Gemengd.
Stadsnieuws.
Allerlei. y
directe en betere betrekkingen te doen
ontstaan tusscben de plaatselijke be
stuursinstellingen en dehervormdeorga-
nen voor provinciale autonomie; met
de invoering der Zemstwo's in de landen
aan de Oostzee en in de noord- en zuid
westelijke provincies; met de invoe
ring van Zemstwo's en gemeenteraden
in Polen; inet de hervorming der hoogc
en middelbare scholen, en met de invoe
ring van een belasting op het inkomen.
„Voorts houdt de regeering zich bezig
met de hervorming der politie en met
maatregelen tot uitbreiding van het
aantal volksscholen in verband met het
plan tot invoering van den algcmee-
nen leerplicht, en tot verbetering van
den materieelcn toestand der onder
wijzers."
Zooals men ziet, aan toezeggingen
ontbreekt het niet. En zeker zou het
plicht zijn van iederon weldenkende, de
regeering te steunen in hare moeilijke
taak om al deze hervormingen in 't
leven te roepen indien men, dit doende,
niet moest duchten, alsdan ongehoorzaam
te zijn aan den wil des Keizers.
Immers welke is, blijkens de ervaring
der laatste twee jaren, de wil van den
Tzaar? En hoo zal iemand kunnen be-
oordeelen of hij daaraan al of niet ge
hoorzaam is, waar de beslissing daarover
ten slotte wordt overgelaten aan beamb
ten en leden der krijgsraden en deze
hem het leven kan kosten.
De „verstandige groepen der maat
schappij" in Rusland, wier steur, de
regeering inroept, verkeeren ongeveer in
den toestand van de Fransehe boeren in
1775, die naar Versailles togen, 0111 den
Koning in te lichten omtrent hun toe
stand. Zij, de mannen met bleeke,
hongerige gezichten en smerige lompen,
werden niet toegelaten, doch de Koning
verscheen op het balkou. „Zij hadden
het aangezicht des Konings gezien; lnm
beklag was zoo niet gelezen, dan toch
gezien geworden sprekend uit gelaat
en kleeding. En het gevolg? Tot
antwoord werden twee hunner opge
hangen aan een nieuwen galg, „veertig
voet hoog", en de ouderen in hunne
holen teruggedreven voor een tijd."
Is niet de vrees gerechtvaardigd, dat
het ook hen zoo zal vergaan, die mee-
neud dc regeering te steunen bij de ten
uitvoerlegging van haar hervormings-
prograni, als revolutionairen zouden
worden beschouwd?
Dit geldt bovenal voor de pers:
„Dc regeering beschouwt het als
haar plicht, de vrije uitiugen in de
per6 of in openbare vergaderingen
niet te onderdrukken; wanneer deze
middelen om de openbare ineening
kenbaar te maken evenwel gebruikt
worden ter verspreiding van revo
lutionaire denkbeelden, zal de regce-
ring niet aarzelen om haar organen
op te dragen, alle wettelijke maat
regelen toe te passen, ten einde te
voorkomen dat de hulpmiddelen van
den vooruitgang worden aangewend
1) Carlyle, dc Fransehe omwenteling.
slaperigheid over hem komen en spoedig
bemerkte Clare, dat het oude middel
goed had gewerkt en dat hij vast sliep.
Hij sliep een paar uren en toen hij ont
waakte bemerkte hij dat de stralen van
ondergaande zon een levendig licht
wierpen op een schilderij recht tegen
over hem. Nu werd Carlo altijd meer
geroerd door de artistieke zijde van een
zaak of voorwerp dan door de intellec-
tueele. De welsprekendste toespraak
had dan ook minder uitwerking op hem
gehad dan dit welbekende schilderij van
den met doornen gekroonde schaapher
der, die het verloren schaap, door do
wildernis voert. „Finche l'abbia trovata!"
sprak een stem tot hem„Tot Hij het
vindt." Het kwam hem voor, dat hij
vroeger nooit had begrepen de eeuwige
standvastigheid van den goeden Herder,
nooit de waarheid had gevat, dat terw ijl
de mensch worstelt, faalt, en bij den
weg neerzinkt, het werk dat zij hebben
gedaan, wordt voortgezet tot in eeuwig
heid op een aan hem onbekende wijze.
