No. ioo. Zaterdag 16 December 1905. 2e Jaargang Wees U Zelf! Zen klacht Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken. Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER". Witte anjelieren. FEUILLETON. Schrijvers over het rooken. Verschijnt Woensdags en Zaterdags. DE EEMLANDER. Bureau Hendrik van Viandenstraat 28, Abonnementsprijs Per jaarf 3-00 Franco per post- 3.50 Per 3 maanden- 0.75 Franco per post- 0.90 Prijs der advertentlëu Van 1 tot 5 regels0.40 voor iederen regel meer0.08 (By abonnement aanmerkelijke korting Zij, die zich met ingang van 1 Januari a.s. op ons blad abonneeren, ontvangen de tot dien datum verschijnende nummers GRATIS. over de bediening aan ons POSTKANTOOR. We hebben niets dan lot, welgemeende lof voor de ambtenaren van het Post kantoor alhier. Wanneer we nagaan, dat in de bijna twee jaar, dat de Eemlander bestaat, ons slechts één klacht bereikt heeft over de niet bezorging van ons blad aan een abonné buiten de stad, dan zal ieder ons toe stemmen, dat van onze zijde een woord van tevredenheid alleszins gepast is. Herhaaldelijk hebben wij blijken van welwillendheid van den Directeur en van de Ambtenaren ondervonden een wel willendheid, die vooral in tijden van verkiezingen, waarin soins het aantal exemplaren van de Eemlander voor enkele num uiers met verscheidene duizend tallen werd vergroot, door de admini stratie van onze courant op hoogen prijs werd gesteld. En toch klagen, vraagt Ge! Ja en toch hebben we een zeer ernstige klacht. Maar juist om zoo scherp mogelijk te doen uitkomen, dat we bij onze aan merking geen moment er aan gedacht hebben iets af te dingen op den ijver of de plichtsbetrachting vau de betrok ken ambtenaren aan ons postkantoor, zijn we begonnen met een enkel woord van op ervaring gegronde lof voor be doelde lieeren. En nu onze klacht. .lis wijze menschen nooit dwaalden, zou }t r met de dwazen gek uitzien. Herbert. Naar het Duitsch van EVA TREU. „En dus zijn anjelieren uwe lievelings bloemen?" vroeg hij, toen hij, wat nog al dikwijls gebeurde, weer mijn cavalier aan tafel was. „Niet alle anjelieren", zeide ik driftig. „Witte anjelieren zijn leelijke bloemen. Het is een beleedigiug ze iemand aan te bieden". „Waarom? vroeg hij lachend. „Bloe men zijn bloemen, en uitgezonderd rozen, vergeetmijnieten en mijrten, is het immers 't zelfde, welke men iemand geeft." Ik zag hem spottend van ter zijde aan, hij was immers onderwijzer, en kon dus van zulke dingen geen verstand hebben. Ik was echter weinig geneigd, zijn stand als verontschuldiging in dezen Meer dan eens en van verschillende zijden zijn wij aangezocht, om er in de Eemlander eens op te wijzen, dat het pu bliek in het postkantoor vaak zoo ver schrikkelijk lang moet wachten. Tien minuten 't is geen zeldzaam- zaamheid. Twintig minuten een half uur zelfs op het horloge af ver zekerde men ons, moet het publiek soms geduld hebben, voor het door de ambte naren geholpen werd. Men deed ons zelfs het verhaal van een juffrouw, die, toen ze voor de derde keer kwam, dus nadat ze twee keer teruggegaan was, nog tien minuten geduld moest hebben, alvorens ze de verlangde postzegels of briefkaarten kon machtig worden. Heeft men nu te doen met publiek, dat ccaigszins op de hoogte is met den gang van zaken aan een postkantoor, dan weet dit, dat een ambtenaar vaak werkzaamheden te verrichten heeft, die noodzakelijk moeten vóórgaan, vóór het bedienen van het publiek. Een te groote welwillendheid van den ambtenaar op drukke oogenblikken tegen over het publiek, zou de persoon in kwestie in groote ongelegenheid brengen, zou een zeer groote verwarring kunnen veroorzaken. Wanneer de brieven moeten gesorteerd worden, d. w. z. gereed gemaakt om ze met den trein te verzenden, wat natuurlijk