Stadsnieuws.
Allerlei.
Raadsverslag.
dig mogelijk te reorganiseeren, opdat
zij kan en zal beantwoorden aan de
bescheiden!ijk van haar gevraagde diens
ten: „Bewaking en bescherming van
personen en goederen, beveiliging dei-
maatschappij tegen het steeds driester
optredend geboefte".
De schrijver behandelt daarna „die
kweekplaatsen van misdrijf en onge
rechtigheid, waar de jongens als kind
binnentreden, om langzaam maar zeker
te worden gevormd, eerst tot snoeper,
later tot dief, eindelijk tot voor niets
terugdeinzende misdadigers."
„Het vorengesehrevene doelt te wijzen
op de vele beruchte schaft- en dieven-
keldcrs, waar de jongens de eerste
schreden zetten op het glibberig pad
der misdaad en wel op een zoo een
voudige wijze dat het inderdaad bijna
ongelooflijk is dat zóóvelen, aldus be
gonnen, reeds binnen enkele jaren tot
de geroutineerde jongens behooren, van
wie men, ware het niet zoo diep treurig
en ernstig, zou kunnen zeggen „Gum
laude gepromoveerd" 0111 dienst te doen
in de eerste rijen van het gilde beruchte
boeven. Met een enkel woord wil ik den
toestand schotsen. Het is avond, koud en
somber buiten, de jeugdige straatslijpers
slenteren in de buurt van die kelders en
weteu reeds dat daar beneden overvloed
heerscht, althans als ze geld hebben.
Een vriendelijk woord als „je mag je
wel 's warreme" is meestal voldoende
om eene afdaling in de mijn te doen
volgen, alwaar oog en reuk zoo aange
naam worden aangedaan dat het verdere
van zelf volgt.
„Lekkere bokkes, hé jongens! Vers
gebakke, net as die spiering en voor 'n
prikkie, hoor! klinkt het uit den mond
van de geroutineerde lieden in wier
kelder reeds menig candidaat voor de
cel gevormd werd.
„Geen lood" is het bedremmeld ant
woord.
„En ruik 's dat brok kalleslever, alles
even vers, zeg ik je."
„Geen lood, zoo kaal as 'n...!"
luidt het antwoord opnieuw.
„Nou, jelui motte et zellevers wete,
voor poffe is het geen tijd, maar benne
jullie nou jongens om met een gerommel
in je ingewanden rond te loopen? Niet
dat ik jullie wil anzette tot het kwaje,
maar ik zeg maar as ze in je maag
knikkeren en je ziet dan hier in de
buurt die winkels met goed volgepropt,
dau weet je ook niet altijd of dat
zuivere koffie is cu betaald werk. En
as je zoo telkens hoort dat er een over
de kop is of hoofdpijn heit en de heele
rommel versneest (verkoopt beneden de
waarde) dan zeg ik maar en mens is
zen eigen zclvers het naaste en voor
dat je krepeert van beroerigheid zou ik
het wel anders wete. Maar avein en
mens zen zin en mens zen leve, rijk
wor je tog niet en het groote volk neemt
et ook zoo nauw niet. Wil jullie
's proeve, arremoeje kan ik slecht
zien".
Met graagte wordt de verstrekte ver
snapering aanvaard, de teerling is ge
worpen; de dilettant door de geroutineer
de schurken ingepalmd.
„Hebbe jelui gehoord van dat zaakie
laatst met „de looie pijp?" vraagt in
middels de „vriendelijke gastvrouw."
„Nee, zegge de jongens, terwijl zij
een schooner gelaat gezien. Iets van de
helderheid verdween echter bij de nadering
van kapitein Britton, een wolkje trok over
het voorhoofd en klaarblijkelijk kostte het
hem moeite tot het tegenwoordige terug
te kecren. De kapitein trad naderbij met
hem en stelde hem op zijne eenigszins
bluffende manier aan zijn broeder voor.
