Varia. Kinderen te geef. Uit de Pers. Allerlei. Iet» anders is het evenwel, of er uit het werk van Howard niet iets valt te leeren; of niet een deel zijner plannen, pasklaar kan worden gemaakt voor eigen, bestaande toestanden. De beweging, waarvan ook Howard's werk een vrucht is, om de ontvolking van het platteland en de overbevolking der steden tegen te gaan, door een deel dier overbevolking terug te brengen naar het land, verdient ookhicr warmer steun dan haar tot heden ten deel viel. Zij is, wellicht meer dan eenige andere, een sociale beweging en iedere poging, haar oen schrede nader tot de oplossing te brengen, verdient sympathie. Immers staat zij in het nauwste verband met het vraagstuk der volkshuisvesting, met het oog op de toekomst, zeker wel het meest ernstige waarvoor onze tijd staat. Hickorij Wood. liet is de merkwaardige naam van den Londenschen pendant van den Am- stcrdamschen Reyding. Hij is de man, die jaarlijks van het Drury. Lane theater de revue maakt. Deze komiek, die ook als acteur naam heeft gemaakt, heeft een boek laten ver schijnen, waarin dte biogafic is vervat van den kleinen, en toch zoo grooten komiek Dan Leno, die het vorige jaar gestorven, keer op keer de hoofdrol ver vuld heeft in Woods revuen. Hoe deze Leno aan zijn komische ideecn kwam, wordt eenigszins toegelicht door een voorbeeld, dat Wood in zijn bock aanhaalt. In de pantomime Blauwbaard moest, omdat dat spel toen zoo in de mode was, ook tafeltennis gespeeld worden. Blauwbaard zou met Dan Leno, die een van de vrouwen van den wreedaard voorstelde, een partijtje maken. Een ta fel daartoe ingericht, was door den direc teur verschaft. „Beter oen gewone keukentafel," vond Leno. „En dan een aardappelnet in plaats van dat ding," stelde de directeur voor. „Uitstekend" zei Leno „en dan in plaats van rakets braadpannen en in plaats van ballen, aardappelen. Zoo moet een van de beste scènes uit Blauwbaard zijn ontstaan. Een voor naam deel van Leno's komiekigheid lag in de gezichten, die hij trekken kon. Dit vermogen ontdekte hij bij zichzelf als kleine jongen. Toen moest hij eens in een stuk ouder een tafel kruipen om zoo het complot, dat twee hoofdfi guren in de een of andere draak smeed den, af te luisteren. Toen het oogenblik daar verschenen was, kroop hij onder de tafel weg met een heel gewoon ge zicht. Doch het publiek lachto. Hij keek verbaasd, het publiek schaterde.het effect van het stuk was reddeloos ver loren, doch Dan Leno had zijn genre ontdekt. Een ander voorrecht lag in Dan Leno's korte beenen, die hij, naar hij zelf eens zeide, nog sneller dan trommelsstokken bewegen kon. Eens werd Dan Leno uit- genoodigd om bij den koning te komen. liet nog andere ter audiëntie gaande lieden, stapte Leno in de omnibus, die hen van het station in Sandringham naar het paleis zou voeren. Hij kon de verzoeking niet weerstaan een caricatuur te geven van een politie- inspecteur uit Bovstreet en vroeg aan den lakei aan het ponier: „Zijn dat de nacht-arrestanten?" Leno's einde was treurig: hij kwam in een krankzinnigengesticht. Doch ook daar liet de humor hem niet in den steek. Eens bekeek hij met aandacht de klok. en vroeg aan een oppasser of ze goed ging. „Ja", zei de man. „Nee", zei Leno. „Ja". „Nee". „Ja". „Nee". Een heele poos lang. „Nou", besloot eindelijk Leno. „Ik wil liet opgeven. Ze gaat goed. Maar wat doet ze dan eigenlijk hier?" Ken merkwaardige brief van Roosevelt. Op den 30n Nov. jl. werd te New- York het feit herdacht, dat het 250 jaar geleden was, sinds de eerste Israëlitische landverhuizers den Amerikaanscheu bo dem betraden. Het