Uil
Adam's dagl
Allerlei.
Keil Onrustbareude Statistiek.
Aldus betitelt De V r ij z i n n i g-D e-
m o c r a a t een door haar vervaardigde
statistiek van den omvang der begroo-
tingsdebattcn in de jaren 1901 tot en
met 1905, gemeten aan de bladzijden
der „Handelingen".
Het blad komt voor de jaren 1901
1902, 1903, 1904 en 1905 resp. tot de
volgende cijfers 688, 716, 810, 825 en
890 bladzijden, en hot becijfert, dat
alle hoofdstukken der Begrooting thans
meer tijd eischc.n dan in 1901.
„Thans is men meent het blad
tot het mogelijke maximum van den
duur der vergaderingen gekomen. Een
serie van vijf achtereenvolgende avond
zittingen, telkens na een lange dagbij-
eenkomst, gaat alle perken te buiten.
Voor de leden, en niet minder voor de
snelschrijvers en de verslaggevers der
pers, is de grens der lichamelijke en
geestelijke krachten bereikt, ja, over
schreden.
„Wil men ruimte winnen voor nog
langere beraadslagingen, dan denkt men
allereerst aan twee mogelijkheden:
voortzetting na Kerstmis, of vrocgeren
aanvang der Begrootingsdiscussie.
„Voortzetting na Kerstmis zou ten
gevolge hebben, dat een allengs grooter
deel van het jaar aan de Begrootingen
werd besteed. Men kan het in andere
landen, als afschrikwekkend voorbeeld,
zien. Tegen do goede regels van ad
ministratie zou steeds zwaarder worden
gezondigd. En de eigenlijke wetgevende
arbeid, die toch reeds zoo treurig lang
zaam gaat, geraakte aldoor meer in
verdrukking.
„Vroeger beginnen dan? Stel het
bleek mogelijk, de schriftelijke gedach-
tenwisseling tusschen Regeering en Ka
mer, die ook voortdurend uitdijt, te
verhaasten en daardoor ennige dagen
vroeger aan te vangen wij vreezen,
dat het weinig zou baten. De aldus ge
wonnen dagen zouden al heel spoedig
weer verbruikt ziju: de stof is immers
eindeloos, en de spreeklust neemt toe.
Ook in dit opzicht is het staatje leer
rijk. Nemen wij slechts één sterk spre
kend voorbeeld. Hoofdstuk IX (Water
staat) moest zich 4 jaren vergenoegen
met 66, 66, 61 en 49 bladzijdeu. In
1903 kreeg het 130 bladzijden! Waarom?
Enkel en alleen omdat het toen in rang
orde eerder aan (Ie beurt kwam. Wel
een bewijs, hoe groot het uitzettings-
vermogeu is!
„Hoe dan uitkomst te vinden? Wel
licht zal een belangrijke veranderde
werkwijze noodig zijn. Het denkbeeld
is geopperd, een of meer vaste Be-
grootingscommissiën in te stellen. Ook
wordt aanbevolen verplaatsing van het
algemeen staatkundig debat naar het
Adres van Antwoord op de Troonrede.
Afgezien van dergelijke meer ingrijpen
de maatregelen, waarop wij wel eens
terugkomen, zouden wij het reeds een
groote vooruitgang achten wij wezen
er al vroeger op als iedere groep
in de Kamer in eigen boezem overlegde,
hoe door doelmatige verdeeling der rol
len tot beperking te geraken. Kon daar
bij komen een niet-officicel overleg tus
schen de groepen onderling in den
Duitschen Rijksdag vormen de leiders
der partijen een Seniorenkonvent dan
ware men nog iets verder.
„In ieder geval is tijdige ernstige
overweging hoog noodig, opdat de toe
nemende misère der laaste jaren zich in
1906 niet herhale."
De Vrjjz.-Dcm. constateert ten slotte
met ingenomenheid, dat zij, nadat haar
tafeltjes gaan zitten en daar Enrico meer
lust tot lezen dan tot praten scheen te
hebben, luisterde hij onwillekeurig naar
het gesprek van twee Engelsehe toeris
ten naast hem.
Klaarblijkelijk geloofden zij zich al
leen tusschen de menigte en 't kwam
niet bij hen op te denken, dat hunne
buurman die er zoo echt Italiaanse!
uitzag hun taal even goed sprak en
verstond als zijn eigene, waut zij spraken
zonder schroom over zaken, die een
Engelschman niet gewoon is in 't open
baar te bespreken.