Hij zag in, dat alles wat hij nu doen
kon, was geduldig te ondergaan, doch
de beeltenis van Nita en Comcrio, die
zich weer aan hem kwam opdringen,
had zijn kracht verloren, hij kon 't altijd
verduisteren, door de andere schilderij
van den onvermoeiden Herder, die in
't eind moest zegevieren, in spijt van
valsche knechten, huilende wolven en
de verschrikkingen van de wildernis.
ten gunste van vernieling en geweld
dadigheid."
Hoe de pers in staat zal zijn uiting te
geven aan een openbare meening, welke
in de oogen der regeeringsorganen, revo
lutionair is, zonder daarbij beschuldigd
te worden van de verspreiding van revo
lutionaire denkbeelden, is een raadsel dat
anderen mogen oplossen.
liet staat te vreezen, dat er vooralsnog
geen plaats is in Rusland voor de Ge
rechtigheid en dat het Asli aea Reilux er
nog in lang geen werkelijkheid zal
worden.
Te Wladiwostok is door eenige gauw
dieven weder een sterk boevenstukje-
uitgchaald. Op het agentschap van de
staatsbank aldaar vervoegde zich een
officier met twee soldaten, gewapend
met geweren, en nam daar een bedrag
van 107,000 roebel in ontvangst, bestemd
voor het 36e regiment. Kort daarop
bleek, dat de boeven op slinksche wijze
zich dc uniformen hadden weten te ver
schaffen, maar zij waren intusschen ge
vlogen en het geld met hen.
De heer Leslie LTrqnhart, Britsch
vice-consul te Bakoe, reed Zondagavond
te 7 uur in een rijtuig door een der
hoofdstraten der stad, toen er een schot
op hem gelost werd. De lieer U. sprong
uit het rijtuig om zijn aanvaller te grij
pen, docht het paard sloeg op hol en hij
viel op den grond. Ook zijn aanrander
viel, maar was spoedig weder op de been,
en vuurde toen nog zes schoten op den
nog op den grond liggenden vice-consul,
die echter slechts licht gewond werd.
Er werd een onderzoek ingesteld,
doch de dader werd niet gevonden. Men
vermoedt hier te doen te hebben met
een politick-revolutionaire daad, als die
van den aanval op den Duitsche consul
te Warschau, met het doel de regeering
in buitonlandsehe moeilijkheden te wik
kelen.
Het schijnt dat er eindeijk licht
zal komen in dc zaak van den geheim-
zinnigen moord op mej. Marry Money,
verleden jaar in de tunnel van Merstham
gepleegd. Verdenking rust en op een
jongeman, die vroeger doel uitmaakte
van een tooneelgezelschap en op dit
oogenblik in de gevangenis zit wegens
oplichterijen, gepleegd ten nadeele van
verscheidene jonge meisjes.
Hij legde er zich op toe winkel
dochters hare spaarpenningen afhandig
te maken, door haar een tijd lange vrije
toegangskaarten voor den schouwburg
te geven.
Men is nu zeker, dat mej. Money naar
den West-end-schouwburg te Londen
was geweest met een dier kaartjes. De
beschuldigde woonde in den omtrek der
melkerij, waar het meisje diende, maar
had eene tweede woning te Purley,
niet verre van de tunnel van Merstham,
waar het lijk gevonden werd. Twee
dagen na de misdaad heeft hij een grijs
pak, dat hij aanhad, weggedaan. Op den
avond van de misdaad namelijk had men
mej. Money gezien in gezelschap van een
man, die in't grijs gekleed was. Voorwer
pen, die het meisje dienzelfdcn dag bij zich
had, zijn bij hem gevonden. De brieven,
die hij aan zijne slachtoffers schreef,
waren kort en enkel met de beginletters
van zijn naam onderteekend. Mej. Money
had dc brieven die zij van hem kreeg,
bewaard. Deze tooneclpelers werd sedert
Een blik in zijn oogen toonde aan Clare,
dat hij weer zichzelf was en de dokter
was bij zijn tweede bezoek verwonderd
en verheugd door de gunstige wending,
die de ziekte had genomen. Ofschoon
spreken hein nog moeielijk viel, deed
hij een paar vragen.
