Allerlei.
Stadsnieuws.
dan anderhalf kwart eeuw later, dadelijk
toetrad tot het Nederlandsch Taalver
bond, heel de wereld door afdeelingen
plantend, die weelderig uit den grond
sproten.
Zoo juist heeft men hier ter stede er
een eerste snufje van genoten, onder
toezegging van meer zelfs op
niet taalkundig gebied. Edoch, onze
Keizer Kareis veste herbergt te weinig
kunstenaars om maar zoo'n Kembrandt-
avond voor te bereiden. Daarom dien
z ij s t a p den taalmannen niet toege
rekend, maar toegejuicht, dat Nijmegen,
in de gedachtenisviering van een onzer
Onsterfelijken, zal kunnen meedoen door
het algemeen Neêrlands Taalverbond.
Hoe ik nu tot zoo'n gekeuvel kom?
Toen ik mijn „Ouwen dag" als na te
laten schriftuur, overwoog, daagde
het beeld van mijn eerwaarden vader
voor mijn geest, als nog ten naasten bij
verrukt geweest, over een gedrukteu
brief aan mijn adres, qua Letterkun
dige! Die brief behelsde het verzoek
eener commissie om de nieuwe spelling
van de Vries en te Winkel toe te pas
sen. En nu beleef ik iets soortgelijks, al
ontving ik geen aanschrijving. Dat's
toch sterk! in minder dan een halve
eeuw tweemaal een taalhervorming te
vergen van de schrijvers als hadden zij
er den tijd voor:
Zoo overviel mij, dank zij herinnering
aan dien epistel, de gedachte aan mijn
vader in eigen persoon, toen hij voor
ons, zijne afstammelingen, stokoud was,
doch in eigen oogen nog jong, en zoo
trotsch over dien titel op den epistel
voor zijn dochter.
Nu, ik heb meer voortreffelijke jonge
grijsaards leeren kennen, maar ook stok
oude jongelui, die zich vergrimmen,
omdat zij niet zelf Onze lieve Heer zijn
of ouidat zij dien Onze lieve Heer niet
naar hun hand kunnen zetten. Bedoelde
grijsaards verheugen zich daarentegen
in de bewonderenswaardige bestieringen,
die zij dag aan dag bleven opmerken,
als 0111 dien Onzen lieven Heer zelf te
doen getuigen: „Ik ben er nog! zoet
wat kinderkens!"
Om op mijn vader terug te komen,
die onder laatstgenoemde grijsaards
thuis hoorde.
Ik zie hem zitten voor dag en dauw.
Sneeuwwitte lokkeu omkroesen nog zijn
pluimmuts, destijds zelfs bij jongelui in
zwang. (Ik zie mij zelf nog behulpzaam
bij 't vouwen van de wasch met negen
pluimmutsen in de wekelijksche, voor
een vader met acht zonen), om door
dat middel bijeen te houden: wat in
hoofd en hersens omging, van af de
kreuningen in de wieg, tot do koop-
mans-berekeningen in 't ledikant. Een
gebruik helaas! nu reeds nagenoeg een
halve eeuw in onbruik. Nu hoorde ik
destijds wel over hersens die nog niet
gesloten waren, 't Ligt voor de hand,
dat de pluimmuts de vereischte sluiting
zeer bevorderde. En dat bijgevolg nooit
van een Hypotheekschandaal sprake zou
zijn geweest in ons beproefd eerlijk
Holland, bijaldien Lefèbre de Montigny
en de Geer de pluimmuts waren blijven
dragen, die door onze pruikbollen werd
ingevoerd toen hun valsch hoofdtooisel
aan de deur werd gezet, 't Gaat te rneê
echter den weg op van een eerherstel
bij bazuin- en trompetgeschal, want de
afschaffing van der vaderen nachtsieraad,
draagt tot pruikherstel bij. Geschuifel,
bloothoofds, op kussens zelfs mijn
hoofd weet er van mee te praten
breekt heel wat haar af. Als ik nog
behoorde tot de beginners verrijkte ik
onze taal staande voets, oiu dat haar
alle vrouwelijks geldend, te onderschei
den van het sieraad onzer hoofden. Wat
dit sieraad op zichzelf betreft, men lette
maar eens op het verdwijnen van den
cesca was niet langer de zijne; zelfs een
afscheid was hem ontzegd. Met een
hartverscheurende verwondering kon hij
zich niet begrijpen, dat hem nu eerst
dat denkbeeld overviel.
