Allerlei. Stadsnieuws. dan anderhalf kwart eeuw later, dadelijk toetrad tot het Nederlandsch Taalver bond, heel de wereld door afdeelingen plantend, die weelderig uit den grond sproten. Zoo juist heeft men hier ter stede er een eerste snufje van genoten, onder toezegging van meer zelfs op niet taalkundig gebied. Edoch, onze Keizer Kareis veste herbergt te weinig kunstenaars om maar zoo'n Kembrandt- avond voor te bereiden. Daarom dien z ij s t a p den taalmannen niet toege rekend, maar toegejuicht, dat Nijmegen, in de gedachtenisviering van een onzer Onsterfelijken, zal kunnen meedoen door het algemeen Neêrlands Taalverbond. Hoe ik nu tot zoo'n gekeuvel kom? Toen ik mijn „Ouwen dag" als na te laten schriftuur, overwoog, daagde het beeld van mijn eerwaarden vader voor mijn geest, als nog ten naasten bij verrukt geweest, over een gedrukteu brief aan mijn adres, qua Letterkun dige! Die brief behelsde het verzoek eener commissie om de nieuwe spelling van de Vries en te Winkel toe te pas sen. En nu beleef ik iets soortgelijks, al ontving ik geen aanschrijving. Dat's toch sterk! in minder dan een halve eeuw tweemaal een taalhervorming te vergen van de schrijvers als hadden zij er den tijd voor: Zoo overviel mij, dank zij herinnering aan dien epistel, de gedachte aan mijn vader in eigen persoon, toen hij voor ons, zijne afstammelingen, stokoud was, doch in eigen oogen nog jong, en zoo trotsch over dien titel op den epistel voor zijn dochter. Nu, ik heb meer voortreffelijke jonge grijsaards leeren kennen, maar ook stok oude jongelui, die zich vergrimmen, omdat zij niet zelf Onze lieve Heer zijn of ouidat zij dien Onze lieve Heer niet naar hun hand kunnen zetten. Bedoelde grijsaards verheugen zich daarentegen in de bewonderenswaardige bestieringen, die zij dag aan dag bleven opmerken, als 0111 dien Onzen lieven Heer zelf te doen getuigen: „Ik ben er nog! zoet wat kinderkens!" Om op mijn vader terug te komen, die onder laatstgenoemde grijsaards thuis hoorde. Ik zie hem zitten voor dag en dauw. Sneeuwwitte lokkeu omkroesen nog zijn pluimmuts, destijds zelfs bij jongelui in zwang. (Ik zie mij zelf nog behulpzaam bij 't vouwen van de wasch met negen pluimmutsen in de wekelijksche, voor een vader met acht zonen), om door dat middel bijeen te houden: wat in hoofd en hersens omging, van af de kreuningen in de wieg, tot do koop- mans-berekeningen in 't ledikant. Een gebruik helaas! nu reeds nagenoeg een halve eeuw in onbruik. Nu hoorde ik destijds wel over hersens die nog niet gesloten waren, 't Ligt voor de hand, dat de pluimmuts de vereischte sluiting zeer bevorderde. En dat bijgevolg nooit van een Hypotheekschandaal sprake zou zijn geweest in ons beproefd eerlijk Holland, bijaldien Lefèbre de Montigny en de Geer de pluimmuts waren blijven dragen, die door onze pruikbollen werd ingevoerd toen hun valsch hoofdtooisel aan de deur werd gezet, 't Gaat te rneê echter den weg op van een eerherstel bij bazuin- en trompetgeschal, want de afschaffing van der vaderen nachtsieraad, draagt tot pruikherstel bij. Geschuifel, bloothoofds, op kussens zelfs mijn hoofd weet er van mee te praten breekt heel wat haar af. Als ik nog behoorde tot de beginners verrijkte ik onze taal staande voets, oiu dat haar alle vrouwelijks geldend, te onderschei den van het sieraad onzer hoofden. Wat dit sieraad op zichzelf betreft, men lette maar eens op het verdwijnen van den cesca was niet langer de zijne; zelfs een afscheid was hem ontzegd. Met een hartverscheurende verwondering kon hij zich niet begrijpen, dat hem nu eerst dat denkbeeld