No. 87.
3e Jaargang.
Wees U Zelf l
Woensdag 31 October 1906.
Liberaal Orgaan voor Amersfoort en Omstreken
Uitgave van de Vereeniging „DE EEMLANDER".
f
(Bijvoegsel).
l
Stadsnieuws.
Verfttchijut
Woensdags en Zaterdags.
DE EEMLANDER.
Bnrean
Hendrik van Viandenstraat 28.
Abonnementsprijs
Per jaarf 3.00
Franco per post- 3.50
Per 3 maanden- 0.75
Franco per post- 0.90
Prijs der adr er teutten
Van 1 tot 5 regels0.40
vooi iederen regel meer0.08
Bij abonnement aanmerkelijke korting
Tweede rede van Prof. Dr. H. IJ.
Groenewegcn over „Het Materi
alisme en de Godsdienst", voor
de afd. Amersfoort van den
Xederl. Protestantenbond
op Maandag 22 Octo
ber 1006.
Het Materialisme als levens
leer en levcnspractijk.
Spraken wij den vorigen koer van bet
materialisme als stelsel van wereldverkla
ring, beden avond komen wij op het
meer bekend gebied van bet materialisme
als levensleer en levenspractijk. Wij
moeten tusscben deze twee, tusschen het
theoretisch en bet practiscb materialisme,
in onze gedachten goed onderscheiden.
Een theoretisch aanhanger van liet mate
rialisme behoeft volstrekt niet altijd een
practiscb materialist te zijn, terwijl alle
practische materialisten volstrekt niet
allen de wereldbeschouwing van het
materialisme huldigen.
Toch is er groote samenhang tusschen
leer en leven. Men hoort wel vaak
beweren: „'t komt er niet op aan wat
'n mensch gelooft, als hij maar goed
leeft!" maar deze halve waarheid wordt
vaak een lieelo onwaarheid. Onze be
schouwing van de wereld behcerscht
onze levensopvatting en onze levensop
vatting beheerscht weer de wijze waarop
wij in werkelijkheid ons leven leiden.
Dat moge soms niet zoo schijnen te zijn,
vooral daar niet, waar iemands z.g. over
tuigingen niet anders zijn dan gedachtc-
looze napraterij, maar de invloed onzer
wereld- en levensbeschouwing zal be
zwaarlijk kunnen uitblijven, als onze
overtuigingen een deel van ons zelf zijn
geworden.
Dat geldt wel vooral bij zoo ingrij
pende overtuigingen als de materialis
tische en de godsdienstige w ereldbeschou
wing. Of wij met hot materialisme van
meening zijn, dat liet mechanisme der
blinde, doellooze natuur op louter toe
vallige wijze kleine, onbetcekenende
wezens heeft voortgebracht, menschen
genaamd, eu dat in die menschen op
even blinde en doellooze wijze zekere
toevallige stofverbindingen en stofbewe-
gingen zich voordoen, die wij het denken
enz. noemen, of wij dus dat z.g. geeste
lijk leven beschouwen als iets toevalligs
en bijkomstigs, of dat wij met den
godsdienst het geestelijk leven als het
wezenlijke, als het voornaamste, als, het
overheerschende beginsel aanmerken,
zoowel in liet heelal als in den enkelen
mensch, ziedaar een verschil, dat wel
diep moet ingrijpen!
„Diep ingrijpen? Maar al die menschen
dan, die altijd Cfods naam op de lippen
hebben, en die toch in de practijk jagen
naar het goed der wereld met een gretig
heid, die niets eu niemand ontziet! Dat
bekende gewroet eu gescharrel op hot
gebied van politiek en onderwijs ouder
de vlag van den godsdienst, maar
in werkelijkheid soms door zeer lage
eu aardsche bedoelingen gedreven! Wat
bewijst dat alles anders dan dat er van
een veredelenden invloed van den gods
dienst in het gewone leven al zeer
weinig te bespeuren valt?
Er is in deze tegenwerping ongetwijfeld
een schijn van waarheid, maar toch ook
niet veel meer dan een schijn. Want
gesteld al eens (wat echter wel aan ge
rechten twijfel onderhevig mag hccten),
dat alle menschen, die zich godsdienstig
noemen, leefden alsof er geen God en
geen geestelijk leven bestond, eu dat omge
keerd alle aanhangers eener materialis
tische wereldbeschouwing leefden alsof
de geest het eenig werkelijke en het
oeiiig belangrijke ware, dan zou dit
eenvoudig bewijzen, dat men volmaakt
in strijd loefde met wat men beleed.