Mr. Britton werd door .te bevalligheid en
waardigheid van den Italiaan getroffen.
Hij reikte hem hartelijk de hand.
„Ik heb van u gehoord,Signor Donati,"
zeide hij vriendelijk. „Ik moet u hartelijk
geluk wenschen, want mij dunkt dat gij een
zeer gelukkig man zijt."
De Italiaan glimlachte, maarzoo droevig,
dat mr. Britton verwonderd en ongerust
werd, doch het gelukkige gelaal van
Franceses stelde hem gerust en had de
kapitein niet zooeven verteld, dat zijn aan-
staaude schoonzoon verdriet had?
„Ge moet allen meegaan en deu dag aan
boord van hot jacht doorbrengen," zeide hij
tot zijn broeder. „De giek wacht bij het
arsenaal. Kom. heb maar eeus medelijden
met mijne eenzaamheid. Signor Donati, ik
hoop, dat ge tevreden zijn zult met een
diner, maar de kombuis is zoo dich bij het
logies van het volk, dat de arme duivels
's nachts half gesmoord zouden worden als
ik laat at."
Na nog wat praten gingen zij alten naar
het arsenaal, waar de giek, een vierriems-
boot, bemand door netgekleede Engclsche
zeelieden, die in roode letters de naam van
het vacht op [hunne blauwe yerseys droegen,
hen wachtte. Mr. Britton plaatste zich aan
het roer, drong er op aan dat zijn broeder
naast Sibyl moest gaan zitten voor het
evenwicht van de boot, en zoodoende
kwamen de twee minnenden naastjelkander.
Sibyl kraaide van pret toen de riemen ge
lijkmatig in het water plasten.
„Oh, oom George!" riep. zij „hoegeluk
kig moet ge zijn met zoo'n bootje altijd tot
uwe beschikking, en al de mannen die zoo
flink doen wat gij zegt."
„Ah!" zeide rar. Britton lachend, „wacht
maar tot ge op de Pelgrim zijt." En zich
tot Carlo en Francesca wendend, zeide hij:
„Ik bemerk, dat ge die kleine reeds de
trotsche beteekenis van bet bezitten hebt
geleerd."
met eeu gevoel van welbehagen de hun
geboden tractatie verorberen.
„Nou dat mot je nog even hoorc.
„De looie pijp" is zooveel as'n beinaam,
hoe ie eigenlijk hiet doet niks ter zake
dat wete ze op de Prinsegracht weljas
ie niet uit logeeren is wil ie hier nog
wel is anloopc, laast zochten ze 'm
omdat ie verdagt was van zooveel as
'n zoodje kousen te hebbe gegapt en
die zou ie hier gebragt hebbe. Daar
kregen we opeens twee reserseurs 0111
zooveel als te inforrueere, maar je be-
greipt dat wc koud as steen ware en
toe de een zei: We hebbe 'm met '11
pak onder z'n arm hier in zien gaan
en zen „gabber" (de maat van den
rechercheur), krek eender et volhield,
toen zei 'k met 'n gerust gewete, dan
motte ze et em maar bewijze; ik heb
nooit an verrajers borste gezoge en as
de heere as et zoover komt mijn as
getuige late roepe dan zal ik bezweren
dat we 'm hier niet as 'n dief kennen
en toen de reserseurs vertelden dat ze
bij z'n liefje net zoo'n paar kouse in
beslag ltadde genome as de gestolen
kouse, toen zei ik, nou is er meer
geleik als eige, en die lieit Lien eerlijk
gekocht en betaald."
„Maar dat was toch erreg," zeggen
de jongens.