Wat beteekeude kapitein Britton voor
hem? Wat beteekenden alle verwijten
ter wereld voor hem bij dat eene bittere
smartelijke denkbeeld, dat hij gescheiden
was van degene, die hij lief had?
Hoe hij thuis kwam, wist hij niet,
maar hij herinnerde zich vaag dat hij
thuis, in zijn eigen kamer kwam en
toen door een schemer van tranen het
zwaard met het woord „Aspromonte"
er onder ziende, had hij luid uitgeroepen
in zijne groote zielsangst: „Geef mij
kracht, o Heer! dat ook ik getrouw
mag zijn tot den dood."
Maar toen was alles voorbij, en toen
hij tot zich zelf kwam, stond de zon
hoog aan den hemel en lag hij languit
op den vloer, zich stijf en gekneusd
gevoelend.
Wordt vervolgd.
mannelijken haartooi (daar ontglipt de
pen zoo maar dadelijk eon geschikt
nieuw woord) bij 't werpen van een
oogje over een welbezette zaal. En tien
tegen een men geeft me gelijk.
Mannelijke haartooi raakt zoek.
Mijns oudsten broeders oudsten zoon
vereerde ik, lang nog geen achttien
jaar oud in zijn wieg met mutsjes door
mij gebreid van kantgaren No. 120.
Een werkje, dat mij de voorspelling liet
hooren: \oor de twintig ben je blind!
N. B.! Ik bon de XX heden juist 53
maal voorbij en gebruik nauwelijks een
voorzorgsbril. (Alleen bij karig geïnkten
druk of voor brieven van mijn broeder,
vermaard om diens gekrabbel evenals
zijn zuster.) Doch van een broederszoon
en mijn kantmutsjes gesproken. Betrek
kelijk jong was hij Referendaris bij
Koloniën, steun dus voor meer dan een
half dozijn zich afwisselende ministers.
Pleit dit niet voor 't mutsje in de
wieg, ter goede, degelijke hersenslui-
ting?
Een soortgelijk ongerief.... de XlXe
wierp het overboord en de XXe steekt
er den gek mee! Wat een roekeloosheid.
Boontje komt om zijn loontje. Geeft wel
acht en gelooft mij daarom vrienden!
Spot met voorouderlijke zeden en gewoon
ten wreekt zich. In 't onderhavige
geval meer dan ooit, want de vruchten
er van zijn de zeer wrange: fiuancieele
krach, fiiiancieele misrekeningen van de
jeugdige XXste, te midden onzer XlXe
eeuwsche wijdvermaarde degelijkheid.
Daarom had ik nog wat in te
brengen, ik herstelde wat nog te her
stellen is, zoo niet de geheelc pluim
muts, dan toch de vaderlief in de wieg.
Doch ik dwaal weder van mijn ontwerp
af. „En dat reeds nu!" hoor ik krijschen,
door wie zich wil betoonen niet tot
mijn vrienden te belmoren. „Daar heb
je 't al Voorspelde ik niet wat dit
gekeuvel blijken zou? Gemummel
van een ouwe ziel. Te min voor ons
om aan hooren of te lezen!" En ik zie
wegwerpen, ineen frommelen, in snip
pers verscheuren, o wee! o wee! mijn
onschuldig gekeuvel, als gedenkschrift
na te laten aan mijn vrienden heinde
en ver.
Daarom ijlings Basta Punc
tum. De pen ter ruste gedoemd op
26/3 '06.
BETSY PERK.
Men herinnert zich dat een geruimen
poos geleden berichten door de pers ge-
loopen hebben eerst overdreven, latei-
tot de ware grootte teruggebracht
over militaire tekortkomingen door de
Koningin bij een gedeelte der troep in
Den Ilaag opgemerkt en door II. M.
ter kennis van den minister van oorlog
gebracht. Als we ons wel herinneren,
is een dagorder aan den troep daarvan
het gevolg geweest.