Het zou bewijzeu, dat de leer, die men
zeide te huldigen, slechts een zaak' van
woorden was. En nu weten wij allen
wel, dat er in de wereld meer schijn
dan wezen, moor namaak dan echt goud
is, maar dat neemt toch niet weg, dat
liet echte goud waarde heeft. Wij moeten
niet vragen: .wat werkt eene schijnbare
gehuldigde leer uit?", maar .wat is de
strekking van eene leer, die werkelijk
door iemand wordt beleden?"
Wij menschen zijn worstelende zielen,
in wie het goede en het kwade 0111 den
voorrang strijden. De beste menschen
zijn niet volmaakt, en in de allerslecht-
sten is nog wel iets goeds. Maar daarom
des tc ernstiger moeten wij toezien op
onze beginselen en overtuigingen, want
vroeg of laat oefenen ze hun invloed op
ons uit. Wat 'n mensch gelooft, brengt
hij wel voor 'n deel uit zichzelven voort,
uiaar met bewustheid beleden, wordt het
een macht in zijn leven, 't wordt een
deel van hemzelf, ja, hij wordt het zelf.
Bij een normaal geestesleven zal de op
vatting van de wereld en liet leven ook
de richting van het leven steeds vaster
bepalen. En nu is dit de vraag: wat
werkt eene wereld- en levensopvatting
naar materialistische of naar godsdien
stige beginselen op deD mensch uit,
w anneer ze eens den mensch tot in zijn
diepste wezen heeft doordrongen?" De
invloed van den godsdicust werkt in
onze tegenwoordige wereld nog overal
onbewust 11a. Maar denk dien invloed eens
weg en vraag dan u zeiven eens af, of
de voedingsbodem, dien het materialisme
tc bieden heeft, van dien aard is, dat
daarop kan bloeien en vruchten dragen
dat geestelijk en zedelijk willen en
streven, dat wij als het hoogste en
heerlijkste kennen en waardceren. Of
zou liet misschien ecu schrale en onvrucht
bare bodem moeten heeten?
Wat belooft voor het leven den rijksten
oogst, de consequent doorgevoerde gods
dienstige of de consequent doorgevoerde
materialistische wereld- en levensbe
schouwing?
Al haalt niet iedere materialist ze er
uit, toch ligt in het- materialisme een
bepaalde levensopvatting besloten. In
liet algemeen kenmerkt zich deze levens-
beschouw ing door onderschatting van den
geest en van geestelijke belangen. Hoe
kon het ons verwonderen, als wij ons
nog eens herinneren, dat zelfs een man
als llackel in zijn stelsel den geest ver
gelijkt met iets zoo bijkomstig als rook
uit den locomotief? De geestelijke dingen
zijn hier niet liet wezenlijke eu blijvende
onder al wat is, maar het bijkomstige
en tijdelijke. Mij zeggen: „het zelf be
wustzijn is het meest wezenlijke, dat w ij
kennen. De buitenwereld zou voor ons
niet eens bestaan, als ze niet in onzen
geest, in ons bewustzijn was opgenomen."
Wij zeggen: .ons Ik, daaronder verstaan
wij niet onze zenuwen en spieren en
andere stoffelijke en chemische bestand-
doelen, maar gelijk ieder onbevangen
schepsel doet, datgene wat in ous denkt,
voelt, wil, streeft, ons zelfbewustzijn."
Wij zeggen: „waarheid, schoonheid, ge
rechtigheid, liefde, dat zijn geen on
wezenlijke dingen, zooals een spiegel
beeld of als een schaduw, maar zeer
wezenlijke en kostbare goederen." Maar
liet materialisme moet, wil het consequent
blijven, wel anders spreken. Het eenig
volstrekte en wezenlijk bestaande zal
immers do doodc stof zijn met hare
blinde krachten en redclooze wetten.