overviel. Wat beteekeude kapitein Britton voor hem? Wat beteekenden alle verwijten ter wereld voor hem bij dat eene bittere smartelijke denkbeeld, dat hij gescheiden was van degene, die hij lief had? Hoe hij thuis kwam, wist hij niet, maar hij herinnerde zich vaag dat hij thuis, in zijn eigen kamer kwam en toen door een schemer van tranen het zwaard met het woord „Aspromonte" er onder ziende, had hij luid uitgeroepen in zijne groote zielsangst: „Geef mij kracht, o Heer! dat ook ik getrouw mag zijn tot den dood." Maar toen was alles voorbij, en toen hij tot zich zelf kwam, stond de zon hoog aan den hemel en lag hij languit op den vloer, zich stijf en gekneusd gevoelend. Wordt vervolgd. mannelijken haartooi (daar ontglipt de pen zoo maar dadelijk eon geschikt nieuw woord) bij 't werpen van een oogje over een welbezette zaal. En tien tegen een men geeft me gelijk. Mannelijke haartooi raakt zoek. Mijns oudsten broeders oudsten zoon vereerde ik, lang nog geen achttien jaar oud in zijn wieg met mutsjes door mij gebreid van kantgaren No. 120. Een werkje, dat mij de voorspelling liet hooren: \oor de twintig ben je blind! N. B.! Ik bon de XX heden juist 53 maal voorbij en gebruik nauwelijks een voorzorgsbril. (Alleen bij karig geïnkten druk of voor brieven van mijn broeder, vermaard om diens gekrabbel evenals zijn zuster.) Doch van een broederszoon en mijn kantmutsjes gesproken. Betrek kelijk jong was hij Referendaris bij Koloniën, steun dus voor meer dan een half dozijn zich afwisselende ministers. Pleit dit niet voor 't mutsje in de wieg, ter goede, degelijke hersenslui- ting? Een soortgelijk ongerief.... de XlXe wierp het overboord en de XXe steekt er den gek mee! Wat een roekeloosheid. Boontje komt om zijn loontje. Geeft wel acht en gelooft mij daarom vrienden! Spot met voorouderlijke zeden en gewoon ten wreekt zich. In 't onderhavige geval meer dan ooit, want de vruchten er van zijn de zeer wrange: fiuancieele krach, fiiiancieele misrekeningen van de jeugdige XXste, te midden onzer XlXe eeuwsche wijdvermaarde degelijkheid. Daarom had ik nog wat in te brengen, ik herstelde wat nog te her stellen is, zoo niet de geheelc pluim muts, dan toch de vaderlief in de wieg. Doch ik dwaal weder van mijn ontwerp af. „En dat reeds nu!" hoor ik krijschen, door wie zich wil betoonen niet tot mijn vrienden te belmoren. „Daar heb je 't al Voorspelde ik niet wat dit gekeuvel blijken zou? Gemummel van een ouwe ziel. Te min voor ons om aan hooren of te lezen!" En ik zie wegwerpen, ineen frommelen, in snip pers verscheuren, o wee! o wee! mijn onschuldig gekeuvel, als gedenkschrift na te laten aan mijn vrienden heinde en ver. Daarom ijlings Basta Punc tum. De pen ter ruste gedoemd op 26/3 '06. BETSY PERK. Men herinnert zich dat een geruimen poos geleden berichten door de pers ge- loopen hebben eerst overdreven, latei- tot de ware grootte teruggebracht over militaire tekortkomingen door de Koningin bij een gedeelte der troep in Den Ilaag opgemerkt en door II. M. ter kennis van den minister van oorlog gebracht. Als we ons wel herinneren, is een dagorder aan den troep daarvan het gevolg geweest. Curieus is 't zulk soort van berichten te zien aanzwellen, zoodra ze over de grenzen komen. Een voorbeeld er van vinden we in de „Zürcherische Freitag- zeiting" van 3(1 Maart. Daar staat onder het hoofdje Holland het volgende: „Met verontwaardiging heef: Koningin Wilhelmina woordelijk aan den minister van oorlog geschreven: „„Bij mijn bezoek in het Paleis door mijne Moeder, Koningin Emma, bewoond, speelde de wacht kaart. Toen