verscheidene malen per dag plaats heeft, dan kan dit onmogelijk wachten. De brieven moeten mêe. Een ambtenaar, die een telegram op neemt, kan daar niet even van opstaan en eerst dienst doen aan het loket. Het telegram moet eerst opgenomen. Ook sommige andere administratieve werk zaamheden moeten soms, ter wille van den goeden gang van zaken aan het helpen van liet publiek voorafgaan. Dat het publiek ongeduldig wordt en van deze zaken niet op de hoogte tikkend en roepend den betrokken ambte naar maar rustig ziende doorwerken, te doen gelden, want als ik hem zag, wat meer dan eens het geval was, ergerde het mij steeds, dat hij geen officier was. Niet, dat hij een goed soldaat geweest ware. Dat denkbeeld was al te dwaas. Maar mijn vader was officier; uit volle overtuiging dweepte ik dus met de uni form, zooals het een soldatenkind be taamd, en nu zal wel niemand beweren, dat het aangemaam is, als neiging en overtuiging met elkander in strijd zijn. „Waarom?" vroeg hij nog eens, toen ik niet antwoordde. Hij heette Anton, van zijn voornaam, maar omdat ik dien naam bijzonder leelijk vond, noemde ik hem altijd Walter; natuurlijk alleen als ik aan hem dacht, want als ik tot hem sprak, waagde ik het niet, zoo vertrouwe lijk te worden. Weet gij dat niet? De witte anjelier zegt uHoe meer ik u zie, des te feller haat ik u." „O!" zeide Walter-Anton, zijn bruine oogon wijd open, „dat wist ik niet. En wat wil dan de roode anjelier, uwe lieve lingsbloem wel zeggen?" „Hoe meer ik u zie, des te meer krijg ik u lief!" antwoordde ik haastig, en ergerde er mij over dat ik bloosde. Dat dwaze, lastige blozen! Moest ik nu tot achter de ooren toe rood worden, alsof ik hem eene liefdesverklaring wilde doen? Hem, die mij soms deed gevoe len, dat ik hem niet onverschillig was, dezen verwenscht en de schuld geeft we zullen het niet laken, want sommige menschen weten niet beter. Wat we wèl laken en zeer streng moeten afkeuren, dat is, dat er in dezen toestand geen verbetering komt. Want verbetering is mogelijk, door vermeerdering van het aantal ambtenaren- En niettegenstaande er officieel geklaagd is van de zijde van het publiek, naar men ons verzekert meer dan eens het geeft niets. De klagers worden met een kluitje in het riet gestuurd, althans verbetering komt er niet. Nu lag 't dunkt ons ook op den weg van den directeur om op dezen onge zonden toestand te wijzen. Hij is althans moet dit zijn nog beter op de hoogte, dan dit met ons het geval kan zijn. 't Komt ons voor, dat het ook op zijn weg ligt, het hoofdbestuur van de poste rijen op dien onhoudbaren toestand te wijzen. Heeft hij dit wellicht gedaan 't Is ons onbekend. Des te erger als er dan nog geen verbetering komt. Behalve de klacht over het lange wachten, spraken sommigen onzer be richtgevers ook van telegrammen, die te laat bezorgd worden. Wat te doen om hierin verbetering te brengen? Het eenige is dunkt ons dit: dat het publiek, dat te klagen heeft onmiddellijk die klachten schriftelijk indient aan het H. B. der Posterijen. Onmiddellijk, anders raakt het soms in het vergeetboek. Hoe meer klachten officieele wel te verstaan hoe beter. Helpt dat niet, dan zullen wij een anderen weg wijzen. Doch thans eerst het woord aan de klagers. ofschoon hij mij dat nooit met ronde woorden gezegd had? Honderdmaal reeds had ik over de meest onverschillige dingen gesproken, waaraan ik dan later door mijn dwaas blozen, eene uitlegging gaf, die ik in het geheel niet bedoeld had. Als hij mij voor een behaagziek, indringend wezen hield, was dat volstrekt geen wonder. Ik had mijn wangen bij zulke gelegenheden wel kunnen slaan, maar dat zou ze waarschijnlijk slechts des te rooder gemaakt hebben. Waarom was mij aan zijn goede meening zooveel gelegen? Met