No. 74.
Zaterdag 15 September 1906.
3e Jaargang.
Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken
Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER".
Wees U Zelf!
„Zwartkijkers - - -
- - duld ik niet!"
FEUILLETON.
Dolende Ridder.
Die zit er tusschen!
Verschijnt
Woensdags en Zaterdags.
DE EEMLANDER.
Bureau
Hendrik van Viandenstraat 28.
Abonnementsprijs
Per jaarf 3.00
Franco per post- 3.50
Per 3 maanden- 0.75
Franco per post- 0.90
Prijs der advertentlën
Van 1 tot 5 regels0.40
voor iederen regel meer0.08
(Bij abonnement aanmerkelijke korting.)
Aldus sprak Zarathustra.
O neen, pardon; aldus sprak de Duit-
sche keizer op liet feestmaal te Breslau,
ran welke rede reeds een paar dagen
geleden een uittreksel in de bladen ver
scheen.
En wanneer deze rede ons aan het
werk van den grooten Denker en Dichter
Nietzsche herinnerde, dan is het wel
door den apodictischen toon bij deze
gelegenheid aangeslagen, zooals alleen
in den mond vau den door dezen ge-
droomden Hoogeren-mensch schijnt te
passen.
Na herinnerd te hebben aan den band
welke de Hohenzollerns in Silezie bindt,
waarbij natuurlijk de geest van den
„Alten Fritz" aan het feestmaal opdoemde,
en opgewekt te hebben tot ingespannen
arbeid om het vaderland vooruit te
brengen, besloot de keizer met de vol
gende woorden, welke alom in Duitsch-
land de aandacht hebben getrokken:
„En zoo willen wij een nieuwe belofte
ontleenen aan den schat van herinne
ringen en van goeden trouw die mij hier
tegenkwam: ons van nu aan, met al
onze geestelijke en lichamelijke krachten
te wijden aan de eene taak, ons land
vooruit te brengen, voor ons volk te
arbeiden, ieder in zijn stand, om 't even
of hoog of laaggeplaatst, met aaneen
sluiting van alle godsdienstige overtui
gingen op te treden tegen het ongeloof
en vóór alles den vrijen blik gericht te
houden op de toekomst en nooit te
twijfelen aan ons zelf en aan ons volk.
„Den levenden behoort de wereld, en
de levende heeft gelijk. Zwartkijkers
duld ik niet en wie voor arbeid niet
geschikt is, die rukke uit en zoeke als
hij wil een beter land".
De opwekking tot alle godsdienstige
gezindten gericht, om gezamenlijk het
ongeloof te bestrijden, heeft begrijpelijker-
-*
Wie in de wereld geen plaats vindt
vluchte in z]n hart.
CJit het Engelsch
van
EDNA LYALL.
71.)
Kate gevoelde zich teleurgesteld. Hoe
kon iemand op den goeden weg worden
gebracht, die geen behagen schepte in
hare kleine bibliotheek van goede boeken.
Toch stelde hij haar eenigszins gerust
toen zij tusschen die hoop opera's een
klein versleten Nieuw Testament en een
Engelsch gebeden boek opmeikte.
Toen Carlo dit laatste boekje zag,
ontsnapte hem een kreet.
„Wilt ge mij dit even aangeven?"
vroeg hjj.
„En 'tis niet eens van u, maar van
Francesca," zeide zij lachend, toen zjj,
't boekje doorbladerend, de naam van
haar nichtje op 't titelblad las.
wijze, in vrijzinnige kringen de aandacht
getrokken, omdat men verband zoekt
tusschen deze oorlogsverklaring aan het
„ongeloof", het nagenoeg gelijktijdig ver-
lecnen van de hooge onderscheiding van
do orde van den Zwarten Adelaar aan
kardinaal Kopp, prins-bisschop van Bres
lau, en de aanbeveling op den Katho
liekendag te Essen, om te komen tot
eeno aaneensluiting van alle confessies,
als de meest gewenschte toekomstige
taktiek van alle christelijke partijen.
Maar niet minder verwondering wekt
de verklaring: „Zwartkijkers duld ik
niet", en het zijn ditmaal niet de vrij
zinnigen alleen die daaraan uiting geven.
Zwartkijkers zoo schrijft de „Fraukf.