„Denkt ge, dat ik spoedig beter zal
zijn?"
„Oh, zonder twijfel, als ge zoo door
gaat," zcide de dokter.
„Zou mijn stem bedorven zijn?"
„Er is geen reden, waarom hij niet
even goed zou zijn als vroeger, als uwe
krachten terugkeeren."
„Wanneer zou ik weer kunnen op
treden?"
De dokter schepte behagen in zijn
drift en zcide glimlachend:
„"Vandaag over negen weken, als ge
niet weer instort. Maar wind u niet op
en praat niet te veel. Al wat ge be
hoeft is volmaakte rust voor geest en
lichaam."
„Nog een woord," zeide Carlo. „Kan
ik ook meewerken tot bespoediging."
„Ge kunt er vèel aan toe doen, door
gehoorzaamheid en door u rustig te hou
den. Alle angst en opwinding vertraagt
uwe genezing. Deze aanval van pleuris
is een goede zaak voor u, want ge zijt
overwerk t en overspannen en hebt behoefte
aan rust. In deze tijden van haast
schijnt men vergeten te hebben hoe te
rusten, dat is het verkeerde. Als ge
lang verdacht de pleger van de misdaad
te zijn, want men weet, dat hij in den
zelfden trein zat, waar het meisje werd
uitgeworpen.
De dronken heer. de bel en 't
jongetje. Stil ligt Amsterdam te
broeien onder den drukkenden nacht
hemel.
De warmte van den dag heeft zich vast
gezogen aan dc straatkeien en nu slaat
't nog maar als in pufferigen gloed tegen
je congestioneuse facie.
In 'n straat in de Pijp zitten de men-
schen voor hun deuren met glazige oogen
te happen naar wat lucht.
Yoor 'n huis staat 'n jongetje.
't Jongetje huilt. Hij rekt z'n korte
armpjes wanhopig uit naar de schel,
strekt zich op z'n teenen en krijt jam
merend door de stille straat.
Komt in de verte 'n heer aangewan
deld, die door z'n gang en z'n vreemde
doen den indruk wekt van uitermate
dronken te zijn. Achter op z'n hoofd
wiebelt 'n deukerig dop-hoedje en met
z'n wandelstok zwaait hij vervaarlijk de
maat bij 'n dcnkbeeldigcn marsch.
Bij 't huilende jongeije aangeland,
houdt de dronken heer halt, zet z'n wan
delstok voor zich neer en leunt er met
beide handen op, terwijl hij met knip
pende oogen in hevige verwonderingen
met onmiskenbaar medelijden naar 't
jongetje staart.
Eindelijk hikt hij:
„Grien jij, joggie?"
't Joggie, wel wat verbaasd over deze
gansch overbodige vraag, beaamt woest-
huilend.
„Ja meneer."
„Waaróm grien jij, joggie?"
„Ik kan niet bij de bel, meneer*
jammert 't knaapje.
„En late late zo je nou maar zoo'n
gosganschelijke avond maar belle?"
vraagt de dronken heer, met onbegrijpe
lijke gebrek aan begrip, eigen aan lieden,
die te noest plengden op Bacchus' altaar,
„wacht es ik zal ze is effetjes opbclle
die vuile-vuilc-vuilikcn zoo'n joggie
's nachts in de regen en weer te late
staan.
En dc dronken heer wankelt naar de
bovenste bel van het bovenhuis en bc
gint als 'n waanzinnige te luiden.
Boven vliegen 'n paar ramen open.
„Hei seg mot de bel d'r af? Wat
mot je?"