woord werd o. a. gevoerd door den heer Iliggcns, gouver neur van den Staat New-York, en den vroegeren president der Ver. Staten Cleveland. De laatste deed uitkomen, dat gelijkheid van rechten een onmis bare voorwaarde is voor het kweeken van goede burgers en dat deze regel weder bevestigd was door het voorbeeld der Joden in Amerika. Ilij erkende, dat de Amerikaansche Joden het land 'de hun te beurt gevallen goede be- handeliug ruimschoots hadden vergolden. President Roosevelt had voor de ge legenheid aan den lieer Jacob II. Schiff, den voorzitter van het comité den vol genden brief geschreven: „Ik zie me genoodzaakt af te wijken van mijn gewoonte om geen brieven te schrijven bij een herdenkingsplechtigheid, hoe belangrijk deze ook moge zijn. Maar de vreeselijke ellende, waaronder de Joden in andere landen gebukt gaan, noopt me als hoofd van den Ameri- kaanschen staat niet alleen uiting te geven aan mijn diepgevoeld medelijden met de ongelukkigen, maar er tevens op te wijzen, welke schoone burgerlijke eigenschappen (fine qualities of citizen- schip) ten toon zijn gespreid door de mannen van den Israëlietisehen stam, die naar dit land kwamen en de wel daden van vrije instellingen en gelijk recht voor allen leerden kennen. Ik ben er diep van doordrongen, dat, wan neer ergens een volk onderdrukt wordt, dit kwaad zich wreekt op den onder drukker, want volgens een onverander lijke wet kan niemand een ander slecht behandelen zonder zelf ten slotte booze gevolgen daarvan te ondervinden. De viering van de '250-jarige vestiging der Joden in Amerika wijst op een reeks historische feiten, die van meer dan van alleen nationale betcekcnis zijn. Zelfs in den kolonialen tijd namen de Joden deel aan den opbouw van dit land, ze verwierven het burgergerecht en namen een werkzaam aandeel aan de ontwik keling van den binnen- en buitenland- sclien handel. Gedurende don revolutietijd dienden zij de zaak der vrijheid door dienstneming iu het koloniale leger en door bijdrage in de leege schatkist dor Republiek. Tijdens den burgeroorlog vochten duizenden in het leger en mengden ze hun bloed met den bodem, voor welken ze streden. Het doet mij genoegen te kunnen zeggen, dat de Joden in de Yereenigde Staten, terwijl ze trouw zijn gebleven aan de overle veringen van hun godsdienst en hun ras onafscheidelijk zijn verbonden geraakt met het groote leger van Amerikaan sche burgers, dat niet zal schromen de grootste offers, zoowel in oorlog als in vrede, voor zijn land te brengen en dat zij alles veil hebben voor de handhaving eener goede regeering en do blijvende toepassing van de in onze grondwet vastgelegde beginselen. Ze onderschei den zich eervol door hun vlijt, hun ge hoorzaamheid aan de wet en hun streven naar de welvaart van het vaderland. Zij wedijveren met hun medeburgers van ander geloof in het behartigen van de be langen van het gemeenschappelijke va derland. En dit geldt niet alleen voor de nakomelingen der vroegere land verhuizers en voor hen, die in Amerika geboren zijn, maar ook voor den steeds wassenden stroom van diegenen, welke in de laatste 25 jaar op onze kusten als vluchtelingen, ten prooi aan de kwel lingen van armoede en ellende, den voet zetten. Alle Amerikanen hebben reden om trotsch te zijn op de wijsheid en de kracht van ons Regeeringsstelsel, dat zulke resultaten heeft opgeleverd. Tn enkele jaren werkten mannen en vrouwen die tot dusver aan geen burgerlijke rech ten, van welken aard ook, gewoon waren, zich op tot trouwe, zichzelf respecteerende Amerikaansche burgers, tot die burger schap die niet alleen staat op haar