ik binnen trad, bleef men met het spel voortgaan, zonder eenige notitie van mij te nemen. Bij mijn vertrek hebben officieren, noch manschappen, noch bedienden gegroet. Als het personeel van mijne moeder er niet geweest ware, zou niemand zich over mijne tegenwoordigheid bekommerd hebben."" Dat is heel erg, maar gelukkig weet de „Zürcherische Freitagszeitung" dade lijk raad voor zoo iets ergs. Men leest immers verder: „De minister van oorlog heeft de wacht cone maand traktement ingehou den en de officieren naar Java overge plaatst." Je moet het toch maar weten. Maar ondertusschen brengen dergelijke voor lichters van de publieke opinie, de menschen toch wel een beetje aan 't wankelen in hun goed geloof aan de betrouwbaarheid van de Koningin dei- Aarde. Eigenlijk moesten zulke journa listen vervolgd kunnen worden wegens majesteitsschennis, heusch ze verdienen het wel. Niet alleen toch staven ze door hun schrijven het gezegde: „de krant brengt de leugens in het land," maar ook ver gallen ze ons het genot eens iets leuks te lezen. Stel je voor een moppig stukje, waarom je kunt lachen, maar aanstonds komt de gedachte bij je op, het staat in de krant, dus het zal wel gelogen zijn. Zoo bijv. het volgende, dat de Middelburgsche Courant weet mede te deelen. 't ls marktdag en even over twaalven. Middelburgsche werklieden en .Walchersche boeren, badineerende burgers en kwieke loopjongens, boerinnen in vol ornaat met hun wiegenden gang van luidende klokken, en pittig-stappende winkeljuffies maken van de „Kreek" een drukke en bonte vertooning. Komen in sjok-gang uit de Segeerstraat twee lummelende boeren, vader en zoon. Zoonlief is blijkbaar niet veel in stad geweest, blijft wijd beens midden in de „Kreek" staan, pal voor een koffiehuis, vindt 't tevens noodig zijn vooruitstreven- den vader aan de jaspand achterwaarts terug te trekken met een beleefd uit- noodigend: „kiek dan toch is." Vader schuift gedwee zijn pijp van rechtermondhoek naar den linker, stopt berustend beide handen in de zakken en stationeert zich naast zijn telg. „Zeun" bephilosopheert een spijskaart en verliest zijn bezinning totaal als een „gek" woord: plat du jour, zijn leesgang stuit. „Kiek vaeder „Noe wa' moj' dan toch Krijn, kom mee, we gaen moeder de vrouw opzoeke," zegt de ouwe heer humeurig geworden, want hij is al drie keer bijna omver goloopen. „Ja maer pladdejauwer, wa's da' noe weer!" „Och joenge kom mee, da's zeker 'n nieuw soort bier Enfin als het zich niet zoo heeft toe gedragen, dan is het toch niet onaardig gevonden. En dat is toch al heel wat waard, ik bedoel, als iets aardig gevonden is. Zoo wordt uit Toronto, in Canada gemeld, dat daar dokters en advokaten hevig aan 'l vechten zijn voor en tegen koepok inenting. De strijd wordt met hartstocht gevoerd, maar ondertusschen komt men niet veel verder, voorstanders blijven voorstanders en tegenstanders laten zich al evenmin bckeeren. Nu heeft een doktor echter een inval gekregen Hij heeft nl. 20 pnd. st. be schikbaar gesteld voor liefdadige doel einden, als zes tegenstanders der inenting een nacht in een gasthuis voor pokzieken willen doorbrengen. Maar zelfs de meest vurige tegen standers komen niet opdagen, ze willen het liever maar niet wagen. Nu, dat is te begrijpen, oen dergelijke liefhebberij kan men zelfs van den meest vurigen partijganger niet verwachten. Dat er andprs menschen zijn, die er rare liefhebberijen op nahouden, bewijst het verhaal, dat De Courant ons mee deelt, omtrent een leclame kop-tocht vau den thans in Amsterdam voorstellingen gevende koplooper. We lezen daarin o. a. het volgende: De „echte" koplooper is uitdeRcgu- liersbreestraat komen aanwandelen, op zijn beenen. 