De hulpvaardige dronken heer, die
met alle andere dronkaards de eigenaar
digheid gemeen heeft van nimmer naar
boven te kijken, staart wezenloos om
zich heen. Dan
„Wie zeit dat?"
„Da seg ik!" schiceuwt een thans
zichtbaar wordende juffrouw met'n goor
wit jak aan, die ver uit haar raam hangt:
„Blijf je nou mit je pootc van me bel
af, ja of nee?"
De dronken heer antwoordt door 'n
woedend gelui, dat overal koppen uit de
ramen doet steken. En er komen rnen-
schen op 't getal af.
„Je zei dat jongetje d'r inlate hei
je - hei je dat verstaan? vraagt nu de
behulpzame onder 't brandluiden aan 'n
paarse juffrouw, die nèt is gearriveerd,
zooals hij 't trouwens aan 'n lantaarnpaal
zou gevraagd hebben, volstrekt niet be-
geerig naar 't antwoord.
Ten slotte verschijnt uit twee hoog
een ruige mannenkop:
„Mot ik jou op je dronke kanes komen
spelen?" informeert hij belangstellend.
„Ga na je bed en schep hier de boel
niet op
Dronken heer luidt steeds meer fortis
simo door.
nu maar voortgaat, zooals ge vanmiddag
begonnen zijt, zal ik zeer tevreden over
u zijn.
HOOFDSTUK XXVIII.
EEN HEHSTEL.
Kate Britton was eene onvermoeide
werkster. Werken onder de armen
vond zij heerlijk en iemand die er niet
van hield wijkbezoek te houden, geen
afschaffer was en die er geen flinke
Zondagschool klasse op na hield, vond
zij geen beschouwing waard. Zij was
er vol geestdrift voor en zij zou in
t dorp zeer gemist worden, toch was
zij moeielijk om mee om te gaan, want
zij had nog niet geleerd de zaken van
verschillende kanten te bezien en had
een groot denkbeeld van haar eigen
belangrijkheid. Zij dacht nu veel over
Carlo Donati; zij gevoelde, dat zijn komst
op Merlebank een bepaald doel moest
hebben en daar het Kate's wijze van
doen was om altijd te denken over den
indruk, dien zij op anderen maakte en
niet over den indruk, dien zij van
anderen kreeg en begon zij er
over te peinzen hoe zij haar invloed
op den Italiaan kon gebruiken en zij
was verrukt over een denkbeeld dat op
een dag bij haar opkwam.
Wat een prachtig diDg zou het zijn,
als zij hem eens kon overtuigen, dat hij
een leven leidde, dat zijner on waardig was,
Eindelijk houdt hij de bel in z'n hand,
juist op 't moment, als er uit de eerste
verdieping een pak met schillen boven
hem wordt omgekeerd.
Dc behulpzame kijkt sullig naar de
kapotte bel.
„Wie doet dat?" vraagt-ie boos. „Afijn
d'r zijn er nog meer" en met 'n
magistraal gebaar gooit-ie 't ding weg en
wil juist aan bel no. 2 beginnen als 't
jongetje hem aan z'n jas trekt en hard
gilt:
„Meheer meheer daar mot ik
ommers óók niet weze ik hoor in 't
huis...." (Tel.)
„Niet altijd is de liefde bestendig."
Dat is helaas een waarheid, zij het dan
ook een treurige. Hoe heerlijk moet
het zijn te ademen in een atmosfeer,
gelouterd door de liefde, ecu atmosfeer,
waarin alle zoet-zacht-opgolvende-deinen-
de-bewegingkjes doen denken aan de
liefde enz. enz. Ja dat moet goddelijk
zijn maar hoo wreed dan wanneer zoo'n
toestand in heerlijk-zijn onmeedoogend
verstoord wordt. En waardoor soms?
Ja dat weten de menschen meestal zelf
niet, alleen merken ze de verstoring
enmeestal ook, en dat is weer
de gelukkige zijde, ook de herstelling.
Dat brengt me op een verhaal, dat ik
dezer dagen in oen der bladen las.
Door noeste vlijt zoo wordt daarin
verteld, heb ik 't zoover gebracht, dat
ik eindelijk woon op een kamer met
een waranda -m'n ideaal.