„Wel neen ik, heelemaal niet, da's
is juist et mooie van het zaakje. Toe
„de looie pijp" met de kouse hier kwam
om zooveel as te soepeecren, zoo as
de rijkdom dat noemt, zei mijn man
„de zaak is zoo zuiver als glas, nou ga
je van avond nog met je meid na de
zellefdo winkel en tracteert er op een
zoo'n paar kouse, je maakt een lang
praatje met den baas in de winkel zoo
dat ie jullie gauw heriunert as ie voor
mot komme as getuige om te bezweren
dat je met je Lien eerlijk bij hem eeu
paar kousen heit gekocht en betaald en
dan maken ze je niks. En zoo is het
krek uit gekomme; wel het gewone
verhoor maar et was een doodloopend
proces en de looie pijp werd vrijge
sproken".
„E11 de andere kousen", vragen de
jongens.
„Nou vraag je te veel", luidt het
antwoord, „ga liever do straat is op, je
bent nou met je maag 'n beetje op
streek en as je is wat moois gevonde
het, dan mag jelui het altoos hier late
kijko."
Zoo geschiedt en nog dienzelfden
avond hebben de jongens hun slag
geslagen als dief hun proefstuk geleverd,
zijn de baas en de vrouw van den
dievenkcldcr ruimschoots beloond voor
de tractatie, hebben een paar nieuwe
klanten in hun huis gelokt.
Zulke feiteD zijn geen fantasie, maar
werkelijkheid en menig recidivist, wan
neer hij deze regelen mocht lezen, zal
moeten erkencn dat hier de treurige
waarheid is geschetst, de toestand die
eenmaal de vloek bracht over zijn jeugdig
leven, zijne toekomst verwoestte."
Nadat de schrijver nog tal van andere
grepen uit het leven der misdadigers
heeft meegedeeld, waarbij hij klaarblijke
lijk meer het oog heeft op Amsterdam, gaa;
hij voort als volgt:
„Nu zal menigeen vragen welk verband
bestaat er tusschen dit geschrift en Frans
Rosier? En dan antwoord ik met volle
Francesca bloosde en glimlachte, en Carlo
scheen met aandacht een nog niet geheel
gereed schip te beschouwen, dat zij voorbij
voeren.
Glimlachend keerde hij tot de werkelijk
heid terug en zeide: „Ik denk niet dat het
noodig is u ons monsterschip te wijzen, gij
weet er waarschijnlijk meer van dan wij.
De scheepsbouwmeester was gevleid door
ditcomplimenten|Francesca,denreusachtigen
vorm aanschouwend, trachtte belang te
stellen in het gesprek, dat zich tusschen de
heereu ontspon, en dat haar alleen om
Carlo's wil interesseerde.
De Pelgrim, een sierlijk jacht, ongeveer
150 tonnen groot, was ter eere van bet
feest evenals alle andere schepen gepavoi-
scerd. Een kleiner jacht lag er dicht bij ten
anker.
„Ze hebben mij verteld, dat onze buur
vrouw de „Aida" aan een Italiaanst-he
graaf of hertog- of zoo iets behoort", zeide
mr. Britton. „Herinnert ge je den naatn nog,
Oxenbery?
„Graaf Carossa, geloof ik, mijnheer," zeide
de bootsman.
„Graaf Carossa." riep kapitein Britton
mot een stralend gelaat. Die naam komtinij
bekend voor. Is het wellicht een kennis
van je, Carlo?
„Neen, mijnheer. Ik heb hem nooit ont
moet," zeide Carlo koel.
„Maar de naam is je toch wel bekend?"
„Het is inderdaad een welbekende naam,"
zeide Carlo, even koel.
Mr. Britton was een weinig in verwarriug
gebracht door dien koelen toon. Wist de
Italiaan iets van dien graaf, dat deze niet
tot eet strekte, of viel slechts de smaak van
den kapitein voor titels niet in zijn geest.
Zij waren nu langs zij van het yacht ge
komen en de kapitein, de graaf geheel ver
getend, begon dit speelgoed van zijn broer
te bewonderen.