Zeit." zal het immer geven, of de
keizer ze duldt of niet. Alleen door
daden kan men de zwartkijkerij tegen
werken, door een politiek welke werkelijk
het land vooruitbrengt. Maar daarvan
zijn wij maar al te ver verwijderd. De
nieuwe economische staatkunde brengt
het land waarlijk niet vooruit en hare
gevolgen bevorderen de zwartzienerij
niet weinig. Maar ook op geestelijk
gebied kan een land niet voorwaarts
schrijden, als overal een bekrompen con-
fessioualisme heerscht, dat den weten-
schappelijken vooruitgang tegenhoudt.
Hoe kan een land vooruit gaan, als
steeds eenzijdig gelet wordt op de eischen
der confessioneele bentgeuooten en niet
op de behoeften der velen, voor wie de
kerkgenootschappclijke grenzen te eng
zijn Wij hopen dat nog eens weder
aten vrije luchtstroom door Dnitscbland
waaien en alle zwarte schaduwen verdrij
ven zal; dan zullen ook alle krachten
ton zegen van het land tot volle ontwikke
ling geraken".
De „Voss. Zeit." herinnert aan do
rede des keizers, 14 jaar geleden go-
houden, waarbij de „Nörgler" moppe
raars uitgenoodigd werden het Duit-
sche stof van hunne pantoffels te schud
den en het land te verlaten. Ditmaal
verklaart hij evenwel geen zwartkijkers
Hij kleurde.
„Zij leende het mij, de eerste keer
dat ik naar de Engelsche kerk gingen
sinds dien tijd heb ik het altijd gebruikt,"
zeide hij.
„Het is een ellendige druk," zeide
Kate. „Go moest er van mij een leenen
met een duidelijker druk."
„Maar Carlo strekte de hand uit en
zijne vingers omsloten ijverzuchtig 't
boekje.
„Ik kan 't wel gebruiken," zeide hij.
„Ik zal er ook niet in lezen, denk ik."
Deze onlogische bewering had wel
licht Kate's achterdocht opgewekt, wan
neer zij zich niet 't hoofd had gebroken
met na te denken welke boeken in dit
geval 't meest wenschelijk en bruikbaar
waren.
Zij ging naar haar eigen boekenplank
en koos een paar heel geschikte boeken
waar zij veel van hield. Hij bedankte
haar, doch later in den ochtend, vond
zij hem verdiept in „Les Huguenots,"
terwijl hare boeken ter zijde lagen.
„Yondt ge er geen behagen in?"
vroeg zij eenigszins teleurstelling in haar
stem verradend.
„Ik heb niet veel gelezen," zeide hij.
„Ik kon er geen weerstand aan bieden,
toen ik al die muziek zoo onder mijn
bereik had. We hebben „Les Huguenots,"
nog nooit gegeven, doch zullen 't dezen
zomer instudceren en in Amerika op
voeren. Kent gij het?"
te dulden; hij moet dus doelen op per
sonen, die hij het recht en de macht
heeft te verwijderen, dus hofbeambten,
officieren, staatslieden. Op wie zijn deze
woorden echter gemunt? Voor de uitin
gen des keizers zoowel tegen het onge
loof als tegen de zwartkijkers, ontbreekt
het voorloopig aan een voldoende ver
klaring en daarom ware het goed, voegt
het blad er fijntjes bij, bij het opzien
dat zij moeten baren, eene ambtelijke
verklaring te geven, waartoe de verant
woordelijke staatsman vorst Bülow aan
gewezen schijnt.
De „Nation. Zeit." vindt het maar
goed, dat de Keizer niet de macht
bezit met geweld door te zetten, wat
hij met zooveel ongeduld verlangt. Het
vraagstuk der overbevolking van Duitsch-
land zou dan opgelost worden op een
wijze, welke ook den Keizer met angst
zou vervullen. Het ligt voor de hand,
dat de Keizer doelde op diegenen, die
niet onvoorwaardelijk willen medewerken,
zooals hij dit beveelt, zij die niet mot
elk hoera instemmen, doch een eerlijke
kritiek ook als nuttigen arbeid be
schouwen.
Ook dit blad, evenals de „Post
e. a., herinnert aan de „Mopperaarsrede"
van 1892 en schrijft dan: Dat de keizer
na 14 jaar weder op hetzelfde punt
is teruggekeerd, wat hij iutusschen ver
moedelijk nimmer verlaten heeft, zal
iederen goeden Duitscher met leedwezen
en bekommering vervullen. Als iets de
zwartkijkerij onder ons nog kon doen
toenemen, dan is het wel deze ver
nieuwde bekentenis des Keizers; want
men kan de zwartkijkers reeds daarom
niet verdrijven, omdat zij in ons tegen
woordig Duitschland waarschijnlijk de
overgrootc meerderheid hebben.