't Is een kleine, stevige, blonde Duitscher. Vóór in de Kalver- straat houdt hij stil; trekt zijn overjas uit, die een hem vergezellend heer vast houdt; geeft aan dezen zijn horloge met ketting, zijn portefeuille. Vrijwel onop gemerkt gaat hij verder inet zich gereed te maken voor z'n experiment. Hij zet zijn hooge hoed af, doet een kapje over zijn hoofd, legt een gutta-percha ring op het asphalt, gaat dan daarop op zijn hoofd staan en gespt de bandjes onder zijn kin vast. Dan is hij klaar en springt een pas of drie vooruit: hij loopt op z'n kop. Maar er verschijnt een agent, die, zooals hij eiken anderen delinquent zou doen, ook dezen op z'n schouder wil tikken, 't Gevolg is, dat hij den man op z'n schoenzolen tikt, waarvan deze niets gewaar wordt. Nog een moeilijk heid voor den agent, hij kau den delinquent niet aanraden tot „deur- loopcn," want juist dat moet hij hem beletten. Tot eindelijk de koplooper ontdekte, dat de agent hèin wenscht te spreken. De agent spreekt Duitsch. De koplooper zegt, daarvan slechts een „bischen" te verstaan. De agent vraagt hem in 't Fransoh, of hij Fransch spreekt. En de koplooper antwoord van neen, er zeer listiglijk aan toevoegend: alleen Zwcedsch Maar de openbare séance heeft geen voortgang. Wat een mensch al doet, om aan zijn brood te komen! De Ilidilciistand en de Kamer» van Koophandel. De Middenstander, hot orgaan van de Handelsvereeniging „Rotterdam", behandelt de vraag of het wenschelijk is aparte Kamers van Koophandel of in de bestaande Kamers bijzondere afdee lingen voor den Middenstand in te richten. Het blad bestrijdt dit denkbeeld. liet ziet geen reden voor de vrees, dat wegens de toenemende uitbreiding van den detailhandel de klein-nijveren de groot-nijveren voor de Kamers van Koophandel zouden kunnen gaan over stemmen, in andere woorden: dat ze die Kamers zou kunnen „omzetten". „Hadden de klein-nijveren zegt het blad zulke snoode plannen in den zin, dan hadden zij dit immers al lang kunnen doen, want in Rotterdam bij voorbeeld vormen zij de groote meerder heid der kiezers voor de Kamer van Koophandel, en nooit toch hebben zij zulk een boosaardig voornemen gekoes terd. En bovendien, wanneer men ziet naar de wijze, waarop in Nederland van het kiesrecht voor andere college's ge bruik wordt gemaakt, is 't daar dan ooit voorgekomen, dat één bepaalde categorie van kiezers al de zetels van zulk een college voor zich heeft opgeëischt? Neen, immers! Neem de Tweede Kamer eens als voorbeeld. Voor dat college vormen de eigenlijk gezegde arbeiders toch de meerderheid in het kiezerskorps, en hebben zij nu al de zetels voor do arbeiders opgeëischt? Neen, alle elemen ten hebben er immers, zelfs niettegen staande deze omstandigheid, een plaats in gevonden". Het blad merkt verder op, dat, mocht men toch een bolwerk willen opwerpen tegen een mogelijke usurpatie van de klein iiijveren of den Middenstand, het dan 't beste zou wezen, het aantal zetels in de Kamers van de groote steden uit te breiden, opdat alle scha keeringen vau belanghebbenden in deze colleges een vertegenwoordiging zouden kunnen vinden, en eene categorie van kiezers zich geen zetels zou behoeven te veroveren ten koste van de verdrin ging van een andere. „En om het kiesrecht voor de Kamers van Koophandel op bepaalde plaatsen door bijzondere eischen te verzwaren, wat gelijk zou staan mei het in te krimpen... neen, een dergelijke kies rechtinkrimping zou zoozeer indruischcn