„Maar in waarheid" sprak de jongste
met drift „ge kunt onmogelijk dien stel
regel handhaven. Gelooft gij niet, dat
we vooruit zijn gegaan, enorm vooruit
gegaan zijn in de laatste tweehonderd
jaar.
De toename der beschaving maakt dat
wij beter schijnen, dat stem ik toe,"
zeide de oudste, „maar toch geloof ik
niet dat het totaal van het bedreven
kwaad verminderd is."
Carlo luisteide oplettend want zijne
geheele natuur kwam in opstand tegen
die droevige leerstelling.
„En waarom behoeven wij naar voor
heen terug te zien," riep de jongste
van de twee uit. „Kijk eens hoe on
verschillig was men niet jegens de
lijdende menscheid en wat wordt er in
onze negentiende eeuw alnietgedaan,met
zijne onnoemelijke instellingen van lief
artikel reeds was geschreven, in De
Nederlander hetzelfde denkbeeld (dat
van een „Seniorenkonvent") geopperd
zag.
Het zal wel nooit worden uitgemaakt
wat Mark Twain op de hyperdwaze ge
dachte van zijn laatste boek bracht. Reeds
de bewering, dat de nauwelijks aan het
oerschlamm ontwassen Adam een dagboek
zou gehouden hebben, overtreft in dwaze
originaliteit veel, zoo niet alles, wat Twain
tot heden toe aan dwaasheden leverde.
Adam's Diary is dan ook een succes,
waartoe evenwel niet weinig bijgedragen
wordt door de teekeningen door F. Stroth-
man ter illustratie van dit merkwaardige
boek geleverd. In afwijking van vele
artiesten, die Adam afbeelden overeen
komstig het tegenwoordig aanzien van
den mensch, maakte hij er iets als een
Assyrischc figuur van.
Eva werd onder zijn handen een zacht
zinnig, langharig wezen, beminnelijk, en
met iets van die verbazing in de oogen,
die aan de eerste vrouw inhaerent ge
weest moet zijn. De jeugdige Caïn werd
onder de hand van Strothman een
treurig maar waar! een universeele
figuur.
De titelpagina geeft Adam te zien, hoe
hij de eerste bladen van zijn dagboek
begint; beitelend met een stuk steen als
hamer, en in tegenwoordigheid van alle
dieren van het Paradijs, wien de zacht
moedigheid uit de trekken straalt.
Maandag.
Het nieuwe wezen met zijn lange haar
is voortdurend bij mij. Overal waar ik
ga volgt het mij. Ik houd daar niet van.
Ik ben niet gewoon aan gezelschap. Ik
wou liever, dat het maar bij de andere
dieren bleefDonkere lucht!Ik
denk dat we regen krijgen. We? Waar
haal ik dat woord vandaan?O, ja,
het nieuwe wezen gebruikt het steeds
Dinsdag
De waterval is een van de mooiste
dingen op het hcele landgoed. Het nieuwe
wezen noemt [het Niagara Falls. Waarom
weet ik niet. Het beweert dat het er
uitziet als de Niagara. Doch dat is nog
geen reden. Het is niets dan eigenwijs
heid en domheid, als het zoo redeneert.
Het nieuwe wezen heeft voor alles een
naam, voordat ik er tegen kan protestee
ren en dat zegt het er altijd bij,
dat 't er zoo uitziet. Daar heb je bijvoor
beeld de dodo1), 't Ziet er uit als een
dodo. Maar dan zie ik er ook uit als
een dodo.
Woensdag.
Een schuilplaats voor den regen ge
bouwd! Het nieuwe wezen wilde er ook
in; toen ik hot eruit wilde duwen begon
er water te komen, uit de gaten waaruit
het kijkt. Het veegde dat water weg met
den rug van zijn pooten en maakte een
geluid, zooals andere dieren ook wel
maken als ze verdrietig zijn Ik wou
dat 't niet praten kon;'t praat altijd. Nu
vlak aan 't eene dan vlak aan liet andere
oor! Dat is lastig, vooral voor mij, die
slechts gewend is aan ver verwijderde
geluiden
Vrijdag.