recht, maar liet ook haar onverbrckelijken plicht acht ten volle liet hare bij te dragen tot de materieele, sociale en moreele verheffing van het volk." SCHETS UIT NEW-YORK. Een vrouwtje met een smal gezichtje en onrustig- flikkerende oogen huurde een reeks vertrekken in een van de voor name pensions van Broadway, New-York. Zij stond er op, dat de vertrekken op 't Zuiden zouden liggen. „Zij zullen dan meer van den zonne schijn kunnen genieten", zeide zij. Toen de huur gesloten was, reed zij haastig heen. Denzelfden dag kwam er een groote verhuiswagen. Het kleine vrouwtje volgde en hield het toezicht bij het plaatsen der meubelen. Toen alles ger ed was, ging zij nogmaals heen. „Ik kom over een uurtje terug", zei ze tot den deftigeu portier, „en breng ze dan mee". Tegen het vallen van den avond kwam ze terug. Een kindermeid stapte hot eerst uit 't rijtuig. In hare armen droeg zij een bundeltje, waarin kostbare kanten, als spinrag zoo fijn, afhingen. De dame droeg een zelfde bundeltje. „Tweelingen", fluisterde de loopjongen den man aan de lift toe. „Nou dan zal de ouwe heer van daar naast, de huur tegen de volgende maand ook wel opzeggen." Maar de ouwe Nijer dacht niet aan weggaan. Hij bleef de aangrenzende ver trekken bewonen, zonder ooit iets van do tw eelingen te bemerken en ook geen der andere huurders beklaagde zich over de tweelingen. „Daar hebben ze waar achtig ook geen reden toe, zei de man van de lift tot den loopjongen; „want niemand ziet ze of hoort ze. 't Is eigenlijk raar, dat ze de mormels nooit eens in de lucht brengt, je hebt vreemde lui in de wereld „Och! ze is rijk", zei do loopjongen, een antwoord, waarmee veel zonderlings in New-York verklaard wordt. Het vrouwtje kreeg weinig bezoek. Zij ging steeds alleen uit. Eens toen ze wel een zes maanden lang hare vertrekken niet had verlaten, ging de meid met haar mee tot aan de lift. „Toe mevrouw, laat mij met u mee gaan", vroeg zo smeekend. „U is nog veel te zwak om alleen uit te gaan". Het vrouwtje keek de meid een oogen blik verbaasd aan. Toen lachte ze. „Maar Marie, hoe dom van je. Je weet toch wel, dal ik ze nooit alleen thuis wil laten?" De huur van de zonnige vertrekken was reeds weer voor 't tweede jaar inge gaan, toen er op een morgen heftig aan de bel werd getrokken, in de anders zoo rustige kamers. De meid kwam den jon gen reeds aan de deur tegemoet. „Laat dadelijk iemand naar den dokter gaan, ze ze. „Oogenblikkelijk, want mevrouw is erg ziek." Het was de dokter die later aan den eigenaar liet geheim van de stille ver trekken vertelde. „Het is een merkwaar dig geval, bepaald iets op zich zelf staands", verklaarde hij. „Het vrouwtje was reeds stervende, toen ik kwam. Zij lag tegen den kant van het bed aar.de magere, uitgeteerde hand rustte op 't kinderbedje, en hare lippen prevelden nog eenige onverstaanbare woorden, die zeker voor de daarin liggende kleinen be stemd waren, want de brekende oogen staarden nog onafgebroken naar ze. In die houding is ze dan ook gestorven." „En wat denkt u nou wel, dat er in 't bedje lag, mijnheer? Twee prachtige wassen poppen, een pop met blauwe oogen en goud blond haar en een met donkere oogen en zwart haar. De meid vertelde me, dat hare mevrouw weduwe was en dat haar kleintje van zes maanden en haar kleine dochtertje van twee jaar in eenen nacht aan de diphteritus ge storven waren. De moeder vond na dien tijd nergens rust, totdat ze eens op een dag naar een poppenwinkel was gegaan en daar twee poppen, van dezelfde grootte en van 't zelfde type als de twee ge storven kinderen, besteld had. De meid zei, dat na dat oogenblik