't Is daar fijn. Beneden in den tuin
zijn kippen, 'n hond en twee ganzen.
Aan den overkant hangen de menschen
hun goed te drogen en komen buur
vrouwen op visite.
En naast me is een pas getrouwd paar
komen wonen.
Dat ze pas getrouwd zijn is een feit.
De jongelui zoenen elkaar met zoo'n
geweldig gedaver, dat het twee straten
verder te hooien is, 't hondje beneden
geregeld aanslaat en de kippen met
afkeurend hoofdschudden naar boven
kijken. Wijders noemen ze elkaar dotje,
snoes, lieveling, kippie, lekkers, toetic,
hartepit en toeteloeresie.
Ik weet dat alles zoo precies, omdat
er een scheur is in de planken beschut
ting, die hun waranda scheidt van de
mijne en m'n onbescheidenheid grenst
eenvoudig aan 't fabelachtige.
Alles scheen koek en ei rozengeur
en manenschijn tusschen 't minnende
wittebroodspaar tot gisteron. Toen
gebeurde er iets diep treurigs.
Mevrouwtje zat met 'u bak s lijbooncn
voor zich, en spleet vlijtig de vleezige
hulzen van de peulvruchten.
Komt meneer de waranda opstappen,
geheimzinnig gebarend, zet 'r in bruin
papier gewikkeld iets op z'n vrouw's
schoot, geef haar 'u zoen, die klinkt
als 't knallen van 't champagnekurk,
en blijft met z'n handen over z'n buik
gevouwen, in zalige, afwachting staan
toekijken.
Mevrouwtje ontwikkelt 't pak en brengt
'n gloednieuwen snijbooneninolenmolen
aan 't daglicht.
„'n Snijboonenmolen" roept ze
verrukt.
Weer een geweldige zoen.
„Ja" zegt meneer. „Maar je kan
er ook alle andere boonen in pellen,
zegt dc winkelier."
„In pellen" giert mevrouw. „Hoor
hem!"
„Natuurlijk dóór stop je ze in"
en meneer duidt met eigenwijze bewe
ginkjes naar 'n paar smalle gleufjes.
en hem kon bewegen zijn beroep op te
geven.
Met dit doel, belastte Kate er zich
mee dc zieke gezelschap te houden en
toen hij, na veertien dagen, een groot
deel van den dag doorbracht in een,
aan de slaapkamer grenzende kamer,
was zij bepaald blij een gelegenheid
te vinden om er over te kunnen be
ginnen.
Zij had als regel aangenomen een
mannenhaatstcr te zijn, wijl zij bij haar
armbezoek altijd te maken had met den
onvermijdelijken kapelaan en omdat zij
bang was, dat in haar goede bedoeling
een verontschuldiging gezocht zou worden
voor coquctterie. Zij schuwddc daarom
de elkaar om de twee jaar opvolgende,
jonge geestelijken, die aan de kleine,
landelijke pastorie verbonden waren.
De kamer was eene vrolijk, zonnig
vertrek, op 't zuiden gelpgen en G'arlo
vond het heerlijk er te vertoeven; hij
was verheugd Kate te zien want zij
boezemde hem belang in en hij vond
't prettig de geringe gelijkenis met
Franccsca na te gaan, die hij reeds had
opgemerkt toen hij voor 't eerst te
Merlebank kwam. Kate bemerkte
dadelijk, dat zijne oogen haar volgden
toen zij bezig was bloemen in verschillende
vaasjes te plaatsen en zij gevoelde zich
geraakt, want het zou verschrikkelijk
veel gaan lijken op een roman als dc
zieke op haar verliefd werd, maar zij
„Kijk toet en dan draai je aai
dien slinger zie je?"
„Jawel schat."
„Je kan 'r van alles in doen, zei-ie
peulen en snijboonen en tuinboonen
en doperwten."
„Nee lieveling" zegt mevrouw be
slist „dat heb je abuis alleen snij
boonen."