andere woorden, hoe kwam het toch dat ik hem mijn hart had geschonken? Was hij officier? Zooals reeds gezegd is niet? Mooi? Niet bijzonder. Geestig? Zoo tamelijk. Rijk? In 't geheel niet! Verstandig? Men zeide van ja. Maar geen twintigjarig meisje wordt verliefd op iemand, alleen omdat hij verstandig is. Goed? Zeker, maar dat waren ook nog vele andere, mij geheel onverschil lige menschen. Maakte hij mij 't hof? Ik wist het niet. Soms dacht ik van wel, maar in andere oogenblikken, geloofde ik weer het tegenovergestelde. Dikwijls zelf kwam het mij voor, dat hij het lastig vond, zich met mij te onderhou den, en dat hij het gesprek slechts uit goedheid en beleefdheid voortzette. Ja, er waren hopelooze oogenblikken, waarin ik meende, dat ik hem bepaald onaan- Wanneer men eene dame (pardon, niet alle) de vraag zou doen, hoe zij over het rooken denkt, dan zou haar antwoord kort en bondig dit wezen; „Rooken, meneer? neem me niet kwalijk, maar ik vind 't iets afschuwe lijks." Maar niet alleen dames, ook onder de mannen zijn er, die 't rooken voor eene uitvinding des duivels houden, maar zoo erg is het toch heusch niet. Voor dezen keer zullen wij de dames eens achterstellen en een paar schrijvers aan het woord laten. Voor eenigen tijd werd er door de „Vereeniging tegen misbruik van tabak" te Parijs eene prijsvraag uitgeschreven. Wij zullen thans het oordeel van eenige Fransche schrijvers van naam aanhalen en wel op grond van door hen eigenhandig geschreven brieven. Taine schrijft: „Inderdaad, ik rook sigaretten. Het is een tijdverdrijf voor de oogenblikken, waarin mijn hersens rust nemen, maar het is toch ook ge vaarlijk, zooals vele voorbeelden bewijzen. Zoo gij er u zelf op toelegt dit te on derzoeken, kunt ge er een uitstekend verslag van leveren, als ge de brieven verzamelt uit Duitschland, Holland, België, Engeland, Amerika, en Oosten rijk, waar nog meer gerookt wordt dan in Frankrijk. Andrè Theuriet zegt 't volgende: „lk was nooit lid van eene „Ver eeniging tegen misbruik van tabak", en wel om de eenvoudige reden, dat ik zelf een hartstochtelijk rooker ben. Voor twee jaar vroeg mij de president van zulk een vereeniging eene novelle te schrijven, waarin het lijden van een hartstochtelijk rooker moest worden ge schildcrd. Ik deed het en ontving, on waardige die ik was, eene zilveren me daille van de Vereeniging. Dat was de eenige band tusschen mij en mijn tegen partij, de niet-rookers". Emile Zola zegt: „Ik heb geen be paald idee over het rooken. Persoonlijk heb ik voor een jaar of tien, op raad van mijn dokter, het rooken gelaten. Die onthouding was echter de zwaarste strijd mijns levens. Om echter aan te nemen, dat het gebruik van tabak een slechten invloed heeft op letterkundigen arbeid, daarvoor moeten degelijke be- genaam was. Eigenlijk was hij mij ook veel te ruBtig en voor een man veel te zacht. Ik zelf was een brutaal klein ding, te brutaal, zou mijne moeder stellig meer dan eens gezegd hebben, zoo zij niet reeds voor negen jaren overleden was. Mijn vadertje vond mij goed, zoo als ik was. Eigenlijk was het eene dwaze ge woonte „vadertje" te zeggen, omdat vader een der grootste en deftigste menschen was, uit het gansche stadje. Nu ben ik zelf wel klein van gestalte, maar juist daarom misschien heb ik eene voorliefde voor lange menschen. De zoogenaamde Walter was niet groot, hij was slechts middelmatig lang. En toch, ondanks al dat gemis, had ik hem lief, en in mijn avondgebed ver zuimde ik nooit te vragen, of „zeker" hart zich toch voor rnjj mocht openen. Zoo stonden de zaken. De avond, waarop wij ons over de anjelieren onderhielden, was de avond vóór mijn verjaardag. Dit feest was, in vele opzichten, hoogst gewichtig voor mij. Ten eerste's morgens reeds