haar mevrouw niet meer aan de doode kinderen had gedacht. Zij moeten er sprekend op ge leken hebben, 't Was soms net, of ze daar iu werkelijkheid weer in hun bedjeslagen. Zij had een kostbaar uitzet voor de pop- peu besteld en kleedde ze nu verschei dene keeren per dag uit en aan, met dezelfde zorg, alsof "t kinderen waren. Deze toestand heeft zóó drie volle jaren geduurd. En daar de poppen bij haar leven haar grootste schat waren, zoo stel ik voor ze bij haar in de kist te leggen, om ze met haar te begraven," eindigde de dokter het verhaal. Een ferm, roodwangig filosoofje had wellicht de verlaten moeder op een,ge zonder denkbeeld kunnen brengen. Het filosoofje in 't kuitbroekje met half-lango kousen aan, was namelijk een optimis tisch doch ook practisch ventje. Hij ging op de tecnen staan en trok met z'n mollig, maar stevig handje eens ferm aan do bel van een huis in de zes en zeven tigste straat. „Ik wou graag, juffrouw, Mc. Ginness spreken," zei hij ernstig. De meid liet den kleinen bezoeker in de eetkamer. Een moederlijke vrouw zat aan het hoofd van de tafel en keek verbaasd naar de ernstige kleine. „Kom een hier, kleine baas", zei ze. „Wou je mij spreken?" „Als u juffrouw Mc. Ginness is, ja?" „Ik ben Mevrouw Mc. Ginness. Wat wou je vent?" Hij ging vlak naasi haar staan en reikte haar een tabaksbuil toe, die aan alle kanten door zijn inhoud uitpuilde. „Hiermee koin ik van u een kindje koopcu", zei hij. „Yader zei, dat als ik een broertje of zusje zou willen heb ben, ik er maar om bidden moest. Maar ik heb al zooveel gebeden en 't geeft niets En nu is er van den zomer naast ons een kindje gekomen en 't broertje zei, dat 't ongeveer tien cent gekost heeft. „Ik heb nu alle centen opge spaard en hier heeft u ze nou. Onze kindermeid zegt, dat er veel meer dan 10 centen in zitten. Ik heb 't vader ook verteld, maar die zei weer: Ga maar steeds door met er God om te bidden, mijn zoon; maar ik zei: God heeft er niets mee te maken, want 't is Mevrouw Mc. Ginness, die de kinderen brengt." Mevrouw Robert Mc. Ginness, een zeer weldadige vrouw van rijken deftiger, stand, bezocht eens eenige weldadig heidsvoorstellingen te New-York en deed toen de vraag: „Wat gebeurt er toch met de kinderen, die hier in de straten te vondeling gelegd worden? „Zij worden naar Bcllevue gebracht." was het antwoord. Bellcvue het groote doorgangshuis van misdaad en tegen spoed. Bcllevue de vluchthaven der nog niet geheel verongelukten! „En dan?" „Als er dan niemand om ze komt, worden ze naar Randall's Island gebracht en worden daar dan op kosten der ge meente opgevoed, tenzij do een of ander ze als kind aanneemt." Vervolg en slot in het volgend nommer). Een kras o o rd eel. De„Eembode" heeft een viertal artikelen gewijd aan het Militaire Vraagstuk, waarin dit Orgaan blijk geeft van slecht te spreken te zijn over een Volksleger, voorname lijk omdat er groepen in het land zijn, die een leger wenschen, dat „ten dienste van de lagere volksklasse „zal staan, om weerstand aan het gezag te bieden en don wil aan de volksklasse tegenover de Kroon te helpen doorzetten." 