„Een heel lief scheepje. George. Bepaald,
ik benijd het je. Wel Sibvl, wat denk je
er van. zullen wij de villa verkoopen en op
de golten gaan wonen. Carlo als ge op
dek komt. vergeet dan niet je hoed af te
nemen, 't is een doodelijke beleediging als °-e
het verzuimt."
Wordt vervolgd.
overtuiging: een zeer nauw verband nu
luce elarius is gebleken dat in ons klein
vaderland een berucht, gevreesd en be
kend sujet, na te zijn ontvlucht, circa
veertien dagen kan roudloopen, zioli in
vrij groote steden vertoonen, zonder ge
pakt of herkend te worden en dan voeg
ik er met vertrouwen aan toe: „onze
Recherche deugt niet," zij is niet be
rekend voor haar taak in moeilijke
gevallen, zij is of wordt niet gevormd
zooals het behoort, zij wordt te veel
belemmerd en beperkt in haar doen en
laten, zij mist de beschikking over de
noodige gelden. En nu heb ik niet op het
oog bepaalde personen, wensch niets te
kort te doen aan de erkende en gebleken
bekwaamheden van enkelen, maar in het
algemeen is de toestand absoluut ondeug
delijk, ja onhoudbaar. In de laatste jarcu
zijn in ons land de navolgende moorden
gepleegd, waarvan de daders tot heden
onbekend zijn gebleven: 2)
1) De moord op de 2 vrouwtjes te
Haarlem in Februari 1892; 2) de moord
op een weduwe te Gouda in April 1S92;
3) de moord op de dienstmaagd van den
heer Viotta te Amsterdam in Maart 1892;
4) de moord op L. F. uit Waalwijk, te
Drunen gepleegd in November 1894; 5)
de twee vrouwen van De Jong, verdwenen
in 1893; 0) de moord in het Asser Bosch
in 1895; 7) de moord op Paaschmorgen
1S94, gepleegd op een slager in de Cein
tuurbaan te Amsterdam; 8) de moord op
een slager te Enkhuizen in November
1894; 9) de moord op den slagerszoon
te Halfweg; 10) de moord op den heer
Brouwer te Doetinchem in October 1894
11) de moord op deu onbezoldigd rijks
veldwachter G. Homan te Vlodrop; 12)
de moord op den Groninger politieagent
Van Vliet, 8 Dcc. 1895; 13 de moord op
het kind Hoogsteden.
Het rijmpje
„Voor de politie blijft niets verborgen,
Weet zij 't vandaag niet,
[dan toch morgen„
geldt niet voor onze recherche. Zij weet
bijna niets; het toezicht op vreemdelingen
is nihil, hoort zij iets van dezen of genen
aanbrenger dan is het toeval, misdrijven
tegen personen in hoogere kringen blijven
voor haar verborgen. Zij beweegt zich
binnen de enge perken van de beleen-
huizen en die der opkoopers, kent, van
aanzien althaos, de bekende straatnimfen,
en die vrouwen exploiteerendc Duitschers,
inaar een ruimere blik in het woelige
stadsleven is haar vreemd, zoodat zij,
niets ziende, ook niet kan komen tot het
combineeren van feiten die kuuuen leiden
tot eene conclusie. Dit euvel nu te ver
helpen is mijn doel en wel langs den
volgenden weg."
Onze plaatsruimte laat niet toe uit
voerig stil te staan bij do door den
schrijver aanbevolen hervormingen; wij
bepalen ons tot zijn slotwoord
„Zoolang wij ons niet verheugen in
het bezit eener politiewet, kunnen wij
daarom toch een goed georganiseerde
politie hebben, wanneer de hoofdambte
naren degelijke mannen zijn, die niet
kleingeestig zoeken naar twistgeschillen
over de vraag: waar is de grens tusschen
mijne justitioneele bezigheden en die uit
sluitend ten dienste der gemeente, maar
eenvoudig erkennen twee boven hen ge
stelde machten, de Justitie en den Bur
gemeester.