tegen den geest van dezen tijd, dat de Minister er wel nergens steun voor zou vinden. „Gemotiveerd zou de maatregel dus niet wezen. „Meer wenschelijk dan mogelijk? „Ons eraclitens al evenmin. „De belangen van de groot-nijveren en van de kleinnijveren loopen in te veel opzichten te zeeparallel dan dat deze in twee afzonderlijke Ka mers hun vertegenwoordiging kunnen en behoeven te vinden. Laten we, om slechts een drietal aangelegen heden aan te stippen, op de belangen van een goed postwezen, op goed in gerichte consulaire verslagen en op de quaestie der invoerrechten mogen wijzen, die voor heide Kamers gelijk zouden zijn. En, om ons eens tot meer locale belangen te bepalen, denkt dan eens aan do quaesties van een nieuw post kantoor en een nieuw station te Rot terdam, die ook gemeenschappelijke belangen raken. En zoo zouden er gemakkelijk nóg meer aangelegenheden zijn op te sommen, die op de eenheid van belangen van alle handeldrijveuden en nijveren, in welke positie zij tegen over een bedrijf ook mogen staan, heen- wijzen en die een scheiding der behar tiging dezer algemecne handels- en nijverheidsbelangen in twee Kamers niet wenschelijk kunnen maken. „Maar wat wij wél van dit twee kamer-stelsel zouden verwachten en vreezen, is een kunstmatig in 't leven roepen van een ongezonden naijver tusschen beide colleges, 't elkander vliegen afvangen, 't aanmoedigen in ons land van weer een nieuwe soort van verdeeldheid, 't aankweeken van stille vijandschap en 't elkander in de wielen rijden, wat onvermijdelijk zou ziju waar beide elkander telkens op hetzelfde arbeidsveld zouden ontmoeten. „En dan nóg iets: wat zou het karakter van die twee kamers worden? „Zou de eene het Hooger-Huis worden voor de zoogenaamde „aristocratie" van handel en nijverheid, voor de „gros bonnets', voor de hoogstaangeslagenen op de Beurs en bij de reederij? En de andere: het Lager-Huis voor het kleine grut, voor den middenstand, de rommel kamer voor hen met wie men in het Hooger-Huis geen weg weet? „Maar hoe zou de Regeering kunnen en wenschen te bepalen wie in Hooger- of Lager-Huis thuis behoort? Welken maatstaf zou zij gaan aanleggen? Zou de grenslijn getrokken worden langs de cijfers van den omzet? Of naar den aard van het artikel, dat men verhandelt, bijv. zoodat hij, die schoenen verkoopt in het Lager-Huis thuis zou hooren en hij, die de huiden importeert van welke die schoenen gemaakt worden, in het Hooger-Huis, of hij die brooden ver koopt in het Lager-Huis, en hij die het meel importeert, waarvan die brooden gemaakt worden, in het Hooger-Huis? „En nu is er ten slotte nóg iets, wat we bovendien een gevaar vinden van het denkbeeld van de Regecring. „En dat is, dat door 't eventueel in 't leven roepen van twee soorten van Kamers van Koophandel de Regeeriug iets nieuws zou doen, n.l. 't trekken van een economische scheidingslijn in de groote massa van nijveren en handel drijveuden, die nu nog een gehéél vormt; een gewilde, willekeurige en door niets gerechtvaardigde economische schei ding, die staathuishoudkundig zelfs niet bestaat, en het begin en de bron zou worden van allerlei nieuwe splitsingen, versnipperingen en ongerechtigheden. „Het denkbeeld achten we dus onge motiveerd, ongewenscht en, bovendien, gevaarlijk. „Te wapen er tegen dus, gij, Midden standers." Bekendmaking. BURGEMEESTER eii WETHOUDERS van AMERSFOORT brengen ter kennis van belanghebbenden le. dat de secretarie der gemeente zal gesloten zijn op den goeden Vrijdag en de beide Paaschdagen 2e. dat het bureau van den Burgerlijken stand voor het publiek geopend zal zijn op Goeden Vrijdag van 7s middags 12tot 's namid dags 1 uur, en op de beide Paaschdagen, indien daartoe door belanghebbenden aan vrage wordt gedaan, des voormiddags van 81/., tot 9 uur, uitsluitend tot het doen van aangiften van geboorte of overlijden. De aanvrage geschiedt aan het gemeente huis, mondeling of schriftelijk, uiterlijk tus schen 8 en 8»/4 uur des voormiddags vau den dag waarop men aangifte, wil doen. Amersfoort den 10 April 190G. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeester, E. L. VISSER. Weth. 1. burg. De Secretaris, J. G. STENFERT KROESE. Nieuwe kiezerslijsten. Wij hcrineren er aan, dat de nieuwe kiezerslijsten op de secretarie der ge meente tot en met den 21sten April voor een ieder ter inzage liggen en tegen be taling der kosten in afschrift of afdruk verkrijgbaar zijn. Tot en met den lTdon April is een ieder bevoegd, bij het gemeentebestuur verbetering van de door dat bestuur vast gestelde kiezerslijst te vragen, op grond dat hij zelf of een ander, in strijd met de wet, daarop voorkomt, niet voorkomt, of niet behoorlijk voorkomt. De verzoeken 0111 verbetering van de kiezerslijst worden, met de bijgevoegde bewijsstukken, dadelijk tot en met den 21 April voor een ieder op de secretarie der gemeente ter inzage nedergelegd en iu afschrift, tegen betaling der kosten, verkrijgbaar gesteld. Een ieder is tot tegenspraak van het verzoek gerechtigd. De tegenspraak moet schriftelijk en uiterlijk den 23 April aan hot gemeente bestuur worden ingediend. De tentoonstelling der Ambachtsscliool. (14, 15 en 16 April a.s., telkens van 10 uur v. m. tot 4 uur n. m). In liet jongste Jaarverslagder Ambachts school alhier wordt vermeld, dat de onder wijzers boven hun taak staan, zoodat het bestaande stelsel van ondcr- wijsregeling (theorie en praktijk voor ieder ambacht en één hand!) voortdurend zichzelf verbetert, en de resultaten van het onderwijs van jaar tot jaar vermeer deren Dat deze mededeeling van hel Bestuur der school geenszins ijdele woorden-praal is doch de kenschetsing eener tastbare waarheid, zal ieder in het oogspringen, die zich de moeite geeft de tentoonstel ling te bezichtigen. Zelfs volslagen leeken op het gebied van het ambacht zullen verbaasd zijn over de nauwkeurige bewerking en de liefdevolle zorg die hun uit ieder tentoon gesteld werkstuk of teekening der leer lingen tegenspreekt, en zich afvragen hoe het mogelijk is geweest, in enkele jaren, kinderen van 12 tot 15 jarigen leeftijd, zóóver te brengen, dat zij dit alles tot stand konden brengen? Maar vooral de deskundige op dit ge bied, de ervaren werkman, die hart heeft en oog voor „bewerkt materiaal," en die beseft hoeveel moeilijkheden er over wonnen moesten worden om aan leer lingen, die pas van de Volksschool komen, en dus nog geen flauw begrip hebben van de eischen van het ambacht, langs den meest elemeutairen weg, het juist inzicht te geven in het v a k t e e- kenen, liet onschatbare hulpmiddel van ieder ambacht. Hem zal het duidelijk zijn hoeveel organisatie talent van den directeur der school, en hoeveel bekwaamheid en vooral toewijding van de onderwijzers, er noodig zijn geweest om zulke resul taten te verkrijgen. En voorzeker zal ook voor den vak- m a u de bezichtiging der tentoonstelling menige opmerkenswaardigheid opleveren, en zullen hem zoowel wat aangaat de samenstelling als de ornamenteering der voorwerpen, nieuwere opvattingen door haar doelmatigheid en kunstzin treffen. Trouwens, voor ieder, zal op de ten-

Historische kranten - Archief Eemland

De Eemlander | 1906 | | pagina 2