No. 29.
Woensdag 11 April 1906.
3e Jaargang.
Wees U Zelf
Een gedlaslerlijK. siuH
Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken
Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER".
t
Betsy Perk.
FEUILLETON.
Dolende Ridder.
„Ouwen Dags gekeuvel".
Verschijnt
Wteoidsgi en Zaterdags.
DE EEMLANDER.
Bureau
Hendrik van Viandenstraat 28.
Abonnementsprijs
Per jaarf 3.00
Franco per post- 3.50
Per 3 maanden- 0.75
Franco per post- 0.90
l'rljs der advertentt£u
Van 1 tot 5 regels0.40
voor iederen regel meer0.08
(Bij abonnement aanmerkelijke korting.)
„Er is ook verootmoediging noodig
vanwege onze zonden voor het aange
zicht Gods. Zonden en ellende hangen
onverbrekelijk samen. En al moeten wij
ons wachten, bijzondere kastijding toe
te schrijven aan bijzondere overtredin
gen, toch is het goed, wanneer de Heere
in Zijn oordeelen tot ons spreekt, de
hand in den boezem te steken en te
vragen: is er ook oorzaak'?
„Er geschiedt niets bij geval. Elke
ramp is door God gezonden, die over
zee en winden gebiedt. God is nl. in den
storm, en Hij is ook in den watervloed.
En dan is het goed, indien wij niet al
leen hooren het bulderen van den wind
en niet alleen zien op de geweldige
kracht der wateren, maar dat wij ook
Hem aanschouwen, die op winden en
golven als op zijn strijdwagen op u aan
rukt, en die niet te weerstaan is, dan
door een schuldbelijdend volk, hetwelk
de knieën buigt en zich voor Hem ver
ootmoedigt.
„Zeeland is een land van zware onge
rechtigheid. Hoe hebben ook hier in de
laatste jaren de hartstochten gewoed,
toen de prikkelen en nagelen
van Gods heilig woord weer
wat dieper in de v o 1 k s-c o n-
sciëntie werden ingedrukt on
der een christelijk bewind. Wij
hebben angstige jaren doorleefd. Er was
een dronken woede tegen de geopen
baarde rclige, die weer macht scheen
te krijgen over liet leven van ons Nedcr-
laudsche volk. Gij werdt soms bang, als
ge de uitingen vernaamt in pers en
gesprek, waarmede men den koers van
het bcwindt heeft gevloekt. Er zijn God
tergende ongerechtigheden geschied.
En soms beklemde de vrees wel eens
het hart, of op die gruwelen niets moest
volgen, dat noodlottig was voor ons
volk.
„Die vrceze bleek niet ijdel. Opmerke-
De dingen, die men het beet weet, zijn die
welke men niet van anderen geleerd heeft.
Uit het Engelseh
van
EDNA LYALL.
27.
En toch, hoewel nog buiten zich zelf
van toorn, was hij zich bewust van een
innerlijke stem, die hem tot vergiffenis
aanspoorde. Dit denkbeeld deed hem
verachtelijk lachen, toen hij zijne brie
ven adresseerde en van zegels voorzag.
Wat! móest hij iemand vergiffenis
schenken, die zoo groot ongelijk had?
Hij had nooit te voren gevoeld, hoe
moeielijk het is om te vergeven, wijl
hij van van nature edelmoedig en zaclit-
gcaard waf, doch kapitein Britton had
hem diep gewond. Woorden, die aan
een oppervlakkige kennis gemakkelijk
te vergeven waren, schenen niet te
lijk althans is het zeker, dat vlak na
den uitslag dor verkiezingen, over Zee
land een onweer heeft gewoed, en dat,
naar men zegt, dit onweer den aardap
peloogst deed mislukken.
„Men heeft dag en nacht, week uit
week in, in een deel van Zeeland ge
bruld: „het is Pompe of verzuipen",
en het heeft nog niet opgehouden te
regenen van September tot Maart. En nu
die watervloed, waarin een groot deel
der volkswelvaart verdronk! Zal ons
volk het zien, het opmerken, en zich
bekeeren, zich verootmoedigen voor
God? Het is te vreezen van niet. God
slaat, maar men voelt liet niet. Men
schrijft liet aan allerlei oorzaken toe,
maar niet aan Hem, die de roede be
steld heeft. Zoo konden er wel eens
zwaarder slagen vallen, als God eens
doortrok. We hebben zoovele gezegen
de jaren achter den rug. Geen oorlog,
geen pestilentie, geen misgewas. Maal
ais de wereld niet opmerkt, dat dan
toch het volks des Heeren, hoore en zie.