Curieus is 't zulk soort van berichten
te zien aanzwellen, zoodra ze over de
grenzen komen. Een voorbeeld er van
vinden we in de „Zürcherische Freitag-
zeiting" van 3(1 Maart. Daar staat onder
het hoofdje Holland het volgende:
„Met verontwaardiging heef: Koningin
Wilhelmina woordelijk aan den minister
van oorlog geschreven:
„„Bij mijn bezoek in het Paleis door
mijne Moeder, Koningin Emma, bewoond,
speelde de wacht kaart. Toen ik binnen
trad, bleef men met het spel voortgaan,
zonder eenige notitie van mij te nemen.
Bij mijn vertrek hebben officieren, noch
manschappen, noch bedienden gegroet.
Als het personeel van mijne moeder er
niet geweest ware, zou niemand zich
over mijne tegenwoordigheid bekommerd
hebben.""
Dat is heel erg, maar gelukkig weet
de „Zürcherische Freitagszeitung" dade
lijk raad voor zoo iets ergs. Men leest
immers verder:
„De minister van oorlog heeft de
wacht cone maand traktement ingehou
den en de officieren naar Java overge
plaatst."
Je moet het toch maar weten. Maar
ondertusschen brengen dergelijke voor
lichters van de publieke opinie, de
menschen toch wel een beetje aan 't
wankelen in hun goed geloof aan de
betrouwbaarheid van de Koningin dei-
Aarde. Eigenlijk moesten zulke journa
listen vervolgd kunnen worden wegens
majesteitsschennis, heusch ze verdienen
het wel.
Niet alleen toch staven ze door hun
schrijven het gezegde: „de krant brengt
de leugens in het land," maar ook ver
gallen ze ons het genot eens iets leuks
te lezen. Stel je voor een moppig
stukje, waarom je kunt lachen, maar
aanstonds komt de gedachte bij je op,
het staat in de krant, dus het zal wel
gelogen zijn. Zoo bijv. het volgende,
dat de Middelburgsche Courant weet
mede te deelen.
't ls marktdag en even over
twaalven. Middelburgsche werklieden
en .Walchersche boeren, badineerende
burgers en kwieke loopjongens, boerinnen
in vol ornaat met hun wiegenden gang
van luidende klokken, en pittig-stappende
winkeljuffies maken van de „Kreek"
een drukke en bonte vertooning.
Komen in sjok-gang uit de Segeerstraat
twee lummelende boeren, vader en zoon.
Zoonlief is blijkbaar niet veel in stad
geweest, blijft wijd beens midden in de
„Kreek" staan, pal voor een koffiehuis,
vindt 't tevens noodig zijn vooruitstreven-
den vader aan de jaspand achterwaarts
terug te trekken met een beleefd uit-
noodigend: „kiek dan toch is."
Vader schuift gedwee zijn pijp van
rechtermondhoek naar den linker, stopt
berustend beide handen in de zakken
en stationeert zich naast zijn telg.
„Zeun" bephilosopheert een spijskaart
en verliest zijn bezinning totaal als een
„gek" woord: plat du jour, zijn leesgang
stuit.
„Kiek vaeder
„Noe wa' moj' dan toch Krijn,
kom mee, we gaen moeder de vrouw
opzoeke," zegt de ouwe heer humeurig
geworden, want hij is al drie keer bijna
omver goloopen.
„Ja maer pladdejauwer, wa's
da' noe weer!"
„Och joenge kom mee, da's zeker 'n
nieuw soort bier
Enfin als het zich niet zoo heeft toe
gedragen, dan is het toch niet onaardig
gevonden.
En dat is toch al heel wat waard, ik
bedoel, als iets aardig gevonden is. Zoo
wordt uit Toronto, in Canada gemeld,
dat daar dokters en advokaten hevig aan
'l vechten zijn voor en tegen koepok
inenting. De strijd wordt met hartstocht
gevoerd, maar ondertusschen komt men
niet veel verder, voorstanders blijven
voorstanders en tegenstanders laten zich
al evenmin bckeeren.
Nu heeft een doktor echter een inval
gekregen Hij heeft nl. 20 pnd. st. be
schikbaar gesteld voor liefdadige doel
einden, als zes tegenstanders der inenting
een nacht in een gasthuis voor pokzieken
willen doorbrengen.
Maar zelfs de meest vurige tegen
standers komen niet opdagen, ze willen
het liever maar niet wagen. Nu, dat is
te begrijpen, oen dergelijke liefhebberij
kan men zelfs van den meest vurigen
partijganger niet verwachten.