Als niet op toevallige wijze stofdeeltjes
zich zóó verbonden hadden, dat er ont
staan was datgene, wat menschen liet
geestelijk leven noemen, dan zou de
gansche wereld bestaan hebben, zonder
dat er in licinei noch op aarde iemand
was, die van het bestaan der wereld iets
afwist. De bekende hoogleeraar Paulsen
toont op geestige wijze het hopeloos
onbevredigende van dit stelsel aan. „Stel
u dat eens voor," zoo redeneert bij,
denk 11 daar eens even goed in. Stel
li voor onze prachtige wereld, zonder
denkende, bewuste wezens, op twee na:
een frissche onbevangen jongen man en
een oude, alles wetende materialistische
filosoof. De filosoof legt zijn metgezel
nauwkeurig uit, hoe alles in elkaar zit,
boe liet eene in het andere grijpt, hoe
de wereldbollen wentelen door de on
eindige ruimte; hij toont hem alles in
welsluitende formules aan. En de jonge
man luistert, luistert met aandacht,
luistert met bewondering. Maar eindelijk
waagt hij schuchter de opmerking: „dat
alles is ongetwijfeld heel mooi en heel
kunstig, maar wat beteekent het nu
eigenlijk? Waarvoor dient bot nu?
Waartoe toch dat alles?" Dan haalt do
materialistische wijsgeer verbaasd de
schouders op over zulke domme vragen
en mompelt boos iets van „stof en
kracht" en van „nergens toe"
Maar de argelooze jonge mensch zal
zich voelen als een bedrogen man.
Waarlijk, geest en gemoed beide
protesteeren tegen de ziclloozc wereld
beschouwing van het materialisme. Als
de wereld geen gedachte vertolkt, als
het lichaam geen levend symbool is van
het geestelijk wezen, dan wordt alles
wezenloos. Instinctmatig beseft nog
steeds de mensch, dat het geestelijke
het ware leven vertegenwoordigt en dat
liefde, gerechtigheid, waarheid, God meer
voor hem beduidt dan alle firmamenten
daarboven. Mat wij geest noemen, is
altijd en overal liet hoogste goed. Dat
alleen geeft waarde aan liet leven en de
wereld.
En nu moeten wij niet vragen, of er
niet vele voortreffelijke mensehen onder
de materialisten zijn, maar: wat is de
draagkracht hunner leer? M'elke voedings
bodem biedt voor het zedelijk bew ustzijn
de leer, dat de mensch louter eene
machine is, of dat de mensch louter
product is yn ras, jclimaat, opvoeding
en andere uitwendige dingen of nog een
voudiger met Feiierbach gezegd, dat
„der Mensch ist, was er iszt" (de mensch
is wat hij eet)?
Het woord van een bekend wijsgeer
onzer dagen is waar: „het protest der
wetenschappelijke materialisten tegen de
beschuldiging van piactisch materialisme
moge alleszins eerbiedwaardig zijn, dat
neemt toch niet weg, dat de zedelijke
instincten onvermijdelijk door dc leer
van het materialisme zullen verzwakt
worden, ja, dat zich deze achteruitgang
reeds na twee geslachten waarneembaar
maakt."
Hoe zou het anders kunnen, waar de
geest het bijkomstige, het lichaam daaren
tegen bet eigenlijke wordt genoemd?
Daar moet beviediging van den dorst
der zinnen wel zwaarder wegen dan van
den dorst naar waarheid en gerechtigheid.
Daar moet de drang om het leven voort
to planten wel als gewichtiger worden
aangemerkt dan hot begrip reinheid.
Als het materialisme in zijnvolle con
sequentie optreedt, dan verlamt het alle
beginselen van ons hooger leven. Wat
is waarheid? De godsdienst antwoordt:
waarheid is overeenkomst tusschen de
voorstelling van den eindigen menschen-
geest met dc eeuwige Waarheid, die in
het bezit is van denoneindigen Godsgcnst.
Maar het materialisme moet de waarheid
wel afhankelijk maken van een zekere
gesteldheid onzer hersenen. Bij een ander
is die gesteldheid anders en vormt daar
leugenbegrippen, terwijl eene generatie
later alles misschien weer juistandersomis.
Wat is plichtsbesef? De godsdienst
zegt: plichtsbesef is ons bewustzijn van
den wil van den Eeuwige, die ons richt
op het goede en daardoor ons wil op
voeden en gelukkig maken. Maar het
materialisme wijt het bestaan van dat
plichtbesef aan eene fatale godsdienstige
opvoeding van eeuwen lier, waaruitceu
soort van erfelijke belasting onzer her-
senconstitutic is voortgevloeid, waarvoor
wij ous voorgeslacht geenszins dankbaar
zijn, want dat plichtsbesef, dat altijd
weer roet 111 het eten komt gooien, is
een zeer lastige spelbreker.