„Er is slapheid in de verootmoediging
voor God, en er is slapheid in het ver
trouwen op den Heere. Wij dwingen dei-
wereld geen eerbied af door de kracht
van ons ootmoedig geloof en door het
exempel van onzen heiligen wandel. Wij
hebben vaak veel meer van kemphanen
dan van geloofshelden. Er komt in de
rampen, die Gods ons zendt, eene ernsti
ge roepstem tot bekeering. Ook tot do
ongeloovigen. Maar vooral tot het volk
■lat den Heere vreest, en zijneu Naam
belijdt.
Trachte ieder voor zichzelf die roep
stem te verstaan. Opdat de Heere ons
verblijde na de dagen waarin hij ons
verdrukte".
Bovenstaand fraais, dat wij niet beter
konden doen, dan in zijn geheel aan
onze lezers voortzetten, is gevloeid uit
*1 Dit doelde op het anti-revolutionaire
Kamerlid Pompe van Mecrdervoort, te Zierik-
zeo, in Juni 1905, door den liberalen heer
Patijn vervangen.
vergeven aan een vriend, die hem van
jongs af had gekend. De herinnering
eraan maakte hem weer half krankzin
nig van woede. Hij duwde zijn stoel
terug en begon door de kamer heen
en weer te loopen, worstelend met
den demon van toorn, die hem be
machtigd had. Om Francesca's wille
had hij haar vader bijna alles kunnen
vergeven, doch eene zoo grove beleedi-
ging aan zijne liefde, die liefde, die voor
hem zoo zuiver en heilig en smetloos
was, was onvergetelijk.
Slechts langzaam en moeielijk kreeg
hij zijne zelfbehcersching terug. Hij
werd bedaarder en wendde zich af van
de kwellende herinnering aan de belee-
diging om zich kapitein Brittons gevoe
lens voor den geest brengen. Bijna
zonder drift begon hij die breedc groote
massa, dat verweerde, ruwe gelaat, met
zijne berekenende, verziende oogen en
breede mond te beschouwen.
Hoewel hij den kapitein tot nu toe
altijd had beschouwd als vriendelijk en
toegenegen, zoo had hij hem nooit veel
verfijnd gevoel toegeschreven, hij wist
heel goed dat de Engelschman alles
moeielijk vond, wat buiten zyn eigen
kring ging, en hij had zich zelf reeds
lang bekend, wat hij zelf Enrico's Rit-
ter niet zou hebben toegegeven, dat et-
in Francesca's vader een niet te mis
kennen onbeschaafdheid lag. Het was
dan ook slechts natuurlijk, dat de
de pen van eon zekeren Ds. Laman, te
Zierikzee, en opgenomen in het anti
revolutionair „Zceuwsch Kerkblad". De
anti-revolutionaire „Rotterdammer" vond
het zoo prachtig, dat zij het opneemt
om het aan hare lezers en ziclrzclve ter
overweging te geven. Enfin, over den
smaak valt niet te twisten.
Het zij ons vergund, hier ceuige kant-
teekeningen te maken. Als wij allen
onnoodigen omhaal wegnemen, dan blijft
van dit artikel niet veel anders over dan
dit: De Zeeuwen zijn door God met
watersnood gestraft, omdat in Zierikzee
de anti-revolutionaire heer Pompe uiet
herkozen werd, maar vervangen dooi
den liberalen heer Patijn. Die het weet,
moet het maar zeggen. Welk anti-revolu
tionair was het ook weer, die 'n twintig
jaar geleden beweerde, dat het manne
lijk oir van het huis van Oranje was
uilgestorven, omdat God vertoornd was
over den liberalen regeering in Neder
land?
Hier heeft het oude spelletje plaats.
Juist weer één van die mannen, die
God heet in alles te kennen en te er
kennen, vraagt bij eene groote ramp
niet: (wat hij toch zeker moest doen,
als zijne erkenning van de souvereini-
teit Gods op elk gebied meer ware dan
eene belijdenis der lippen) „Heere! wat
heb ik gedaan?" maar begint met uit
te gaan van het axioma, dat deze straf
op iedereen toepasselijk kan wezen, be
halve op hem zeiven. Hij herinnert aan
Dickens' welbekende dame, die zoo bij
zonder gesticht uit de kerk kwam, om
dat alle vermaningen van den predikant
zoo bijzonder toepasselijk waren op al
hare vrienden en kemiissen.
