekt in
het Verre Oosten zijn keizerlijke wel
behagen uit in de verbroedcringsplanncn
van Noord- en Zuid-Nederland, en
beroemt er zich zelfs op „de aanstichter"
daarvan te zijn; pas heeft Von Bülow, de
groote Duitschc goochelaar, ik bedoel
en rustig het kleintje in de wieg
naast zich.
In de voorkamer stond reeds de kerst
boom, liefderijk beladen met de geschen
ken voor de kinderen. Dat was nog
het laatste werk geweest van mijn
vrouw bij het opzetten der lichtjes
was het haar plotseling overvallen, ver
telde Suska.
En ik schaamde mij tegenover de
meid niet over de tranen, die mij over
het gezicht rolden, toen ik op mijn
plaats de groen zijden beurs vond, die
mijn vrouw voor mij gewerkt had, ge
vuld met blanke zilverstukjes, opgespaard
van het huishoudgeld.
„Ja, zoo een vrouw
Reeds lang was de sigaar van den
geheimraad uitgegaan hij stroekt met
z'n hand over de oogen. Een diepe
stilte heerschte in de zaal, ademloos
luisterden de kinderen en kleinkinderen,
buiten klopten de kale takken tegen
de ruiten en de Decemberstorm joeg
huilend langs den hoek van het huis.
De oude heer richtte zich op, zijn
jongste dochter Elizabeth, het zonnetje
van zijn ouden dag, zijn huismoedertje,
stond achter hem en legde haar hand
op z'n schouder.
En de oude man greep deze smalle,
zachte hand, hield haar vast en lief
koosde haar, zooals hij eens een andere
lieve, moegewerkte hand, vastgehouden
en gestreeld had.
rijkskanselier, zijn vervoerende woorden
doen hooren, of zelfs de Duitsche en
Franschc sergeant majoors gcveit blijken
van alles te willen vergeven en ver
geten.
Een sergeant-majoor nl. van de artil
lerie te Spandau heeft een collega van
het zelfde wapen in Frankrijk een
vriendelijk gesteld schrijven gericht
waarin hij wordt uitgenoodigd met den
steller in vriendschappelijke correspon
dentie tc treden. Het antwoord was even
vriendelijk en bevatte de verklaring dat
het aanbod was aanvaard.
We hopen dat de tijd nooit komen
zal, waarin deze twee meesters „op alle
wapens" elkaar als vinnige vijanden te
lijf moeten gaan, en hun vriendschap
moeten „offeren op het altaar van het
vaderland", om het nu eens deftig te
zeggen. Want dat kunnen we ook uog
wel, al zijn we niet zoo handig als de
twee Fransche tooncelspelers van wie
de Dordr. Ct. hctvolgende gesprek mee
deelt, dat zij samen voerden ouder het
ophalen van oude herinneringen.
„Zie je" zeide de kleinste „het
is in ons vak eigenlijk niet zoo noodig,
dat je je rol kent, maar je moet durf
hebben! Verleden maand speelde ik in
Bordeaux den „Keizer". Ik kende d'r
geen woord van, maar met behulp van
den souffleur en een stuk of wat figu
ranten die liet stuk al zoo'n beetje
kenden, ging het wel. Daar komt op
eens een Poolsch lansier met een rapport.
Ik kijk d'r op. Verdoemd een blank
velletje! Enfin, ik zeg tegen den vent
„Lees dat, Lancier!" Maar hij stamelt
met een effen tronie „Keizer, ikke Pool,
ikke niet kan Fransch leze!" Toen roep
ik Beltbier, die niet te best op zijn ge
mak was en ik zeg kortaf en dreigend!