„Hij zei 't toch zelf, hartje van
alles geef nou es hier zoo'n heere-
boon."
„'t Zijn tuinboonen, dot."
„Nou ja heereuboonen of tuinboo
nen da's één."
„Probeer 't niet, want 't gaat toch niet.'
„En die man zei 't?"
„Hij zal om een praatje verlegeo
zijn geweest jullie mannen gelooveo
ook alles."
De toon wordt iets minder toeteloe-
reserig
„Maar kind zoo'n man weet toch
óók wel wat-ie verkoopt? Geef nou es
hier zoo'n boon."
„Doe 't nou niet Henk dan forepet
je dc machine."
„Och wat jij wil altijd alles betei
weten. Jullie gelooft maar dat wij
heelemaal geen verstand van keuken
dingen hebben."
„Dat heb jullie ook niet."
„Ook niet van zoo'n stomme ma
chine?"
„Dat schijm, want je wil er dingen
in stoppen, die er niet in hooren."
„D'r hooren wél boonen in."
Maar geen tuinboonen.
„Van alle boonen."
„'t Is nie waar."
„'t Is wél waar."
„Hoe kan niemand toch zoo tegen
beter weten in altijd óp strijen."
„Ik strij niet op, maar je moet per
sé altijd 't laatste woord hebben."
„Da wil ik niet maar jij bemoeit
je altijd met dingen, waar je geen ver
stand van hebt."
„O da's nou je dank je bent
lief, hoor."
„Ja jjj bent aardig."
„Zeg liever dat 'k'n mispunt ben.."
„Als je zoo opstrijdt, zeker..,."
„Nou, daar dan!" schreeuwt meneer
ineens heftig en ongemotiveerd driftig
en kwakt den molen tegen den vloer.
Mevrouw wordt bleek huilt
werkt dramatisch met 'r koket schortje
meneer verdwijnt binnenshuis
Nu vraag ik je toch? Is het nu niet
indrocvig dat zoo'n smeltende tortelduif
verhouding zoo maar wreedelijk kan ver
stoord worden dooreen snijboonen
molen? Gelukkig werd de twist spoedig
weer bijgelegd, althans een uur latei-
klonk weer het zweepklapperig-zoenge-
ratel door de waranda, waaruit op te
maken viel, dat de vrede gesloten was,
of in ieder geval de vredesonderhande
lingen waren begonnen.
Bij Kon. besluit is benoemd tot notaris
binnen het arrondissement Utrecht, ter
standplaats de gemeente Soest, II. W.
P r i 11 e v i t z, candidaat-notaris te Amers
foort.
Bij Kon. besluit is tot voorzitter van
de Eerste Kamer der Staten-Generaal,
gedurende de zitting, die zal aanvan
gen op den derden Dinsdag in September
1906, benoemd J. E. N. baron Sc hi m-
melpennieck van der Oye van
Hoevelaken, lid van die Kamer.
kon hem niet afsnauwen als de kapel-
laan, want zij moest hem bewerken tot
zijn eigen bestwil en zij verlangde naar
de eer en de roem die zij zou inoogsten
als zij hem bewegen kon 't tooneel te
verlaten.
Terwijl zij er aan dacht, dat het
Maandag van de stille week was, ging
zij hem wat voegelijko lectuur halen,
daar 't aanbieden van boeken een ge-
reede aanleiding was voor een gesprek.
Zij begon dapper, doch met een kleine
aarzeling waar zij zich over verwon
derde, want hoewel zij alle jonge mannen
als diep gezonken beschouwde, toch
moest zij zich bekennen dat zij Carlo
Donati niet zoover beneden zich achtte
als den kapellaan en de andere hecren,
die zij op bals of tennispartijtjes ont
moette. Dit bewustzijn vond zjj niet
aangenaam.
„Clare zeide, dat uw goed hier is
gebracht," zeide zij, „maar ik zie niets
als muziek in 't geheel geen boeken."
„Ik geloof niet, dat ik boeken heb,"
zeide Carlo, „ik houd niet van lezen."
Wordt vervolgd.