Ik meen te mogen besluiten met den
wensch, dat mijne beschouwingen iets
zullen bijdragen tot verruiming van den
blik op de bestaande toestanden van hen
die met macht of gezag bekleed, kunnnen
medewerken tot verbetering, opdat de
Politie in Nederland worde wat zij behoort
te zijn. Eenvoudig wat betreft inrichting,
geen „papieren" politic, maar berekend
voor hare taak in den schooneu strijd
tegen ongerechtigheid 011 misdrijf."
21 Deze lijst is verre van volledig.
Red.
Reeds eerder hadden we gelegenheid
te wijzen op den eigenaardigen stijl,
waarin sommige advertenties zijn gesteld,
maar vreemd, r medcdeeling, dan we nu
in een der Amsterdamsche bladen vinden,
hebber, we nog nooit onder de oogen
gehad. Daar ziet men nl. de kennis
geving, dat wegens ziekte in de familie
de 25-jarige echtvereeniging niet zal
plaats hebben.
't Is natuurlijk mogelijk, dat we hier
met een naargeestige en sombere profetie
te doen hebben, maar naar alle waar
schijnlijkheid is het toch zoo niet bedoeld,
immers waarvoor zon men die adver
tentie dan hebben geplaatst?
Zekerheid hebben we echter niet,
want men is, tegenwoordig juist anders
om als de jachthonden en staat voor
niets.
Zoo bereikte ons b.v. het volgende
verhaal uit Amerika, over een rijk
financier, den heer Thomas Kiley, iemand
die in Brooklijn als groot philanthroop
bekend staat en daar nu sinds eenige
dagen het onderwerp is van aller buiten
gewone belangstelling.
Men vertelt van hem het volgende:
Ilij was tweemaal gehuwd. Zijn beide
vrouwen had hij geïnstalleerd in twee
vlak bij elkander gelegen huizen en aan
beiden had hij wijs gemaakt, dat hij
eeu tweelingbroeder bezat, die naast
hom woonde, dien hij negeerde en die
sprekend op hem geleek.
Zelfs in de wereldstad New-York kon
dat wonderlijk brutale optreden niet
geheim blijven en toen dezer dagen de
kruik brak, verdween Kiley met een
zijner vrouwen. Hij moet op weg zijn
naar Europa.
Men zij dus voorzichtig, wanthet
verhaal komt uit Amerika.
En we zijn zoo langzamerhand al
door ervaring wijs geworden, en weten,
dat er in het land van Columbus heel
rare dingen gebeuren, maar vaak nog
wonderlijker zaken worden verteld.
Trouwens in ons eigen landje, ja
zelfs op het platteland en nog wel in
achtbare vergaderingen van „vroede
vaderen" kan men soms ook eigenaardige
praatjes hooren. Men leze b.v. het
volgende raadsverslag uit do Purmoren-
der Crt.
Het tooneel der handeling is de
raadzaal van de gemeente Oosthuizen.
De heer Schotsman. De Woningwet,
mijnheer de voorzitter, legt ons de ver
plichting op, om 't faccaliën-vraagstuk
ook in onze gemeente eens onder de
oogen te zien.
De heer Brunnc, wethouder. Er staat,
geloof ik, geen tijd van invoering daar
voor in de wet aangegeven.
De heer Schotsman, 't Dient toch be
handeld te worden.
De voorzitter. Zeker moet daaraan
gevolg gegeven worden, doch dit punt
is wel 't moeilijkste vraagstuk in de
Woningwet.
We zouden wel willen afwachten, of
er eerst meerdere gegevens komen;
want dan zullen we de gemeente-ver
ordening ook moeten herzien.
De heer Schotsman. Dat is dus uit
stellen; doch 't zal er toch eenmaal toe
moeten komen.
Mijn bedoeling, mijnheer de voorz.,
is meer, hoe er in dit opzicht met de
nieuw te bouwen woningen moet worden
gehandeld.