Dat er andprs menschen zijn, die er
rare liefhebberijen op nahouden, bewijst
het verhaal, dat De Courant ons mee
deelt, omtrent een leclame kop-tocht vau
den thans in Amsterdam voorstellingen
gevende koplooper. We lezen daarin
o. a. het volgende:
De „echte" koplooper is uitdeRcgu-
liersbreestraat komen aanwandelen, op
zijn beenen. 't Is een kleine, stevige,
blonde Duitscher. Vóór in de Kalver-
straat houdt hij stil; trekt zijn overjas
uit, die een hem vergezellend heer vast
houdt; geeft aan dezen zijn horloge met
ketting, zijn portefeuille. Vrijwel onop
gemerkt gaat hij verder inet zich gereed
te maken voor z'n experiment. Hij zet
zijn hooge hoed af, doet een kapje over
zijn hoofd, legt een gutta-percha ring
op het asphalt, gaat dan daarop op zijn
hoofd staan en gespt de bandjes onder
zijn kin vast. Dan is hij klaar en springt
een pas of drie vooruit: hij loopt op
z'n kop.
Maar er verschijnt een agent, die,
zooals hij eiken anderen delinquent zou
doen, ook dezen op z'n schouder wil
tikken, 't Gevolg is, dat hij den man
op z'n schoenzolen tikt, waarvan deze
niets gewaar wordt. Nog een moeilijk
heid voor den agent, hij kau den
delinquent niet aanraden tot „deur-
loopcn," want juist dat moet hij hem
beletten.
Tot eindelijk de koplooper ontdekte,
dat de agent hèin wenscht te spreken.
De agent spreekt Duitsch.
De koplooper zegt, daarvan slechts
een „bischen" te verstaan.
De agent vraagt hem in 't Fransoh,
of hij Fransch spreekt.
En de koplooper antwoord van neen,
er zeer listiglijk aan toevoegend: alleen
Zwcedsch
Maar de openbare séance heeft geen
voortgang.
Wat een mensch al doet, om aan zijn
brood te komen!
De Ilidilciistand en de Kamer»
van Koophandel.
De Middenstander, hot orgaan
van de Handelsvereeniging „Rotterdam",
behandelt de vraag of het wenschelijk
is aparte Kamers van Koophandel of in
de bestaande Kamers bijzondere afdee
lingen voor den Middenstand in te richten.
Het blad bestrijdt dit denkbeeld.
liet ziet geen reden voor de vrees,
dat wegens de toenemende uitbreiding
van den detailhandel de klein-nijveren
de groot-nijveren voor de Kamers van
Koophandel zouden kunnen gaan over
stemmen, in andere woorden: dat ze die
Kamers zou kunnen „omzetten".
„Hadden de klein-nijveren zegt het
blad zulke snoode plannen in den
zin, dan hadden zij dit immers al lang
kunnen doen, want in Rotterdam bij
voorbeeld vormen zij de groote meerder
heid der kiezers voor de Kamer van
Koophandel, en nooit toch hebben zij
zulk een boosaardig voornemen gekoes
terd. En bovendien, wanneer men ziet
naar de wijze, waarop in Nederland van
het kiesrecht voor andere college's ge
bruik wordt gemaakt, is 't daar dan ooit
voorgekomen, dat één bepaalde categorie
van kiezers al de zetels van zulk een
college voor zich heeft opgeëischt? Neen,
immers! Neem de Tweede Kamer eens
als voorbeeld. Voor dat college vormen
de eigenlijk gezegde arbeiders toch de
meerderheid in het kiezerskorps, en
hebben zij nu al de zetels voor do
arbeiders opgeëischt? Neen, alle elemen
ten hebben er immers, zelfs niettegen
staande deze omstandigheid, een plaats
in gevonden".
Het blad merkt verder op, dat, mocht
men toch een bolwerk willen opwerpen
tegen een mogelijke usurpatie van de
klein iiijveren of den Middenstand, het
dan 't beste zou wezen, het aantal
zetels in de Kamers van de groote
steden uit te breiden, opdat alle scha
keeringen vau belanghebbenden in deze
colleges een vertegenwoordiging zouden
kunnen vinden, en eene categorie van
kiezers zich geen zetels zou behoeven
te veroveren ten koste van de verdrin
ging van een andere.