Mrat is het geweten? Geweten is weet
hebben van het goede en heilige, dat
wij niet hebben bedacht, maar dat ons
door de goddelijke Almacht wordt ge
openbaard. Doch het materialisme moet
wel weer denken aan een erfelijk ont-
stancn toestand in onze hersenen, die in
zijn loutere toevalligheid op geenerlei
sanctie aanspraak kan maken. Mrie kan
voor zijn uitspraken eerbied hebben?
Mrat let ons de lichte lust liever te heb
ben dan den moeilijken plicht
Daar is ons sociaal bewustzijn, 't be
sef van onze samenlioorigbeid, dat ons
in opstand doet komen tegen onrecht
en willekeur. Maar in het materialisme
is voor rechtsbesef eigenlijk geen plaats.
M'ie neemt bet den boom kwalijk, als
hij breed zijne takken uitspreidt, al onl-
neemt hij aan het sprieterig gewas aan
zijn voet ook alle licht en alle lucht?
Het is een natuurwet, dat hij zoo groeit.
Het spreekt van zelf. E11 als wij men
schen 1111 niets meer zijn dan natuur
producten, dan is het ook ccn natuurwet,
dat onder de menschen de een den ander
verdringt en verdrukt, dan spreekt dat
alles ook van zelf, en dan wordt het
gansche besef van gerechtigheid een
ijdele waan.
De leer van het materialisme moet op
den duur noodzakelijk leiden tot ver
foeilijke levensbeschouwingen. Het heeft
er inderdaad reeds toe geleid. Daar is
de nieuwerwets-falalistische levensopvat
ting, die alle zedelijke verantwoordelijk
heid wegredeneert. Een mensch is nu
eenmaal zooals hij is. Evenmin als een
som het helpen kan, dat ze met een
oneven getal sluit, zoo min kan men
een menseh verwijten, dat hij zoo en
niet anders is. Daar is Nietzsche's moraal
van heerschende heeren en vervanging
van het christendom, dat volgens hem
een moraal van dienende slaven predikt.
Daar is de moraal uit Van Houten's
boekje over God. Eigendom en Familie:
„de menschen zitten 0111 de tafel des
levens; daarop staan spijzen lekker 011
minder lekker; hoofdzaak is te zorgen,
dat je zooveel krijgt als je krijgen kunt;
als je verstandig bene dan gedraag je
je beleefd en bescheiden, want daarmee
kom je het verst; en als 't je ten'slotte
verveelt, één enkel pistoolschot, en je
bent er geweest." En daar is ten slotte
dc moraal van den wereldwijzen Prediker
van den ouden dag: „laat ons eten en
drinken en \roolijk zijn, want morgen
zijn wij toch dood."
Maar men zou kunnen vragen of de
bovengenoemde verfoeilijke levensbe
schouwingen geen louter denkbeeldige
gevolgtrekkingen uit de leer van bet
materialisme zijn, die geen materialist
er in de werkelijkheid uithaalt. Maar op
deze vraag antwoorden wij: duizendmaal
brutaler worden deze en soortgelijke
gevolgtrekkingen er dagelijks in de
practijk uitgehaald. Het is waarlijk geen
toeval, dat in onze wereld, waar het
theoretisch materialisme heerscht, terzelf
der tijd het piactisch materialisme lutnd
over hand is toegenomen in alle kringen
onzer maatschappij.
Wij kunnen beginuen met wat men
met een leelijken naam de mindere of
lagere standen pleegt te noemen. In
onzen tijd is het bewustzijn levendig ge
worden, dat aan deze kringen recht moet
geschieden in dezen zin,'dat ons maat
schappelijk samenleven gezuiverd moet
worden van fouten en misstanden, die
verhinderen, dat in menschen het waar
achtig menschelijko eenigszins tot zijn
recht komt. M'ie zou geen waardeering
hebben voor al den arbeid, die door dit
besef in het leven wordt geroepen?