En dus wordt God maar weer ver
laagd tot politiek instrument. Dat nu
juist het district, dat den heer Patijn
afvaardigde van de ramp verschoond is
gebleven, was zelfs in deu gedachten-
gang van dezen stumper geen beletsel,
om zijne stelling vol te houden.
kapitein de werkelijke reden van zijn
stap niet begreep en er oen onware
eden voor zocht. Wel zeker, dat
alles was zeer natuurlijk. Daar had hij
op bedacht moeten zijn. Deze bemer
king bracht hem nader tot vergiffenis.
De nacht was nu bijna voorbij, doch
van slapen was in zijn tegenwoordige
toestand geen sprake.
Hij begon het huis te doorloopen en
te zien welke dingen hij niet wilde
verkoopen, eenige waren te kostbaar
om te verliezen en zou Enrico voor
hem bewaren, andere klein genoeg om
als eeu souvenir aan het huis mede te
nemen op zijne reizen. Toen hij naar
zijne slaapkamer ging, viel zijn oog op
zijn vaders zwaard, dat boven de schoor
steen hing, waaronder een kinderlijk
devies van hem zclven, een gouden
schild, waarop in roodc letters de namen
waren geschreven der veldslagen, waarin
't zwaard was gebruikt. Aspromonte,
was in groote letters in de rondte langs
de zijden geschreven en viel helder in
't oog.
„Hiervan zal ik niet scheiden", zeide
zij bij zich zeiven terwijl een rilling van
liefde en eerbied hem overviel, die alle
boosheid en haat doodde. „Wellicht
heo ik in mijn tooneelgarderobe een
zwaard noodig en zoo zal 't nog ge
bruikt worden om Nita te beschermen.
Voor den kapitein zou het heiligschen
nis zijn, het op 't tooneel te gebruiken
De Gencstet leeft nog altijd mot zijn:
Daar is geen priester die Hem verklaart,
maar Hem zoekt niemand vergeefs op
aard. Maar de God, dien Dominee La-
man ons vertoont, staat nog beneden
Laman. Goethe heeft eigens gezegd, dut
ieder menscli zichzelven dat beeld van
God vormt, waarin hij zichzelven terug
vindt. Als dat zoo is, dan arme Laman!
Het coalitie christendom kan ook weer
in dezen dominé prat gaau, op een
eigenaardig prediker Yan Christus' leer.
Van een prediker van die leer, zou
men minstens verwachten, dat hij bij
zoo'n ramp, als Zeeland getroffen heeft
mccsnelde naar de plaats des onheils
om te redden, wat te redden was, of
als dat minder met geaardheid en per
soonlijke eigenschappen overeenkwam,
dat hij dan zich aan het hoofd zou stel
len van hen, die deu nood lenigen willen
met gold; neen, deze predikant begrijpt
Jezus' leer anders, die heele watersnood
is hem welkom, hij slijpt eene punt aan
zijne pen, om er de liberalen de schuld
van te geven, en dankt God dat hij
niet is als deze.
Hoe lang zal het duren, eer onze
vromen begrijpen, dat het type-Laman
bij de tempelzuivering het eerst zou
zijn uitgedreven.
Wij vertrouwen, dat tal van predikan
ten van orthodoxe richting het geschrijf
van Ds. Laman ten strengste zulleu ver-
oordeelen, en hopen, dat één van hen
den moed zal hebben, daarvan iu het
openbaar blijk te geven.
In de Nieuwe Arnhemse li e
Courant vinden wc onderstaande, de
Redactie van dat blad ter overneming
aangeboden „in dankbare herinnering
van vóór drie jaren." Het is het eerste
hoofdstuk uit de „Gedenkschriften voor
en toch zal het mijn fout zijn als 't
minder eervol is dan aspromonte".
Zijne gedachten keerden terug tot die
laatste levendige herinnering van 't too
neel aan zijn vaders sterfbed en een
gloed van heiligen eerbied doorstraalde
hem als hij opnieuw die.gelofte aflegde
om dapper Toort te gaan als de ridders
van ouds in 't beschermen van de
zwakken en beproefden, om te leven
het leven van den Gekruisigde.