't Is echter niet in hoofdzaak d&órop, dat we wilden wijzen, doch op het slot van het vierde artikel, waarin de E e m b o d e wijst op de Kazernetoo- s tanden. Zijn die werkelijk, zooals ze daarin worden aangeduid, dan wordt het hoog tijd, dat er eens een razzia gehouden wordt onder superieuren, die dergelijke toestanden laten voortduren, hetzij door gebrek aan toezicht - uit onwetendheid dus, hetzij omdat ze zelf moreel zeer laag staan. Men zou haast denken, dat do Redac tie overhelde tot de laatste meening, waar ze beweert, dat zedelijk - min derwaardigen als een voorbeeld aan anderen worden gesteld, indien ze slechts zorgen voor het in orde houden van wapens en kl eren. De volgende krasse beschouwingen nemen we letterlijk nit het genoemde weekblad over. „Waar immers het militairisme stel selmatig*) allen godsdienstzin in het kazerneleven vernietigt, waar oen indivi du, die alle gevoel voor godsdienstzin en zedelijkheid heeft afgelegd, uiaar zijn kleeding proper en zijn wapentuig blinkend houdt als een model soldaat geprezen wordt, terwijl een waarlijk godsdienstig jongeling, die toonen wil dat te zijn, bijna niet weet hoe aan de spotzucht te ontkomen en de gelegen heid te vinden zijn godsdienstplichten stipt te kunnen vervullen, is niet auders te verwachten. Wij weten zeer wel, dat dit reeds voor de zooveelste maal is gezegd, maar waar niet gefluisterd wordt, dient deze droeve waarheid in de ooi'Cu te worden geschreeuwd. Dui zenden jongelingen hebben bij het leger hun onschuld ingeboet en de gevolgen daarvan zijn mede, wij hebben er reeds op gewezen, dat het ongeloof en zede- bederf in de maatschappij steeds voort woekert en het socialisme zoo snelle vorderingen maakt. En ondanks dit alles wil het militairisme maar al verder drijven in een richting, die voor land en volk zoo uiterst gevaarlijk is. Eu krachtig verzet daartegen is dan ook niets meer dan plicht." 't Is toch jammer, dat de Eembode dit nu niet met bewijzen illustreert, dat ontneemt veel van de kracht van het betoog. Vooral als men de gewoonte heeft te hetoogen zonder te bewijzen. Cursiveering van ons Red. Eeml. „'n Goede buur is beter dan een verre vriend", zegt het spreekwoord, en niet ten onrechte. Van goeie buren kun je een heele boel gemak hebben, maar van verre vrienden merk je meestal niet veel meer dan dat ze je eens een enkele maal met een bezoek komen lastig vallen pardon, ik bedoel vereeren. Hun har telijkheid is dan zoo vaak zoo groot, dat 't bepaald lastig wordt. Dat ondervond dezer dagen ook de be roemde (Kees de Tippelaar, alias Dudok de Wit, van „Mangevecht", die de volgende advertentie in het Hbl. heeft laten plaatsen: „Terug-gevens. v. p. Ondergeteekende stelt het op koo- gen prijs, dat er onder degenen, die hem den laatsten tijd bezochten, blijkbaar velen waren, die de curiosi teiten op zijn tatel zóó mooi vonden, dat zij ze mec-uamen, om ze thuis nog eens aandachtiger te bekijken! Hij twijfelt er geen oogenblik aan of zo zullen hem die voorwerpen dadelijk terug willen zenden, aangezien hij anders tot zijn leedwezen zal moeten trachten ze op andere wijze terug te krijgen." 't Is te hopen dat de belangstelling iu die merkwaardige voorwerpeu van voorbijgaanden aard zal zijn, en dat de tegenwoordige „bezitters" ze aan den rechtmatigen „eigenaar terug geven; maar of 't gebeuren zal? Men zij in elk geval op zijn hoede, wanneer men bezoekers iu een kamer laat waar kuriosa staan. Voorzichtig zij men ook met het koopen van goedkoope thee. Naar een „tbeebei'icht" van een Rotterdamsch handelaar meedeelt, moeten er nl. op 6 Dec. te Rotterdam 500 kisten geveild zijn, die door zee water beschadigd, kletsnat, beschim meld, bedorven, lauw-warm en dampend was. In plaats van tot afkeuring van deze „thee" mee te werken, heeft de ontvanger der inkomende rechten met 1 pet., van de rechten genoegen ge nomen en daarmee tot goedkoopen afzet van deze volgens de circulaire „ongezonde en misschien gevaarlijke" waar meegewerkt. Gevaarlijk goedje is ook veel van 't geen ons tegenwoordig vaak als hooge kunst wordt voorgezet. 