Maar wat nu dozen arbeid dikwijls zoo
onvruchtbaar maakt, is dit, dat velen van
hen, voor wie deze arbeid wordt onder
nomen, voor niets acdcrs hart heb
ben dan hun eigen stoffelijk, zinne
lijk leven. Als in de oud romeinsche
wereld het volk zijn kreet om recht
aanhief, dan riep men om „panem et
circenses", „om brood en spelen", vrij
vertaald „om de centen en de pret."
En nu is dit het teleurstellende in veler
lei arbeid, die volksverheffing beoogt,
dat het bij velen onder het volk ook nu
nog altijd zoo goed als uitsluitend tc doen
is om datzelfde, om de pret en de centen.
Wat den arbeid tot verheffing des volks
zoo dikwijls met lamheid slaat, is de diep
ingevreten minachting voor die goederen,
die bestaan in geestesbeschaving, karak-
teradel, reinheid des harten en dergelijke
zuiver ideëele dingen. Onder de arbeiders
organisaties zijn er, die dit voelen. Spr.
denkt hier aan het werk van eene ver
eeniging als den Nederl. Diamantwerkers-
bond, wiens streven er op gericht is om
met en door stoffelijke verbetering ook
geestelijke verheffing te schenken. Men
verwachte echter van stoffelijke verbete
ring niet uitsluitend hot heil. Toen het
C'lir.dom optrad, was de stoffelijke en
zedelijke ellende oneindig veel grooter
nog dan tegenwoordig. En toch overwon
het in den beginne langs zuiver
geestelijken weg.
Intusschen het zijn niet dc arbeiders
kringen alleen, waarin het materialisme
zeer welig tiert, het zijn zeker niet minder
de kringen der bezitteudeu en ontwik
kelden. Daar was een tijd in onze volks
historie, onze Gouden Eeuw, toen de mid
delstand ook het geestelijk deel dei-
natie vormde. Uitden burgerstand kwamen
voort onze groote schilders, dichters en
geleerden. En nu? Is het niet bedroevend,
hoe groot onder onze zakenmensehen
de onverschilligheid vaak is voor gecs-
lijke dingen? Kunst wordt beoefend, nu
ja, om genot of voordeel. Voor godsdienst
maakt men zich warm, als het er op
aankomt dc orthodoxen te bestrijden.
De wetenschap dient men om
de baantjes. Maar vraagt ge om
medewerking voor zuken van liefde,
recht, godsvi ucht, dan moet ge bij velen
niet wezen. De kerken loopen leeg,
maar de snoepwinkels bloeien en de
draukpaleizen en de gelegenheden tot
vermaak. Ook hier weer de oude kreet
om „panem et circenses."
En als wij nu komen in de aller- aller
hoogste kringen, is het daar beter ge
steld? Helaas neen. Ook daar waar men
uitblinkt door geboorte, rang, stand,
fortuin, macht en aanzien, is soms be
droevend weinig geestelijk leven te vinden.
In de groote wereldsteden, in de centra
onzer beschaving, zijn zedelijke onge
regeldheden, die ten hemel schreien. En
dat het in ons land al evenzoo is ge
steld, dat toonen ons de z.g. Ilaagsche
romans van den laatsten tijd, die ons
binnenleiden in kringen, waar de beker
der lust gedronken wordt tot en met
den droesem, en waar het loven be
schouwd wordt als de kunst om den
gruwelijken slang dor verveling den kop
in te drukken. Eu wie van de onge
rechtigheden der wereld spreekt, wie
zou daar tegenwoordig niet denken aan
Rusland, aan die wereld van grootvorsten,
een wereld van dc diepste verdorvenheid.
En al mogen ze in schijn ook vroom
doen, al kussen ze ook bonderden
heiligenbeeldjes, practische materialisten
zijn zij toch en van levend Godsgeloof
is bij hun geen sprake.
„Ja maar", zoo zal men misschien
zeggen, „zoo zijn toch Diet alle theore
tische materialisten". Neen, dat is zoo,
er zijn talrijke aanhangers van de ma
terialistische denkwijze, die in de prac
tijk hunne theorieën vrijwel verzaken.
Onbew ust staan zij onder den zedelijken
invloed van het Christendom. De natuur
is ook bij hen vaak sterker dan de
leer. Ja, er zijn onder hen, die zelfs in
hunne boeken nog iets van het hoogere