De voorzitter. Sedert meer dan 'n
halve eeuw worden de faecaliër.
in de slooten afgevoerd. Men is daar
zóó aan gewoon geraakt, dat 't hoogst
moeilijk zal zijn, om die zaak aan te
pakken, zooal6 de wet dit eischt.
De heer Schotsman. Dit is 'n slecht
gekozen voorbeeld, mijnheer de voor
zitter, we mogen zoo iets toch niet als
argument gebruiken, om daardoor de
wet krachteloos te maken.
De heer Eijssen. Als er 'n tonnen
stelsel moet ingevoerd worden, dan zou
ik dit afschuwelijk vinden, tenminste
in de dorpen. In de steden kan dat
niet anders. Maar ik zou zoo'n ding
niet in 111'n huis willen hebben!
De heer Peereboom. Maar, mijnheer
de voorzitter, hoe moet dit dan met
den heer Lebbing; die bouwt 'n geheel
nieuw huis, dat van alles in dit geval
is afgesloten.
De heer Eijssen. Wel dan moet ie
't maar op de p doen!
De heer Peereboom. Ik vraag u
nogmaals, hoe moet die man dat dan
redden?
De voorzitter, 't Is geen verkwikke
lijke zaak op 't oogenblik, doch ik zou
zeggen, dan moet ie 't maar in den
tuin laten werpen en er inert van maken,
zooals dit b.v. te Heemskerk over de
tuinen wordt geworpen!
De heet Peereboom. Nou, da's óók
wat moois!
De voorzitter, 't Faecaliën-vraagstuk
is wel reeds 'n punt van bespreking
geweest in onze vergadering van B. en
W. doch 't blijft 'n hoogst moeilijke zaak,
om daarvoor 'n goede oplossing te vinden.
Heeft één van de heeren nog iets?
Niemand vraagt meer 't woord.
Nu, dat is geen wonder, waar zooveel
wijsheid is verkondigd, zijn alle verdere
besprekingen overbodig!
Vergadering van den Raad der ge
meente Amersfoort op Dinsdag den 27
Maart 1906 des nam. ten 1uur.
De Voorzitter Jhr. J. W. A. Barchman
Wuytiers opent ten kwart voor 2 de
vergadering en verzoekt den Secretaris
Mr. Dr. J. G. StenfertKroese de notulen
te lezen der vergadering van 13 Maart
1.1. die werden vastgesteld, zooals zij
waren ontworpen.
De zitting werd bijgewoond door 16
van de 17 leden. De heer Rolandus
Hagedooru was zonder kennisgeving af
wezig.
De Voorzitter doet mededeeling der
ingekomen stukken:
le Missive van Z. Ex. den Minister
van Binnenlandsche zaken, waarbij de
tijdelijke benoeming van den leeraar
H. Corver wordt goedgekeurd.
Aangenomen voor kennisgeving.
2e. Besluit van Ged. Staten, inhou
dende de goedkeuring van het primitief
kohier der Inkomstenbelasting.
Aangenomen voor kennisgeving.
3e. Idem tot goedkeuring van het
raadsbesluit tot wijziging der begrooting
voor '06.
Aangenomen voor kennisgeving.
4e. Idem tot goedkeuring van het
raadsbesluit tot wijziging der verorde
ning „Personeel lager onderwijs".
Aangenomen voor kennisgeving.
5e. "Verslag van de Gezondheidscom
missie over '05.
Ter Secretarie ter inzage van de leden.
6e. Verzoek van den leeraar aan het
gymnasium A. M. Kollewijn Nz., om
met ingang van 1 Sept. e.k. te worden
ontslagen en 0111 pensioen.
Naar B. en W. om advies,
7e. Verzoek van twee schildcrsgezellen-
vereenigingen 0111 den minimum I0011-
standaard met 3 ets. per uur te ver-
hoogen.
Naar B. en W. om prae-advies.