't Is daarom zeer goed gezien dat men bij sommige schilderijen of teekeningen een verklaring gaat geven van 't geen er mee wordt bedoeld, want indien men er al zoo lang op bleef staren, tot men zelf gevonden had, wat de schilder zich bij't „schep pen" van ziju kunstwerk voor oogen had voorgesteld, zouden er nog heel wat meer in Meerenberg komen aan kloppen om logie9. Als voorbeeld van zoo'n duidelijke omschrijving of verklaring kan het volgende dienen uit een aankondiging van eeu nieuwen stempelband voor een natuurwetenschappelijk tijdschrift. (De afbeelding staat er naast en herin nert sterk aan een eenigszins bescha digd ijzeren hek). Die verklaring luidt als volgt: „De vier cirkels op de hoeken van het hoofdbeeld wijzen op mechanische beweging, zij herinneren aan het steeds wentelende rad van machines. „De beide verticale lijnen, die deze cirkels twee aan twee vereenigen, duiden op het verband, dat tusschen de raderen van allerlei aard bestaat. „Zoo is het leven in de industrie. Noeste vlijt, die zich niet op de zij paden beweegt, nuchter verstand, dat het een met ander langs den kortsten weg in verband brengt. De lijnen zijn strak zonder bochten. „Die band tracht het geheel te om spannen Doch het Leven in de natuur, gesymboliseerd door de beide gesty- leerde bloembladen onder en boven, laat zich niet verdringen. De afge- brokeu horizontale lijnen binnen de cirkels spreken van de verijdelde pogingen om het koele mechanische van dit leven te beheerschen. „Ook wil de band zich verder uit strekken dan het middelpunt der raderen, d. w. z. het verstand wil heerschen ook daar, waar de grenzen van het mechanische ophouden, waar het onbekend is, doch ook daar falen de pogingen. „De beide horizontale lijnen met de beide bloembladen aan beide einden geven weer aan de koorden, die de meest verwij derde deelen van denatuur bijeenhouden. En daarop steunen de banden, die het mechanische verbinden. „Zoo steunt het een het ander Alles is een." Van „eenheid" al is zij dan van een andere soort, kan men ook spreken te Arnhem, waar grooten en kleinen, armen en rijken de groote zaal van Musis vult om de Roodhuiden te zien, die daar zijn gekampeerd. Het valt hier zoo goed waar tc nemen, hoe Aimard nogde harten der jongens vervult. Ge ziet hen met hoogroode kleuren van opwinding in de zaal treden, waar ze in levende lijve de edele krijgers en onverschrokken, listige vijanden der blcekgezichten zullen zien. Sommige sachems loopen met een kind op den arm of verkoopen snuisterijen, dat hindert de jongens wel wat, maar daar ginds, daar zitten de sachems der Sioux en Apaches voor hun wigwam, een sigaartje tus schen de lippen, de strijdbijl in de hand. Met eerbied zien de jongens ze aan Dit zijn de mannen, waarvan ze gelezen hebben in „Edelhart", „de Leeuw der Wildernis" en zoovele andere heerlijke werken. Aan de andere ijde der zaal wordt ouder leiding van De Witte Wolk met pijl en boog geschoten, 10 cents de 4 schoten. Een aantal heeren vermaakt zich er mee, maar deze heerlijkheid valt wegens de daaraan verbonden kosten buiten het bereik der hunkerende knapen. Maar de opwinding, de gespannen aandacht, als op het tooneel en krijgs dansen, scalpeeringen enz. beginnen! Dan leeft de heele kinderwereld mee, in theorie weten ze 't immers allen wat er gebeurt en hoe het gebeurt? De kleuren stijgen, de oogen schitteren, niets is er wat hun aandacht kan af leiden van het drama op de planken. En o, de extase, als de vlugge Eland, vervolgd wegens het stelen van de amuletten van een priester, van het

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1905 | | pagina 2