Ze gaat maar door met namen geven.
Ik had een mooien naam voor het land
goed: Hof van Eden. Particulier noem
ik het nóg zoo. doch niet meer in het
publiek. Het nieuwe wezen zegt, dat het
met zijn rotsen en wanden niets lijkt op
een hof. Het ziet eruit als een park en
dadigheid, zijne zendingen en zijne
hospitalen."
„Waar, zeer waar," hernam de oudste
bedaard, „een golf van liefdadigheid
gaat over on9 henen; er wordt veel
gepraat over goed doen; zelfs ik erken
't gaarne, veel goed gedaan, en toch is
er niemand, die geneigd zou zijn het
leven te leven van den Gekruisigde.
De jongste man zweeg. Tot hiertoe
was hij altijd met een antwoord gereed
geweest, nu verviel hij in diep gepeins.
Ook Carlo Donati was door die woorden
getroffen. Zij vielen pijnlijk op zijn
uitbundig geluk, op zijne vroolijke voor
gevoelens. Hem waren de meeste van
de gewone twijfelingen van een minnaar
vreemd gebleven; hij was bijna zeker
van de liefde van Francesca Britton, en
reeds had hij de toestemming van
kapitein Britton om zijne liefde aan haar
te openbareu op voorwaarde, dat hij er
inee wachten zou tot zijne opvoeding
was voltooid.
Nu was zijn proeftijd geëindigd en
binnen weinige dagen, neen, misschien
binuen eenige uren, zou Francesca de
zijne zijn. Zou hij op dezen dag juist,
't kunnen verdragen, dat er een wolk
opkwam aan den hemel van zijn geluk.
Zijn hemel was zoo helder, zijn leven
was zoo gelukkig, zoo succesvol geweest,
dat de gedachte aan een naderend
onweer, dat zijn horizon kon verduisteren,
reeds een kwelling voor hem was.
daarom noemt ze het Niagara Falls Park.
Ook heeft het een bordje gemaakt:
verboden op het gras te loopen.
Ik ben niet zoo gelukkig meer als
vroeger!
Zaterdag.
Het nieuwe wezen eet te veel ooft.
't Zal niet lang meer duren of we komen
te kort. Weer dat „we"! Het is mistig
buiten. Ik ga niet uit. Het nieuwe wezen
wel; hot praat voortdurend. "Vroeger was
het hier zoo rustig.
Zondag.
Eindelijk door de week heen!
De Zondag wordt me hoe langer hoe
zwaarder. In November jongstleden is
hij uitgekozen als rustdag. Vroeger had
ik eigenlijk zes rustdagen in de week.
Van morgen was het nieuwe wezen bezig,
appels te plukken van den verboden boom.
Maandag.
Het nieuwe wezen zegt, dat zo Eva
heet. 't Vind het goed! 't Zegt dat ik
dien naam gebruiken moet als ik hebbeu
wil dat ze komt. Ik antwoordde dat die
naam dan overbodig was. Die opmerking
maakte indruk op haar; het is dan ook
werkelijk een goede opmerking, die wel
te pas kan komen. Het zegt ook, dat
het geen „het", maar een „zij is. 'tKan
me weinig schelen, wat het is, het of
zij ware me totaal onverschillig als ze
haar eigen weg wilde gaan en haar
mond hield.
Dinsdag.
Ze heeft overal op het landgoed bordjes
gehangen met akelige namen.
Naar den afgrond.
Naar het geesten eiland.
Naar den kelder van de winden:
enz. enz.
Ze beweert, dat het park een aardig
zomerverblijf zou zijn. Vat is dat voor
een ding?
Kletspraat, natuurlijk.
't Best is haar niet te vragen, want ze
heeft een passie voor taalkundige uitleg
gingen.
Vrijdag.
Ze heeft me gesmeekt om niet meer
van den waterval te varen. Vaarom
niet? Waarvoor dient die waterval
anders? Zij beweert, dat ze alleen ge
maakt is voor 'tmooi, net als de masto
donten en de neushoorns. Ik voer over
den waterval in oen ton. Ze vond het
niet goed. In een waschkuip! Ook
niet goed In een pak van vijgeblaren.
Dat bedierf natuurlijk in het water.
Dadelijk een lange preek over mijn
onbezonnenheid Ik heb werkelijk
behoefte aan verandering van lucht.