8e. Bericht van Mr. A. van Traa, dat
hij zijne benoeming tot lid der commissie
van toezicht op het Midd. Onderwijs
aanneemt.
Aangenomen voor kennisgeving.
9e. Een schrijven van den heer J.
A. Hassing om restitutie den som lot
waarborg ter bekoming van muntgas.
Niet voor behandeling vatbaar, als
zijnde op ongezegeld papier.
10e. Een adres van den Heer W. H.
van Haselen om hem te benoemen tot
Gem.- veearts en keurmeester van vee
en vleesch.
Te behandelen bij punt 1 der agenda.
11e. Adres van den heer Schoonder-
beek, 0. a. tot aanleg van een trottoir
aan den Ilooglandschenweg.
Naar B. en W. om prae- advies.
12e. Verzoek van do onderwijzeres
M. C. van Olden ont 3 maanden ver
lenging van verlof.
De Voorzitter deelt mede, dat
eene geneeskundige verklaring is over
gelegd, waaruit blijkt, dat verlenging
van verlof noodzakelijk is, waarom
spreker dit voorstel spoedeischend ver
klaart, waartegen geen der leden bezwaar
maakt. Het verlof wordt daarna z. h. st.
verleend.
13c. Een adres van den heer J. C.
Snouck.
Te behandelen bij het desbetreffend
punt der agenda.
Het adres is pas ingekomen.
14e. Een schrijven van den heer dr.
J. H. Moll, e.a. dat zij aan Hare Majesteit
vernietiging hebben gevraagd van het
raadsbesluit van 13 Maart j.l., inzake
pensionneering van leeraren H. en M. on
derwijs.
Aangenomen voor kennisgeving.
Waarna de agende aan de beurt van
behandeling komt.
1. Benoeming van eeu tijdelijk keur
meester van het vee en vleesch (vacature
A. Overbosch).
De Voorzitter wijst weth. Cclosse
en den heer Van Beek als stembureau aan.
De heer W. II. van Haselen, veearts,
alhier, wordt met algemeene stemmen
benoemd.
De lieer Plomp verzoekt bij de
definitieve aanstelling eene oproeping te
doen.
De Voorzitter zegt dit toe.
2- Voorstel van B. en W. betreffende
periodieke verhoogingen van de salaris
sen van de leeraten B. D. Best, I. M. J.
Hoog, J. M. Thiol, J. C. A. Ilavinga
(met adviezen).
Z. d. en z. h. st. conform het voorstel
besloten.
3. Voorstel van B. en W. betreffende
twee adressen van de maatschappij
„Amersfoort" in verband met den aanleg
van twee wegen op den Berg (met
adviezen).
De heer Plomp heeft uit de
stukken gelezen, dat er de eerste jaren
geene huizen aan die twee wegen zullen
gebouwd worden. Spreker wenscht
daarom eene afwijzende beschikking.
De Voorzitter merkt op, dat
wanneer aan de verordening voldaan is,
men toch de wegen moet overnemen,
ook al wordt voorzien dat daaraan niet
gebouwd zal worden.
De heer Plomp had gehoopt,
dat daar huizen zouden komen. Er zijn
reeds verscheidene wegen overgenomen,
waaraan geene huizen staan. Men moet
nu met dit stelsel breken. We krijgen
wel het onderhoud, doch geen enkel
voordeel. Spreker blijft er dan ook voor
het voorstel niet overnemen.
De heer Hamers ondersteunt dit.
Weth. Visser merkt op, dat, wan
neer we de wegen niet overnemen, we
dan op gevaarlijk terrein komen. We
kunnen dan de aanvrage om te bouwen
weigeren, maar spreker gelooft niet, dat
we dit kunnen volhouden Ik geloof,
dat al wordt er niet aan de wegen
gebouwd, dat wc ze toch moeten over
nemen. De wegen worden alleen be
wandeld. De grootste onkosten zullen