Ook dit blad, evenals de „Post", de
„Tagl. Rundschau" e. a., eischt het
recht op voor iederen burger om kritiek
te oefenen. Zelfs de schadelijkste zwart
kijker is er niet, omdat hij door den
Keizer geduld wordt, maar vanwege zijn
„Ik heb nooit in mijn leven een opera
gehoord," zeide Kate, geraakt over zijne
verbazing. „Zijt ge heusch van plan
tot dat leven terug te keeren? Het is
bepaald heel slecht voor u."
„Maar de dokter heeft mij hoop
gegeven, dat ik weer even sterk als
vroeger zal worden," zeide Carlo, die
meende, dat zij over zijn gezondheid
sprak.
„Zoo meen ik het niet," zeide Kate.
„Ik meen dat het in andere opzichten
een slecht leven is."
„Ik denk, dat het er mee is als met
alle andere levenswijzen, juist zooals ge
ze zelf maakt," zeide hij bedaard. Hij
vond 't niet gepast om met een jong
meisje te prateu over de bijzondere
verleiding, waaraan men als toonecl-
8peler is blootgesteld en zoo was er
stilte.
„Al die toejuichingen moeten wel zeer
aanlokkelijk zijn," zeide Kate.
„Toejuichingen doen mij altijd denken
aan lekker eten," zeide Carlo lachend,
„zoet en doen iemand naar meer ver
langen. Ik ontken niet dat 't veel ge
noegen doat en van groote hulp is,
doch 't is een onschuldig en gewettigd
genoegen."
„Toch moet 't iemand zeer ijdel
maken."
„Nu, dat hoop ik niet," zeide Carlo
glimlachend. „Natuurlijk moet ieder
kunstenaar voorzichtig zijn, dat hij niet
recht als staatsburger. Zelfs de „Ger-
mania" erkent dat er voor onbeperkte
bewondering en verheerlijking der toe
standen geen grond bestaat.
Do tijden zijn zoo ernstig, schrijft de
„Köln. Ztg.", dat wij ons durven ver
oorloven ons te beroepen op een beter
onderrichten keizer. Zij die als raad
gevers der kroon zijn aangewezen heb
ben een zware verantwoordelijkheid,
want het is hun plicht de oorzaken van
de zwartkijkerij en de ontevredenheid
op te sporen en onverholen aan den
keizer bloot te leggen.
Een groote staat, schrijft het „Berl.
Tageblatt." is veel te ingewikkeld dan
dat één man dien alleen kan overzien
en leiden. Slechts door de medewerking
van allen kan een duurzame vooruitgang
ontstaan. En juist in dit opzicht laat
Pruisen veel te wenschcn over.
Waarschijnlijk zal de keizer wel geen
kennis nemen van al deze uitingen
want dit is het eigenaardig kenmerk
van dergelijke groote mannen, opvoer
ders," noemt ze Nietzsche, dat zij een
souvereine minachting koesteron Toor
het oordeel van anderen, indien dit
ongunstig luidt voor het hunne. En al
mocht hij er kennis van nemen, dan
zullen ze in zijn oog slechts zijn uit
latingcn van „persvliegen." En welke
waarde daaraan door hem gehecht wordt,
is bekend.
Doch er bestaat een andere soort
vliegen, door Nietzsche „marktvliegen
genoemd. Ilij schrijft er van:
„Waar de eenzaamheid ophoudt, daar
begint de markt; en waar de markt
begint, daar begint ook het lawaai der
groote tooneelspelers en het gegons dei-
giftige vliegen.
„In de wereld deugen de beste din
gen nog tot niets, zonder een, die ze
eerst opvoert: groote mannen heet het
volk deze opvoerders.
„Yol van plechtige grappenmakers is
de markt en het volk beroemt zich
op zijne groote mannen! Dat zijn hun
de heeren van 't oogenblik.
„Weg van de markt begeeft zich al
het werkelijke groote."
Aldus sprak Zarathustra. (N. A. C.)
gaat denken, dat zijn gaven verdiensten
zijn. Jaren geleden heb ik Fogni te
Napels gehoord en gij weet als men bij
ons applaudiseert, dan doet men 't hevig,
nooit zal ik die oorverdoovende uitbars
ting vergeten, doch 't kwam mij voor
als een groote dankbetuiging aan God
die zulke kracht aan een mensch bad
gegeven. Wij juichten Fogni niet toe,
maar de wonderlijke schoonheid en
kracht, die hij ons had vertoond."