Zaterdag.
Dinsdagnacht ben ik weggeloopen.
Twee dagreizen ver maakte ik een nieuw
huisje voor den regen. Doch zij joeg
me na en vond me met behulp van een
beest, dat ze getemd heeft en wolf
noemt. Ze kwam binnen en toen maakte
ze weer dat akelige geluid en kwam
er weer water uit de gaten, waar ze
mee kijkt.
Ze houdt zich bezig met allerlei rare
dingen. Zoo wil ze te weten komen,
waarom die dieren, de leeuwen en tijgers
heeten, van gras en bloemen leven,
terwijl de soort tanden, die ze in den
bek hebben aanwijst, dat ze eigenlijk
elkaar moesten opeteu. Dat is natuurlijk
dwaas; want als je elkaar gaat opeten,
dan komt de Dood ook het landgoed
binnen. Tot nu toe gebeurde het niet,
wat wel jammer is, in zeker opzicht.
Zondag.
Rustdag
„Laat mijn geluk duren, laat 't blijven
bestaan," was zijn innerlijke uitroep en
als antwoord daarop hoorde hij weer de
woorden van den vreemdeling: „De
mcnsch is er niet méér toe geneigd om
het leven te leven van den gekruisigde."
Onwillekeurig keerde hij zich om, ten
einde den man te zien, die zijn rust had
verstoord, en hij zag een flink verstandig
gelaat, dat, niettegenstaande sporen van
diep nadenken en zware zorgen, eene
kalme en bedaarde uitdrukking had.
Door deze ernstige woorden was 't ge
sprek geëindigd en de vreemdeling riep
den kellner, betaalde zijn koffie, nam zijn
„Baedeker" onder den arm en stond op
om heen te gaan.
Carlo volgde hem met de oogen toen
hij 't restaurant verliet; hij gevoelde die
zonderlinge overtuiging, die iemand kan
overvallen, als een vreemdeling hem
belang heeft ingeboezemd, dat zij elkan
der in deze wereld of in een andere,
bepaald weder zullen ontmoeten.
Hij was zoo geboeid geweest door
't gesprek van de twee Engelschen, dat
hij niet op zijn vriend had gelet. Hij
had dan ook niet de verwondering en
teleurstelling gezien, die zich op Enrico's
gelaat afteekenden b(j 't lezen van een
artikel in de Piccolo. Wat stond er
toch in die korte regels, dat hem met
schrik vervulde. Waarom keek hij Carlo
zoo angstig en treurig aan, en las toen
de onwelkome tijding opnieuw.
Maandag.
Nu begrijp ik waartoe de week dient
om uit te rusten van de vermoeienissen
van den Zondag Dat is een goed
idée. Ze is weer in den verboden boom
geklommen Ik heb haar eruit ge
schud. Ze beweerde, dat niemand het
zag. Dat schijnt zo een rechtvaardiging
te vinden voor allerlei gevaarlijke dingen.
Het woord rechtvaardiging maakt indruk
op haar. Het is een goed woord.
Donderdag.
Ze vertelt me, dat ze van een rib van
mij gemaakt is. Dat is op zijn zachtst
gezegd twijfelachtig. Ik ben geen eene
rib kwijt Ze zit erg in de war met
den arend; hij wil geen gras eten en
zij zegt dat hij eigenlijk dood vleesch
moet hebben.
Maar we kunnen nu toch niet 't heele
werk van de voorzienigheid gaan over
doen, alleen ter wille van dien arend!
Zaterdag.
Ze viel in de sloot, toen ze zichzelf
zat te bekijken. Zo stikte bijna en be
weert dat dat onaangenaam is. En nu
maakt ze zich ongerust over de dieren
in het water ze noemt ze visschen.
Onlangs heeft ze er een aantal uit het
water gehaald en in mijn bed gelegd
om ze warm te houden. Herhaalde
malen heb ik de dieren waargenomen,
doch ik krijg niet den indruk dat ze nu
gelukkiger zijn dan in het water. Wel
houden ze zich in de laatste dagen
rustiger. Vannacht zal ik ze maar naar
buiten gooien, want ik vind het onaan
genaam om bij die beesten te liggen,
die zoo hcelemaal niets aan hebben.
Zondag 5).
RuBtdag.