heel vroeg brak Elize mijn lievelingskopjo, waaruit ik slechts bij feestelijke gelegenheden dronk. Elize was eene verre bloedver wante, die met mij de huishouding be zorgde, en die het opzicht hield over de dienstboden. Ze was stellig een harte lijk, goed meiBjc, maar ze had de slechte gewoonte, juist dat, waaraan men het wijzen worden geleverd. Ik keu groote schrijvers, die hartstochtelijk rooken, doch er zich volkomen wel b|j bevin den en ik betreur dan ook ten zeerste, dat ik het rooken heb afgewend". Francois Coppée begint zijn schrijven met de woorden: „Ik ben een hart stochtelijk rooker, meneer!" Dan vervolgt hij: Van af mijn achttiende jaar (en ik ben nu zes en veertig) heb ik den geheelcn dag 'n sigaret in den mond. Nooit rookte ik een sigaar of pijp, maar altijd een sigaret. Ik stak haar aan, maar wierp haar na den derden of vierden trek weer weg. Ik bevind mij er niet wel bij, dat moet ik bekennen, mrar mijn zwak gestel schrijf ik niet aan het rooken toe. Integendeel, het wekt op tot denken en droomen, en voor een schrijver zijn die woorden onafscheidelijk aan elkaar verbonden." Alexander Dumas Jr. schrijft: dat, als iemand hem iets vroeg over rooken, hij ze naar Augier en Feuilliet zou ver wijzen, die groote rookers zijn. Ik zegt hij ben glukkig laat begonnen te rooken en hield op, toen ik bemerkte, dat bet bij mij duizeligheid begon te veroorzaken, maar na een onthouding van ongeveer 6 maanden, kwam deze niet meer voor. De tabak is, volgens mijne zienswijze, naast den alcohol, de vreeseljjkste vijand voor het denkver mogen. Niemand zal het echter geluk ken het rooken in het algemeen tegen te gaan, te meer daar het grootste deel deel der mannen er voor is. En toch zal dat meerendeel moeten toestemmen, dat de borstkwaal veelal ontstaat door het gebruik van tabak." Ziehier wat Octave Fenillot zegt: „Ik was een groote rooker en had verbazend veel moeite het rooken af te loeren. Voor eenige jaren werd ik er toe ge dwongen en wel door mijn zenuwen. Ik schreef dien toestand niet aan de nicotine toe en toch was dit inderdaad het geval. Een feit is het, dat het roo ken op zenuwachtige menschen van grooten invloed is. Het begint met dui zeligheid en eindigt met voortdurende slapeloosheid. De geest wordt er boven dien zeer door verzwakt en men is ge dwongen tegen zijn wil er tegen te strijden, iets wat ontegenzeggelijk ver moeit en het verstand verstompt." Zoo denken er Fransche schrijvers over die ('t zij er uitdrukkelijk bijge voegd) het tuig van de Fransche meest gehecht was, te bederven of te breken, waarover zij dan later zulke be rouwvolle tranen vergoot, dat men haar zelfs niet zonder wroeging kon beknorren. Ten tweede: ik werd op dien dag twintig jaren oud Dat was eigenlijk het voornaamste, want twintig jaar te worden is bijzonder gewichtig in een meisjesleven. Van af dit tijdperk toch, vergenoegt men zich niet meer met den titel: „Jonge Juffrouw" maar krijgt men bepaald recht op den titel: „Juffrouw" of „Jonge dame". Tien jaar later, zou men dat vroeger zoo versmade woord zeker weer gaarne op zich zien toege past, als het niet al te aanmatigend ware. Ten derde: met den eersten post kreeg vader een brief, die hem voor ongeveer acht dagen van huis riep, en hem eensklaps van iemand, die alleen van zijn traktement leefde, tot een zeer vermogend man maakte. Hij kreeg eene erfenis, waarop hij nooit had durven rekenen. Daarover waren wij natuurlijk zeer verheugd, terwijl onze vreugde door de gedachte aan den afgestorvene, in 't geheel niet verminderde. Ik had dien oom mijns vaders nooit gekend, en wist alleen dat hij tijdens zijn leven erg gierig en onaangenaam geweest was. Ttrordt vervolgd.

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1905 | | pagina 1