„Maar," zeide Ivate, ,'t moet toch
een levenswijs zijn vol opgewonden
heid.
Juist dat ge zoo voortdurend verlangt
er been terug te keeren, toont hoe ge
vaarlijk ze is."
Hij kon haar niet uitleggen, dat het
geen jagen na applaus was, dat hem
zoo verlangend maakte weer bij MerlinoS
troep terug te keeren en begon over
iets anders te praten, doch Kate meende,
dat hare opmerking doel had getroffen.
Zij vond het laf van hem om van
onderwerp te veranderen, maar bemer
kende dat hij er vermoeid uitzag, bood
zij aan hem iets voor te lezen.
Hij scheen 't voorstel aangenaam te
vinden en haar „'t Christelijk dagboek"
overhandigd, verzocht hij haar iets te
lezen, dat hem getroffen had.
„Dat was nu juist weer iets voor hem
om op Maandag van de stille week eon
tekst te kiezen voor Woensdag van de
Pinksterweek," dacht zij, niets alwetende
Het Volk heeft het antirevolutionaire
I'riesch Dagblad op een leuke manier
te pakken.
Het antirevolutionaire orgaan had ge
schreven
„Noemt men het kaartspel 's Duivels
prentenboekje, het tooueel mag lieeten
's Duivels poppenkast." Het Volk
schrijft nu:
„Nu kennen wij een zeer voornaam
leider der antirev. partij (de Heer
Heemskerkvoorzitter der antirev. Kamer
club) die zeer vaak te vinden is in een
of andere Amstcrdamsche „Duivels
poppenkast," wij konden onlangs lezen,
dat de voormalige antirev. minister
Idenburg in Paramaribo eon dusdanige
duivelsche poppenkast met een officieel
bezoek vereerde, en als de koningin
die blijkens een dezer dagen met
groote blijdschap in de „christelijke pers
opgenomen bericht, een huisgodsdienst
heeft aangeschaft, ergens een bezoek
brengt, behoort een bezoek aan zoo'n
poppenkast met verplicht decolleté
voor da dames tot de vaste program
nummers.
Hoe zit dat nu allemaal? Moeten
deze vrome partijleiders krachtens de
calvinistische beginselen niet eens tot
do orde worden geroepen en zou de
redactie van het Friesch Dagblad do
koningin niet eens oven op haar num
mer zetten
Het Volk had ook nog er op kunnen
wijzen, hoe wonderlijk het alweer ge
steld blijkt met het cement van de be
faamde coalitie tusschen Rome en Dordt.
In de „duivelspoppenkast" komen de
katholieken zonder ecnig gewetensbe
zwaar en van het leggen van een kaartje,
dat duivelsprentenboekje zijn ze aller
minst afkeerig.
Of is soms het kaartspel en de komedie
alleen des duivels voor Jen een en niet
voor den ander?
Het is overigens voor het Friesch
Dagblad al erg onpleizierig, dat theorie
en practijk dor antirevolutionaire voor
gangers zoo leelijk met elkaar botsen.
van 't geen hij in de Pinksterweek had
doorleefd.
Bovendien had zij in 't geheel niet
kunnen denken, dat hij dat versje mooi
zou vinden, 't kwam haar vreemd voor,
dat een man die zijn leven dwaselijk
verspilde bij 't tooncel getroffen kon
worden door de volgende regels:
„En waar gij ook op 's werelds vlakten
Het schild met 't roodc kruis verheft.
Laat dit uw lied, uw vreugd, uw trots
zijn,
Onze Heer ging ons voor en stierf."
Nooit was 't haar mogelijk toege
schenen, dat een operazanger, dergelijke
gedachten kon waardeeren. Zij zou ge
heel ter neergeslagen zijn geweest als
zij de kalme wijze had gezien waarmee
Carlo van de kerk naar de schouwburg
of als 't met zijn tijd beter uitkwam van
don schouwburg naar de kerk ging.
Geheel in 't onzekere over het karak
ter van den Italiaan, wandelde zij in
den namiddag naar 't dorp, doch zij
was pas buiten den tuin, toen zij den
predikant ontmoette.
-Ik ga juist naar uw huis," zeide hij.
„Ik hoor dat er een jonge Italiaan
bij u logeert en ging eens naar hem
hooren. "Wordt hij beter?"
„O, hij is veel beter, dank a," zeide
Kate.
„Ik wenschte wel, dat u eens met
hem ging praten, wellicht dat u hem