„En om het kiesrecht voor de Kamers
van Koophandel op bepaalde plaatsen
door bijzondere eischen te verzwaren,
wat gelijk zou staan mei het in te
krimpen... neen, een dergelijke kies
rechtinkrimping zou zoozeer indruischcn
tegen den geest van dezen tijd, dat de
Minister er wel nergens steun voor zou
vinden.
„Gemotiveerd zou de maatregel dus
niet wezen.
„Meer wenschelijk dan mogelijk?
„Ons eraclitens al evenmin.
„De belangen van de groot-nijveren
en van de kleinnijveren loopen in
te veel opzichten te zeeparallel dan
dat deze in twee afzonderlijke Ka
mers hun vertegenwoordiging kunnen
en behoeven te vinden. Laten we,
om slechts een drietal aangelegen
heden aan te stippen, op de belangen
van een goed postwezen, op goed in
gerichte consulaire verslagen en op de
quaestie der invoerrechten mogen wijzen,
die voor heide Kamers gelijk zouden
zijn. En, om ons eens tot meer locale
belangen te bepalen, denkt dan eens
aan do quaesties van een nieuw post
kantoor en een nieuw station te Rot
terdam, die ook gemeenschappelijke
belangen raken. En zoo zouden er
gemakkelijk nóg meer aangelegenheden
zijn op te sommen, die op de eenheid
van belangen van alle handeldrijveuden
en nijveren, in welke positie zij tegen
over een bedrijf ook mogen staan, heen-
wijzen en die een scheiding der behar
tiging dezer algemecne handels- en
nijverheidsbelangen in twee Kamers niet
wenschelijk kunnen maken.
„Maar wat wij wél van dit twee
kamer-stelsel zouden verwachten en
vreezen, is een kunstmatig in 't leven
roepen van een ongezonden naijver
tusschen beide colleges, 't elkander
vliegen afvangen, 't aanmoedigen in ons
land van weer een nieuwe soort van
verdeeldheid, 't aankweeken van stille
vijandschap en 't elkander in de wielen
rijden, wat onvermijdelijk zou ziju waar
beide elkander telkens op hetzelfde
arbeidsveld zouden ontmoeten.
„En dan nóg iets: wat zou het
karakter van die twee kamers worden?
„Zou de eene het Hooger-Huis worden
voor de zoogenaamde „aristocratie" van
handel en nijverheid, voor de „gros
bonnets', voor de hoogstaangeslagenen
op de Beurs en bij de reederij? En de
andere: het Lager-Huis voor het kleine
grut, voor den middenstand, de rommel
kamer voor hen met wie men in het
Hooger-Huis geen weg weet?
„Maar hoe zou de Regeering kunnen
en wenschen te bepalen wie in Hooger-
of Lager-Huis thuis behoort? Welken
maatstaf zou zij gaan aanleggen? Zou
de grenslijn getrokken worden langs de
cijfers van den omzet? Of naar den
aard van het artikel, dat men verhandelt,
bijv. zoodat hij, die schoenen verkoopt
in het Lager-Huis thuis zou hooren en
hij, die de huiden importeert van welke
die schoenen gemaakt worden, in het
Hooger-Huis, of hij die brooden ver
koopt in het Lager-Huis, en hij die het
meel importeert, waarvan die brooden
gemaakt worden, in het Hooger-Huis?
„En nu is er ten slotte nóg iets, wat
we bovendien een gevaar vinden van
het denkbeeld van de Regecring.
„En dat is, dat door 't eventueel in
't leven roepen van twee soorten van
Kamers van Koophandel de Regeeriug
iets nieuws zou doen, n.l. 't trekken
van een economische scheidingslijn in
de groote massa van nijveren en handel
drijveuden, die nu nog een gehéél vormt;
een gewilde, willekeurige en door
niets gerechtvaardigde economische schei
ding, die staathuishoudkundig zelfs niet
bestaat, en het begin en de bron zou
worden van allerlei nieuwe splitsingen,
versnipperingen en ongerechtigheden.
„Het denkbeeld achten we dus onge
motiveerd, ongewenscht en, bovendien,
gevaarlijk.
„Te wapen er tegen dus, gij, Midden
standers."
Bekendmaking.