Dinsdag.
Zo heeft nu haar zinnen gezet op een
slang. De andere dieren zijn wat blij,
waut ze was voortdurcud aan het proeven
nemen met hen. De slang kan praten
en dat geeft mij wat rust.
1) Adam teekent hier het portret van iets
dat een arend zou kunnen zijn.
2) Adam beitelt hier op ziju steen, hoe de
langharige Eva hem inderdaad nu aan het
reenter, dan aan het linker oor met kaar
stemgeluid vervolgt. Hij zet groote oogen
op en vlucht, Deze steen behoort onder de
meest welsprekende!
3) Inderdaad Adam beeltenis getuigt van
veel beslommeringen
4) Adam rekt zich uit liggende op een
rustbank, rookende een sigaar en lezende
de krant. Zijn Assvrische voeten rusten op
een Turkseh tafeltje. De klok slaat kwart
over twaalf.
5) Adam ligt' in een hangmat tusschen
twee vijgeboomen kringetjes rook te blazen
uit zijn havaua.
Vervolg en slot in het volgend nummer)
Bekend is het, dat het Duitsche lands
bestuur, vooral in Pruisen, op een aarts
vaderlijke manier voor de stoffelijke en
zedelijkebel angen zijnerouderdanen zorgt.
En de Duitsche Polizei heeft over 't
algemeen heel wat meer in de melk te
brokken dan onze Amsterdamsche „Kla
bakken" of dienaren vau den Heiligen
Hermandad. Niet altijd echter is haat-
optreden geheel in den geest der bevol
king, en een enkele maal wordt er zelfs
tegen haar optreden geprotesteerd.
Zoo b.v. nu in Berlijn, waarde politie
chef de openbare voorstellingen van
Isidora Duncan's dansschool heeft ver
boden, en dat niet wegens do minder
jarigheid der executanten, doch omdat
„Naar wij vernemen opent met Pink
steren het theatre Mercadante het seizoen
met het optreden van het operagezel
schap van den heer Merlino. Mevrouw
Morlino wier zingen in Amerika zeer
werd geroemd, zal ook hier prima dona
zijn.
Alle onverschilligheid was nu van
Enrico's gelaat geweken. Een vreeselijlce
tijding was dat voor zijn vriend en dat
deze bem juist heden zou ter oore
komen was voor hem onverdragelijk.
Hij zou ten minste zijn best doen om
het te beletten; eerst zou Carlo met
Miss Britton spreken en al ware het
maar weinige uren van onverstoord
geluk smaken. De gelegenheid te baat
nemend, toen zijn medgezel, de Engelschen
bij 't verlaten van 't restaurant nakeek,
scheurde hij de bock, die de onaange
name tijding behelsde er af en was op
't punt deze in zijn zak te stoppen toen
Carlo hem terug hield met de vraag:
„Wat is dat? Iets over onze examens?"
„Neen," antwoordde Enrico bedaard.
Ik zie er niets over. Ik heb alleen een
stuk papier noodig om die ellendige
kaartjes in te wikkelen, die, dank zij
je haast, alle los in mijn zak liggen."
Zoo sprekend pakte hij de kaartjes in
't papier met de slechte tijding en de
rest naar zijnen vriend schuivend, zeide
hij. „Neem dat maar mee, ik heb er
alles uit."
„En ik hoop er geen tijd voor te
deze zoo Adam-en-Eva-voor-den-val-achtig
gekleed waren, dat „het schaamtegevoel
door de ontblooting van hun lichaam niet
zoodanig werd ontzien als bedoeld is in
de wet van 1903". Slechts dan zullen
verdere voorstellingen toegelaten worden,
indien vermeden wordt dat borst, schou
ders en rug ontbloot zijn en voor de
kleedij andere stoffen gebruikt worden
dan die welke volkomen doorzichtig zijn.
Miss Duncan protesteert nu tegen dat
verbod van het dragen van „natuur-
kleeding", en heeft tal van sympathie
betuigingen ontvangen. En dat nog wel
midden in den winter, nu de drempels
plat geloopen worden door commissies voor
kinderkleeding! Ze denken zeker: „de
kleeren maken den man niet."
Dat zij de „vrouw" niet maken, bleek
dezer dagen nog in den Haag, waar volgens
de Avondpost, het volgende straattoo-
neeltje Zaterdag werd afgespeeld.