Toen kwam bliksemsnel de gedachte
bij hem op hoeveel hij te kort was ge
komen. 't Was zelfzucht geweest, zelfs
zijne opoffering; hij had slechts een
weinig van den vijand verdragen en bij
de eerste persoonlijke beleediging had
hij zijne kleuren neergehaald en zich
laf gedragen, herhaaldelijk laf gedragen,
al lijdende had hij gedreigd, gewond,
had hij getracht te wonden. Angstig
herinnerde hij zich die stroom van
hoonende woorden, dat woeste ant
woord, dat hem was ontsnapt, en
toch was er Een, die de vreeselijkste
beleedigingen stilzwijgend had verdragen,
en hij had gezworen dat hij diens Leven
wilde navolgen. In plaats daarvan was
hij vertoornd geworden over een onrecht
vaardig oordeel en was hij doldriftig
geworden door eenige woorden, gesproken
door een man, die eveneens door den
duivel van trots en boosheid was bezeten.
Hoe zou hij weerstand kunnen bieden
aan de moeielijkheid van 't leven in
mijne vrienden" van Betsy Perk, die
dezer dagen plotseling te Nijmegen over
leed.
Vit:
Gedenkschriftenvoor mijn vrienden
door
BETSY PERK.
Ruim veertig jaar geleden ging er in
een Spectator-Vergadering een juichtoon
op, ter eere van mi-, Vosmaer, omdat hij
een nieuw woord had gesmeed in:
„Opdoemen". Zoo werd me verteld en
B. P.'s jonge, frissche pen, hoe vaak had
zij hctzelfdo woord reeds neergeschreven!
Trouwens een beginling kon kwalijk ge
huldigd worden om de verrijking onzer
taal met nieuwe woorden. Dit begreep ik,
en heel de XXste zal het nog duidelijkor
zijn, nu er, bij pennen van dozjjnen voor
lichters in het Rijk der Tale, dagelijks
nieuwe woorden worden gesmeed en zon
der eenige voorbereiding hoegenaamd,
den alles aannemenden lezer voorgelegd;
zoodat deze, nog behoorende tot ovcr-
levers der XIX eeuw, wel moeten vragen:
Lees ik Hollandsch, ja dan neen! Hoe
liet zij. Na de opmerking van het gewicht
van een nieuw woord, beproefde ik toch
nooit onze taal te verrijken. Mijn pen
zou er me feestelijk voor hebbcu be
dankt. Zij gunde zich zelfs geen tijd,
de puntjes op de i te zetten, ja, van
lieverlee liet ze heel wat lettors onge
moeid. Vliegend als ze zich steeds voort
spoedde oui volgeschreven vellen te doen
groeien tot boeken,ten schrik aller
letterzetters.
't Geheim van dien drang kan ik thans
vrij verklappon, thans, nu mijn leven
voorbij heet. 't School in de pen zelf
daar zij allengs „Septuors" waardigheid
veroverde. Dat wil zeggen
Zij werkte onder zes of zeven schuil
namen. Onder heel die verschuiling
verbande zij elk vreemd woord; liet de
kritiek maar rondscharrelen en nam
telkens als zij de kans schoon zag de
kritikasters bij den neus een verwaten
heid, die als ze uitlekte, B. P. ter dege
werd ingepeperd. Nu, die lui hebben
meer stof van uoode dan schrijvers „bij
de genade Gods". B. P. liet ben maar
pleizier hebben en de pen schreef on
vermoeid voort.
En nu. Geen wonder dat ik meer
Merlino's troep, als zijn hartstocht hem
reeds bij den aanvang overmeesterde?
In bitteren smart en zelfverwijt moest
hij lemen, wat wij allen te lecrcn heb
ben, dat „wij ons moeten kunnen
vernederen, geheel kunnen vernederen,
voor wij kunnen optreden als vrede
stichters.
Na een poosje werd hij aangegrepen
door een wensch, niet vreemd in elk
gewond soldaat, om nog eens van voren
af aan te kunnen beginnen. Zijn deel
in 't onrecht muest eerst goed worden
gemaakt, dat was even hard aL waar.
Hij twijfelde er aan of hij 't kon ten
uitvoer brengen, doch hij slaagde er iu
naar 't salotto te gaan en zich met inkt
en papier voor zich aan zijn lessenaar
te plaatsen. En eindelijk juist toen de
gouden streepen aan den horizon, den
aanbrekenden dag verkondigden, was
zijn brief gereed en zijn strijd gestre
den.
Carlo had geen rust voor alles gedaan
was, wat kon worden gedaan, zoo ging
hij in den kouden morgenstond uit en
wierp zijn brief in der. brievenbus van
Casa Bella. Toen nu alles voorbij was en
bij voor de laatste maal het huis verliet,
dat alles wat hij beminde, bevatte, viel
zijne verlatenheid zwaar op hom. Woede
had de smart gestild, doch nu zijne
boosheid bedaard was, hervatte de smart
zijne rechten.
Zijne verloving was geëindigd, Fran-