BURGEMEESTER eii WETHOUDERS van
AMERSFOORT brengen ter kennis van
belanghebbenden
le. dat de secretarie der gemeente zal
gesloten zijn op den goeden Vrijdag en de
beide Paaschdagen
2e. dat het bureau van den Burgerlijken
stand voor het publiek geopend zal zijn op
Goeden Vrijdag van 7s middags 12tot 's namid
dags 1 uur, en op de beide Paaschdagen,
indien daartoe door belanghebbenden aan
vrage wordt gedaan, des voormiddags van
81/., tot 9 uur, uitsluitend tot het doen van
aangiften van geboorte of overlijden.
De aanvrage geschiedt aan het gemeente
huis, mondeling of schriftelijk, uiterlijk tus
schen 8 en 8»/4 uur des voormiddags vau
den dag waarop men aangifte, wil doen.
Amersfoort den 10 April 190G.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
E. L. VISSER.
Weth. 1. burg.
De Secretaris,
J. G. STENFERT KROESE.
Nieuwe kiezerslijsten.
Wij hcrineren er aan, dat de nieuwe
kiezerslijsten op de secretarie der ge
meente tot en met den 21sten April voor
een ieder ter inzage liggen en tegen be
taling der kosten in afschrift of afdruk
verkrijgbaar zijn.
Tot en met den lTdon April is een
ieder bevoegd, bij het gemeentebestuur
verbetering van de door dat bestuur vast
gestelde kiezerslijst te vragen, op grond
dat hij zelf of een ander, in strijd met
de wet, daarop voorkomt, niet voorkomt,
of niet behoorlijk voorkomt.
De verzoeken 0111 verbetering van de
kiezerslijst worden, met de bijgevoegde
bewijsstukken, dadelijk tot en met den
21 April voor een ieder op de secretarie
der gemeente ter inzage nedergelegd
en iu afschrift, tegen betaling der kosten,
verkrijgbaar gesteld.
Een ieder is tot tegenspraak van het
verzoek gerechtigd.
De tegenspraak moet schriftelijk en
uiterlijk den 23 April aan hot gemeente
bestuur worden ingediend.
De tentoonstelling der
Ambachtsscliool.
(14, 15 en 16 April a.s., telkens van
10 uur v. m. tot 4 uur n. m).
In liet jongste Jaarverslagder Ambachts
school alhier wordt vermeld, dat de onder
wijzers boven hun taak staan,
zoodat het bestaande stelsel van ondcr-
wijsregeling (theorie en praktijk voor
ieder ambacht en één hand!) voortdurend
zichzelf verbetert, en de resultaten van
het onderwijs van jaar tot jaar vermeer
deren
Dat deze mededeeling van hel Bestuur
der school geenszins ijdele woorden-praal
is doch de kenschetsing eener tastbare
waarheid, zal ieder in het oogspringen,
die zich de moeite geeft de tentoonstel
ling te bezichtigen.
Zelfs volslagen leeken op het gebied
van het ambacht zullen verbaasd zijn
over de nauwkeurige bewerking en de
liefdevolle zorg die hun uit ieder tentoon
gesteld werkstuk of teekening der leer
lingen tegenspreekt, en zich afvragen
hoe het mogelijk is geweest, in enkele
jaren, kinderen van 12 tot 15 jarigen
leeftijd, zóóver te brengen, dat zij dit
alles tot stand konden brengen?
Maar vooral de deskundige op dit ge
bied, de ervaren werkman, die hart heeft
en oog voor „bewerkt materiaal," en die
beseft hoeveel moeilijkheden er over
wonnen moesten worden om aan leer
lingen, die pas van de Volksschool
komen, en dus nog geen flauw begrip
hebben van de eischen van het ambacht,
langs den meest elemeutairen weg, het
juist inzicht te geven in het v a k t e e-
kenen, liet onschatbare hulpmiddel van
ieder ambacht.
Hem zal het duidelijk zijn hoeveel
organisatie talent van den directeur der
school, en hoeveel bekwaamheid en
vooral toewijding van de onderwijzers,
er noodig zijn geweest om zulke resul
taten te verkrijgen.
En voorzeker zal ook voor den vak-
m a u de bezichtiging der tentoonstelling
menige opmerkenswaardigheid opleveren,
en zullen hem zoowel wat aangaat de
samenstelling als de ornamenteering
der voorwerpen, nieuwere opvattingen
door haar doelmatigheid en kunstzin
treffen.
Trouwens, voor ieder, zal op de ten-