„Maarschalk lees dat." Zegt me die
verrajer: .Dat spijt me nou ontzaglijk
Sire, maar U. M. weet, dat m'n oogen
niet te best zijn; en nu is me daar net
door een kanonskogel de bril van m'n
neus geslagen." Ik woest natuurlijk. Ik
wend mo tot Macdonald, die aan zijn
goudgalon stond te plukken, en ik bijt
hein toe: „Macdonald ik heb je maar
schalk van Frankrijk gemaakt en ridder
grootkruis. Een nieuwe eerc wacht je;
lees mij dit rapport voor!" „Sire"
zegt de schim, met een gezicht of hij
geen tien kan tellen „Sire. u weet,
ik ben een soldaat van fortuin, ik ben
niet van hooge komaf. Sire ik heb nooit
lezen geleerd!" Toen werd het me toch
bijna te kras: ik denk „Napoleon je
bent er leelijk bij, maar jij verman me; de
Oude Garde is er nog, ik wend me tot
den figuranten-troep en ik zeg: „Grena
diers, wie uwer zal zijn Keizer dit rap
port voorlezen?" En wanrachies, een
van die kerels, die alle repetities had
meegemaakt komt naar voren en leest
het rapport voor. Dat was een opluch
ting, trouwens voor het publiek ook.
Er was een spanning in de zaal, nee
maar, geweldig: lk denk: nou of nooit.
Ik wil er zooiets uitgooien van „py-
ramiden" en „zon van Austerlitz", maar
ik weet niet zoo dadelijk wat precies.
Enfin, ik begin met m'n grenadier te
vragen, wat ie voeger geweest was,
voor die bij de Garde kwam. En wat
zegt me de hannes, dat ongeluk, die
ellendeling: „Keizer" zegt ie
„ik ben hauffcur geweest bij Jansen in
de Victor-Hugostraat!" Bcrthier en
Macdonald vielen bijna om van de schrik!
Maar zie je, op zoo'n moment blijkt of
je de gave hebt, of niet. Nog voor
iemand in de zaal tijd heeft gehad om
te grinniken gooi ik er uit, met een
stem die draagt, die de menschen pakt:
„Ziehier dan het kruis, ik benoem je
En verder wat gebeurde er verder?
bedelden oogen en lippen van het jonge
volkje.
„Verder?" Nu, ik stak den kerstboom
aan en deelde ouder het kleine volkje
de geschenkjes, die moederliefde hun
toebedeeld had en terwijl zij om den
boom zongen en dansten, zat ik in den
hoek van de canapé en keek naar hen
als in een droom en voor ik het
zelf wist, vielen mijn oogen dicht, 't was
waarachtig ook geen wonder. En ik
sliep in mijn hoekje zoo vast en zoo
diep als een mormeldier, dat zich reeds
den geheelen zomer op den winterslaap
verheugd en daarop gewacht heeft. De
kinderen liepen weg en werden door
de verstandige Suska naar bed gebracht,
de boom brandde steeds door ik
sliep als een doode.
Mijn vrouw zei: „Stoor hem niet, laat
hem slapen, hij heeft het waarlijk wel
verdiend", en zond de meid naar bed.
En wonder boven wonder het bleef
dien nacht rustig, geen hand trok aan
de schel sedert weken de eerste
ongestoorde nacht!
Den volgenden morgen toen de
herfstzon reeds helder door het venster
scheen, werd ik wakker. Mijn ledematen
waren als geradbraakt, maar ik was
uitgerust, ik rekte en strekte mij en
ging nog stokstijf naar de slaapkamer
om nu eigenlijk voor de eerste maal
mijn levend kerstgeschenk eens goed
tot maarschalk van Frankrijk:j
„En?" vraagt tooneelspeler no. 2,
die met goedige belangstelling heeft zitten
luisteren.
„Meneer! toen ik d&t had gezegd
maar gezegd, zie je toen konden
ze daar in Bordeaux niet meer D'r
waren dames die flauw vielen van aan
doening, en de heeren stonden als één
man op, en ze gooiden d'r hoeden in
de hoogte en riepen: „Leve de Keizer!"
tot de polite dacht dat er brand was,
en toen kwamen ze inct de spuiten.
Man, het was éénig!"
Minstens zoo „eenig" als de gevat
heid van den winkeljongen, die in een
allerlei-magazijntje een jufje te woord
stond, dat een stukje rozenzeep vroeg.