„Een juffrouw, nog niet tevredenmet
al het hemelwater dat ons de laatste
paar dagen zoo mild wordt toebedeeld,
gooit, iu de gang harer woning staande,
zoodat ze niet kan zien wie of wat er
aankomt, nog een emmertje water over
liet trottoir, net als een goedgekleede
juffrouw passeert.
Beduusd over het onverwachte voetbad,
staat de juffrouw als versuft te kijken,
van welke gelegenheid de andere ge
bruik wil maken om de deur dicht te
flappen.
In eens voelt de tot haar knieën natte
juffrouw geen nattigheid meer. Nog vóél
de deur geheel gesloten is, heeft ze haar
voet er tusschen en met een: „nee,
nakende zoo ben je niet van me af",
wringt ze de deur weer heclemaal open.
De juffrouw, nog met haar emmer in
de hand in de gang, protesteert met
recht tegen de qualificatie van „nakend",
daar ze zelfs zóo gekleed is, dat men
vruchteloos elders dan in Den Haag naar
zulk een gckleede gang-schrobbende
juffrouw zoeken zal.
Van weerskanten pakken de juffrouwen
nu uit en bewijzen daarmee dat het
spreekwoord: „de kleeren maken de
vrouw" uit den tijd is.
Natuurlijk is er een oploopje ontstaan
en men vermaakt zich kostelijk, verbaasd
over het arsenaal van scheldwoorden, waar
over beide partijen beschikken.
Schcldcnsmoê geeft eindelijk de natte
juffrouw de droge een klap in het gelaat,
welke handtastelijkheid de laatste beant
woordt met de eerste haar emmer tegen
de beencn te gooieq. Bij do poging om
het projectiel te ontspringen valt de half
natte juffrouw voorover op het trottoir,
onder luid gelach van de omstanders.
Als ze weer overeind' is gekrabbeld,
heeft de tegenpartij „'m gesmeerd" en
de deur dichtgegooid. Woedend geeft de
nu van modder druipende juffrouw nog
twee trappen tegen de deur, gepaard
met een paar „lieve" woordjes, die men
van zulk een net gekleede vrouw niet
zou verwachten, en vervolgt haar weg,
na eerst nog een slagersjongen, die haar
staat uit te lachen, „een lap op z'n
bakkes" gepresenteerd te hebben."
In den Haag moet je maar komen
om „sjiek" houten hammen en bij-de
hande vrouwen of meisjes.
Zoo deed dezer dagen in de bladen
het volgende sensationeele bericht de
ronde, dat later louter bleek een „foefje"
te zijn om eens ongestoord met vrijer-
lief te kunnen uitgaan.
Dat berichtje luidt als volgt:
„Bij een achtenswaardige familie werd
eenige dagen geleden de dienstbode door
een paar jongetjes gewaarschuwd, dat
hare moeder ziek was en gevraagd of
zij ten spoedigste thuis wilde komen.
hebben", zeide Carlo lachend. Hij nam
't echter aan, stak 't in zijn zak en stond
op om weg te gaan.
„lot den stal ga ik met je mee",
zeide Enrico. „Volg nu mijn raad en
rijd bedaard naar huis. Als gij in
zoo'n koortsachtigen toestand zijt als nu,
zijt ge in 't geheel niet geschikt voor
een onderhoud met dien statigen ouden
Engelschman, op wien ge een goeden
indruk moet maken als aanstaande
schoonzoon.
„Wat een nonsens!" zei Carlo vroolijk
lachend.
„Verbeeldt je! een indruk maken?
Vergeet je dan dat hij al jaren naast
ons woont Hij kent me even goed
als jij.
„Dat is onmogelijk," zeide Erico glim
lachend, „wat mij betreft, ik heb je
onderwezen om te zijn zooals ge voor
je zelf zijt, zooals wij in Duitschland
zeggen. Wat nu dien ouden Engelsch
man aangaat, wandelt ge mot hem dan
loopt ge als op eieren, gij zijt hoffelijk
en beleefd, ge vergeet nooit dat ge hoopt
zijn schoonzoon te worden, en bovenal
ge zult nooit eens met hem twisten
dat vooral niet, totdat die hoop een
koude werkelijkheid is geworden.
Wordt vervolgd.