„Roz.nzeep hebben we niet!" gaf dc
lompe winkeljongen ten antwoord.
Toen de juf weg was, hield de patroon
hem onder het oog, dat t!e klanten niet
zoo botweg moesten afgescheept worden.
„Je hadt bijv. kunnen zeggen: „Neen,
juf, rozenzeep hebben we niet, maar
overheerlijke violetzeep, zoo zacht als
fluweel en zoo schuimend als de Noord
zee!'
Tingelingeling! Komt een deftige
dame binnen.
„Meneer, verkoopt u ook closet-papier?"
Drommels, dat hebben ze niet! Wacht,
de slimme jongen zal den raad inprac-
tijk brengen
„Neen, mevrouw, maar kan u 't niet
met schuurpapier doen? Dat 's even
best!"
Tableau!"
Geen «verhaasting. Een paar
weken geleden richtten wij, in betrek
king tot eenige opmerkingen, die
De Nemlander aan ons adres had los
gelaten, tot dit blad een vraag over de
zedelijkheid, al of niet als „vlottend
begrip" door de vrijzinnigheid beschouwd.
De Eemlander had ons de les gelezen.
Wij waren zoo „grenzeloos" opper
vlakkig.
Eu nu dachten wij dat dit blad ons
met een paar van zijn gewone door
wrochte artikelen eens van het dwaal
spoor zou willen helpen.
Maar jawel, daar is niets van gekomen
tot nog toe.
Onze vrijzinnige persbroeders hebben
om zoo te zeggen maar vijf minuten
noodig om allerlei leelijke beschul
digingen tegen ons uit te spreken; maar
als het er op aankomt om ze te bewij
zen, dan nemen ze weken den tijd.
Nu, we willen zulk een deugdelijke
redactie niet overhaasten. Alleen herin
neren wc er maar aan, dat we nog
geen antwoord ontvingen, omdat onze
lezers anders den indruk zouden krijgen
dat wij het antwoord verzwegen.
En dat is zoo niet.
Neen, we zijn nog immer in afwach
ting.
Maar als het komt, zullen weermelding
van maken.
We begrijpen zoo dat onze lezers
verlangen naar het degelijk en ernstig
betoog, dat ter onzer leering uit de
pen van de bedachtzame redactie komt
of komen moet.
Bovenstaand stukje namen wij over
uit de Nieuwe Baarnsche Courant. Zoo
als onzen lezers bekend is hebben wij
wel degelijk de repliek van de N. B.
C. beantwoord.
We hebben zelfs die geheele repliek
in ons blad overgenomen, zoo spoedig
als dit mogelijk was.
Nu kan het zijn, dat dit blad ons
antwoord niet voldoende vindt, doch
haar lezers te vertellen, dat wij in 't
te bekijken.
Het zag er uit als alle pasgeboren
kinderen; had de blauwe oogen van de
moeder en reeds mooi blond haar
maar het kwam mij vóór, dat het geen
gewoon kind was, het allerminst wei
een ongenoode kleine gast; het was
integendeel een echt lief kerstkindje,
dat de lieve God mij extra op Kerst
avond geschonken had tot troost in
dezen zorgvollen tijd.
En ze is ook zulk een Godsgeschenk
voor mij gebleven, die lieve Elizabeth
in het bijzonder sinds haar goede
moeder de oogen gesloten heeft, kan
ik mijn blond kerstkindje uit den
choleratijd niet meer missen.
En nu, kinderen woest vroolijk en
laat de kleine kerstzorgen u niet te
zwaar op het hart drukken; er komt
nog heel wat anders in het leven, waar
men zich wel doorheen slaat! En nu,
Liesjc, zing ons eens wat voor, opdat
we op andere gedachten komen."
En door den donkeren Deceinbernacht
klink de weeke altstem, en frissche,
vroolijke kinderlippen stemmen mede
in met do oude, jubelende melodie:
„O, du fröhliche, o du selige,
Gnadenbringende Weihnachtszeit!"